ECLI:NL:GHAMS:2024:602

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 februari 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
200.335.455/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van de Belemmeringenwet Privaatrecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft op 6 december 2023 beroep aangetekend tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter van 7 november 2023, waarin een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] werd verleend. De kinderrechter had geoordeeld dat de uithuisplaatsing noodzakelijk was voor de verzorging en opvoeding van het kind, gezien de omstandigheden waaronder de vader, de partner van de moeder, zich bevond. De vader was betrokken bij een incident van huiselijk geweld en was op dat moment in een drugspsychose. De moeder heeft sindsdien haar best gedaan om samen te werken met de hulpverlening en heeft negatieve drugstests afgelegd.

Tijdens de mondelinge behandeling op 31 januari 2024 zijn verschillende partijen verschenen, waaronder de moeder, de vader, medewerkers van de gecertificeerde instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming. De raad heeft in zijn advies aangegeven dat er een positieve ontwikkeling zichtbaar was bij de ouders, maar dat de veiligheid van [minderjarige] voorop staat. Het hof heeft de situatie van de ouders en de noodzaak van de uithuisplaatsing zorgvuldig gewogen. Het hof concludeert dat, hoewel de moeder zich inspant, de veiligheid van [minderjarige] nog steeds niet kan worden gewaarborgd bij terugplaatsing bij de moeder. De uithuisplaatsing blijft noodzakelijk en de bestreden beschikking wordt bekrachtigd.

Het hof heeft tevens aangegeven dat er meer contactmomenten tussen de moeder en [minderjarige] moeten komen, maar dat dit onder strikte voorwaarden moet gebeuren om de veiligheid van het kind te waarborgen. De GI zal een actieve rol moeten spelen in de begeleiding en ondersteuning van de moeder, zodat er een veilige omgeving voor [minderjarige] kan worden gecreëerd. De beslissing van het hof is dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] in het belang van haar verzorging en opvoeding noodzakelijk blijft.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.335.455/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/345299 / JU RK 23-1588
Beschikking van de meervoudige kamer van 13 februari 2024 inzake
[de moeder],
wonende op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. D.E. de Boer te Heerhugowaard,
en
de gecertificeerde instelling stichting De Jeugd- en Gezinsbeschermers,
gevestigd te [plaats A] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: DJGB.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] );
- [de vader] (hierna te noemen: de vader);
- de gecertificeerde instelling Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering te [plaats B] (hierna: de GI).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, van 7 november 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 6 december 2023 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 7 november 2023.
2.2
De GI heeft op 28 december 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 31 januari 2024 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en twee begeleiders van De Ontmoeting;
- de vader;
- twee medewerkers van DJGB;
- de raad, vertegenwoordigd door N. Jansen;
- twee medewerkers van de GI.

3.De feiten

3.1
Uit de relatie van de moeder en de vader is geboren:
- [minderjarige] , [in] 2023, te [plaats A] .
De ouders zijn van rechtswege gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, (hierna: de kinderrechter) van 19 juli 2023 is (de toen nog ongeboren) [minderjarige] onder toezicht gesteld van DJGB tot 19 juli 2024.
3.2
De kinderrechter heeft bij beschikking van 26 oktober 2023 een spoedmachtiging verleend om [minderjarige] uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van vier weken. In de in zoverre niet bestreden beschikking heeft de kinderrechter geoordeeld dat de spoedmachtiging op goede gronden is verleend.
3.3
De kinderrechter heeft bij beschikking van 11 januari 2024 DJGB vervangen door de GI.
3.4
De moeder heeft wekelijks gedurende één uur omgang met [minderjarige] , onder begeleiding.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is een op de machtiging van 26 oktober 2023 aansluitende machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend met ingang van 23 november 2023 tot 23 maart 2024 en is de beslissing op het verzoek voor het overige deel, te weten de duur tot 19 juli 2024, aangehouden.
4.2
De moeder verzoekt, met (partiële) vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidende verzoek van DJGB om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlenen voor de duur van zes maanden (alsnog) af te wijzen.
4.3
DJGB verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het door haar verzochte af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader
5.1
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
De standpunten
5.2
De moeder stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] en die machtiging dus ten onrechte heeft verleend. Sinds de moeder op de hoogte is van de zwangerschap van [minderjarige] onderwerpt zij zich vrijwillig aan drugscontroles, waaruit blijkt dat zij geen drugs gebruikt. Zij werkt actief mee met alle vrijwillige en verplichte hulpverlening. Uit de weekrapportages van de omgangscontacten blijkt haar zorgzame en liefdevolle houding naar [minderjarige] toe. De moeder is geschrokken van de psychotische toestand waarin de vader zich bevond tijdens het incident op 25 oktober 2023 en zij was niet op de hoogte van mogelijk drugsgebruik of de aanwezigheid van drugs in de woning. Daarnaast meent zij dat de rechtbank in haar beslissing had moeten meewegen dat DJGB na het incident aanvankelijk andere voorwaarden met de moeder was overeengekomen. Slechts één dag later heeft DJGB zonder voorafgaande aankondiging of overleg deze afspraken doorkruist door over te gaan tot een (spoed)uithuisplaatsing. Op grond van artikel 8 EVRM en artikel 9 IVRK dienen alle inspanningen in de eerste plaats gericht te zijn op het handhaven van de verblijfssituatie van het kind bij zijn of haar ouders. Slechts indien er geen andere, minder ingrijpende alternatieven voorhanden zijn, mag een uithuisplaatsing overwogen worden. In dit geval waren er minder ingrijpende maatregelen mogelijk, zoals een plaatsing in een moeder-kindhuis en het opleggen van een pandverbod aan de vader en een contactverbod tussen de vader en [minderjarige] .
5.3
DJGB vindt dat het verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing gerechtvaardigd en noodzakelijk was en voert daartoe het volgende aan. Er is sprake geweest van huiselijk geweld waarbij de veiligheid van [minderjarige] ernstig in het geding is geraakt. Ook zijn er drugs gevonden in de woning. Op de naleving van de veiligheidsafspraken kan in de nacht en in de weekenden onvoldoende zicht worden gehouden, waardoor er een risico is op huiselijk geweld of drugsgebruik. De moeder lijkt onvoldoende doordrongen van de veiligheidsrisico's in het contact met de vader. Zij wil geen contactverbod vragen en het lukt haar onvoldoende om op tijd hulp in te roepen. De ernst van het incident op 25 oktober 2023, de kwetsbaarheid van [minderjarige] , het drugsgebruik van de vader (en zijn onvoorspelbare gedrag als gevolg daarvan) alsmede de Veilig Thuis-meldingen in het verleden, maakten dat DJGB de veiligheid van [minderjarige] niet voldoende kon waarborgen. Een moeder-kindhuis was geen optie, omdat er veel hulp en ook toezicht nodig was die daar niet geboden kan worden. DJGB heeft voldoende getracht alternatieven te vinden om voldoende toezicht te kunnen houden. DJGB heeft na het gesprek met Veilig Thuis en de politie op 25 oktober 2023 tegen de moeder gezegd dat DJGB nog niet wist of [minderjarige] bij de moeder kon blijven en heeft de moeder uitgelegd dat DJGB intern moest overleggen naar aanleiding van het gesprek met Veilig Thuis en de politie.
5.4
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat hij in een kliniek is opgenomen, eerst op de high-care afdeling en inmiddels op de mid-care, waar hij meer vrijheden heeft. Hij heeft [minderjarige] sinds oktober 2023 niet gezien en hij mist haar. Sinds een maand is er een stijgende lijn in hoe het met hem gaat. Hij voelt zich goed, heeft goede medicatie voor zijn stemmingswisselingen, is uitbehandeld en gaat binnenkort naar een andere voorziening. De vader wil dat [minderjarige] teruggaat naar de moeder.
Het advies van de raad
5.5
De raad heeft ter zitting in hoger beroep aangevoerd dat in het raadsrapport van 16 juni 2023 naar voren is gekomen dat de ouders een positieve ontwikkeling hebben laten zien. Ten tijde van het raadsonderzoek leek hun drugsgebruik in remise en onder controle. Beide ouders hadden zicht op een woning. Hoewel de ouders gedurende het onderzoek hun best deden en probeerden te zorgen voor een stabiel leven, was de raad van mening dat het een zeer kwetsbare situatie was waarbij geen enkel risico genomen mocht worden bij een afhankelijke pas geboren baby. De raad achtte het daarom noodzakelijk dat een gezinsvoogd werd ingezet, om de ouders te volgen, te helpen en te begeleiden bij de voorbereiding op de komst van de baby en om erop toe te zien dat de ouders zich zouden houden aan adviezen van de hulpverlening en die kan ingrijpen als het nodig is. De raad heeft ter zitting in hoger beroep benoemd dat de moeder nu een beschermde woonomgeving heeft en dat zij zich onverminderd aan de aanwijzingen van de hulpverlening houdt. De raad vindt dat als Kenter mogelijk een half jaar nodig heeft om het onderzoek af te ronden, niet al die tijd met slechts een uur per week contact tussen de moeder en [minderjarige] kan worden volstaan. [minderjarige] heeft hechting met haar moeder nodig, voor het geval zij teruggaat naar haar moeder. De raad adviseert gedurende het onderzoek van Kenter te onderzoeken in hoeverre [minderjarige] vaker bij de moeder kan zijn. De raad ziet, gelet op de huidige situatie de mogelijkheid dat [minderjarige] doordeweeks bij de moeder kan zijn en in het weekend, als de vader bij de moeder verblijft, bij het pleeggezin om haar veiligheid te waarborgen.
De beoordeling door het hof
5.6
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat in de nacht van 24 op 25 oktober 2023 een ernstig incident heeft plaatsgevonden, waarbij de vader in een (naar later is komen vast te staan) drugspsychose op het balkon van de woning van de moeder heeft staan schreeuwen en ernstige dreigementen heeft geuit richting de moeder en [minderjarige] . [minderjarige] was op dat moment nog geen week oud. Tevens zijn er toen drugs, een bijbehorende weegschaal en geld in de woning aangetroffen. De politie heeft de vader moeten fixeren en hij is diezelfde nacht opgenomen in een GGZ-instelling. [minderjarige] is vervolgens met spoed uit huis geplaatst. Zoals de GI heeft aangevoerd, wilde de moeder niet meewerken aan een tijdelijk contactverbod tussen haar en de vader. Onduidelijk was hoe lang de gedwongen opname van de vader zou duren en het was noodzakelijk om te onderzoeken of [minderjarige] veilig was bij de moeder thuis. Deze omstandigheden waren aanleiding voor de, in deze procedure niet (meer) ter discussie staande, spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] , maar ook ten tijde van de bestreden beslissing bestond nog onvoldoende duidelijkheid of de veiligheid van [minderjarige] bij de moeder thuis kon worden gewaarborgd. Het hof is van oordeel dat de kinderrechter, gelet op deze omstandigheden, de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] op goede gronden heeft verleend en de uithuisplaatsing noodzakelijk was voor de veiligheid van het kind.
5.7
De kinderrechter heeft in haar beslissing vermeld dat onderzoek moet worden gedaan naar het perspectief van [minderjarige] . Zij heeft daarbij overwogen dat het gelet op de zeer jonge leeftijd van [minderjarige] en de hechtingsperiode van een baby belangrijk is dat dit onderzoek zo snel mogelijk zal plaatsvinden. De kinderrechter heeft, op basis van de ter zitting aan haar verstrekte informatie dat dit onderzoek ongeveer vier maanden zou duren, de machtiging voor die duur verleend, onder aanhouding van de beslissing ten aanzien van de resterende termijn.
Het voorgenomen onderzoek door Parlan heeft vervolgens niet plaatsgevonden. Verder bleek dat een van de ouders in het pleeggezin waar [minderjarige] is ondergebracht als medewerker bij DJGB in dienst is. Dat heeft geleid tot vervanging van DJGB door de GI in de beschikking van 11 januari 2024. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat Kenter het onderzoek naar het perspectief van [minderjarige] zal uitvoeren en de inschatting is dat daarmee nog zes maanden gemoeid zullen zijn. Met het onderzoek zelf is nog geen aanvang gemaakt, behalve dat een kennismakingsgesprek tussen Kenter en de moeder heeft plaatsgehad, waarvan de GI overigens niet op de hoogte bleek.
5.8
De actuele situatie van de ouders is ter zitting in hoger beroep besproken, waarbij ook de begeleiders van de moeder informatie hebben gegeven. De moeder woont in een eigen appartement bij De Ontmoeting, een voorziening voor beschermd wonen. De Ontmoeting heeft een begeleidende en signalerende rol. Er is 24 uur per dag begeleiding aanwezig in het pand en er is cameratoezicht op de galerij waar ook het appartement van de moeder aan gelegen is. De Ontmoeting biedt ondersteuning aan haar cliënten en kan externe hulpverlening inschakelen. Tijdens de zwangerschap en na de geboorte kwamen begeleiders op bepaalde tijden langs bij de moeder en daarbuiten kon de moeder contact opnemen. De moeder doet ook in de huidige situatie een beroep op haar begeleiders, zij laat meerdere malen per dag van zich horen en zij komt afspraken na. De wekelijkse urinecontroles die de moeder voorafgaand aan de omgangsmomenten vrijwillig ondergaat, zijn negatief.
De vader is nog steeds opgenomen in een kliniek en zal van daaruit worden begeleid naar een passende woonvoorziening; hij verwacht niet meer op straat te hoeven belanden. Nu hij meer vrijheden heeft, verblijft hij in de weekenden bij de moeder.
De wekelijkse omgang tussen de moeder en [minderjarige] verloopt op zichzelf goed. Er worden nadien spanningen bij [minderjarige] gezien, waarvan de oorzaak nog niet duidelijk is. De GI heeft gemeld dat hiernaar onderzoek zal worden gedaan.
5.9
Het hof onderschrijft het oordeel van de kinderrechter dat bij de uitvoering van het onderzoek naar het perspectief van [minderjarige] snelheid van het grootste belang is, zowel voor [minderjarige] als voor de moeder. Nu dit onderzoek naar verwachting nog een half jaar in beslag zou kunnen nemen, kan er, zoals de raad heeft verwoord, niet worden volstaan met een contact tussen de moeder en [minderjarige] van slechts één uur per week. Dit is onvoldoende om de relatie van [minderjarige] met haar moeder te kunnen bestendigen. Een zo geringe omvang van contact gedurende relatief lange tijd is verder te mager om in het onderzoek naar het perspectief van [minderjarige] een beeld te kunnen krijgen van de mogelijke rol van de moeder in haar leven.
5.1
De zorg over de veiligheid van [minderjarige] ligt grotendeels in de relatie tussen de ouders. Nu duidelijk is dat de vader alleen in de weekenden bij de moeder is, kan naar het oordeel van het hof het voorstel van de raad worden gevolgd om [minderjarige] op doordeweekse dagen bij de moeder te laten verblijven en in de weekenden in het pleeggezin, in welk voorstel de ouders zich kunnen vinden. Het verblijf van [minderjarige] bij het pleeggezin is nodig voor haar veiligheid. Het verblijf van [minderjarige] bij de moeder op meerdere dagen per week zal niet in één keer kunnen worden gerealiseerd, dit zal in een voor [minderjarige] verantwoorde opbouw moeten gebeuren. Omdat de onderzoeken die duidelijkheid moeten brengen over de veiligheid van [minderjarige] nog niet zijn uitgevoerd en die veiligheid niet in het geding mag zijn, zal deze uitbreiding van de omgang met waarborgen moeten worden omgeven.
De GI zal in de uitbreiding een actieve rol moeten spelen, waarbij het hof ervan uitgaat dat de signalerende rol van De Ontmoeting door de GI wordt benut. De GI zal ervoor moeten zorgdragen dat zij een reëel beeld krijgt van de begeleiding die De Ontmoeting aan de moeder kan bieden en de GI zal daarover met De Ontmoeting en de moeder concrete afspraken moeten maken. Ditzelfde geldt voor het toezicht dat De Ontmoeting kan bieden, waaronder ook valt het toezicht op de aanwezigheid van de vader. Verder verwacht het hof van de GI dat zij beoordeelt of verdere opvoedondersteuning aan de moeder nodig is en zo ja, dat daartoe Koel Jeugdzorg opnieuw wordt ingeschakeld.
[minderjarige] zal op korte termijn substantieel meer tijd bij de moeder moeten doorbrengen om ervoor te zorgen dat een hechtingsrelatie tussen hen tot stand kan komen, dan wel niet verbroken wordt. De uitbreiding van de omgang onder de gestelde voorwaarden zal op de kortst mogelijke termijn moeten worden opgepakt, ook omdat de resultaten daarvan door de kinderrechter in het vervolg van de procedure moeten kunnen worden betrokken.
5.11
Gelet op het voorgaande kan van een terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder nog geen sprake zijn. De uithuisplaatsing is in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] ook nu nog steeds noodzakelijk, zodat de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.
5.12
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. van Baardewijk, mr. J.F. Miedema en mr. P.J.W.M. Sliepenbeek, in tegenwoordigheid van mr. I.L.I. Bossert als griffier en is op 13 februari 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.