ECLI:NL:GHAMS:2024:600

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
200.283.804/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag over minderjarige op verzoek van de moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezamenlijk gezag van de ouders over hun minderjarige kind, geboren in 2010. De vader en moeder, beiden wonende op een geheim adres, hebben een langdurige en complexe juridische strijd gevoerd over de opvoeding en zorg voor hun kind. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M. Jonkman, heeft verzocht om alleen met het gezag over de minderjarige te worden belast, omdat de communicatie met de vader problematisch is en er zorgen zijn over de sociaal-emotionele ontwikkeling van het kind.

Het hof heeft in eerdere beschikkingen al aangegeven dat er grote zorgen zijn over de ontwikkeling van de minderjarige en dat er diagnostisch onderzoek noodzakelijk is. De vader, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. B.J. Davidse, heeft echter vaak geen toestemming gegeven voor noodzakelijke beslissingen, wat de situatie voor de moeder en het kind bemoeilijkt. Het hof heeft vastgesteld dat de moeizame communicatie tussen de ouders en de houding van de vader schadelijk zijn voor de minderjarige, die zich beperkt voelt in haar vrijheid en spanning ervaart door de gerechtelijke procedures.

Na zorgvuldige overweging heeft het hof geoordeeld dat het in het belang van de minderjarige is om het gezamenlijk gezag te beëindigen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en bepaald dat de moeder voortaan alleen met het gezag over de minderjarige zal zijn belast. Deze beslissing is genomen om de rust en stabiliteit voor het kind te waarborgen, gezien de aanhoudende spanningen tussen de ouders en de negatieve impact daarvan op de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.283.804/01
Zaaknummers rechtbank: C/13/670852 / FA RK 19-4992 (JE/CS)
C/13/680098 / FA RK 20-881
Beschikking van de meervoudige kamer van 12 maart 2024 in de zaak van
[de vader] ,
wonende op een geheim adres,
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
hierna: de vader,
advocaat: mr. B.J. Davidse te Amsterdam,
en
[de moeder] ,
wonende op een geheim adres,
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. M. Jonkman te Capelle aan den IJssel.
Als belanghebbende is voorts aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] , geboren [in] 2010 (hierna: [minderjarige] ).
Als informant is aangemerkt:
- het Centrum voor Jeugd en Gezin (hierna: CJG), te Capelle aan den IJssel.
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam,
hierna: de raad.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in hoger beroep naar hetgeen is overwogen in zijn (tussen)beschikkingen van 22 juni 2021, 7 december 2021, 19 april 2022 en 21 juni 2022. Bij laatstgenoemde beschikking is - kort gezegd - overwogen dat vaststelling van een zorgregeling tussen [minderjarige] en de vader in strijd wordt geacht met de zwaarwegende belangen van [minderjarige] en zijn, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, de verzoeken van de moeder en de vader tot vaststelling van een zorgregeling afgewezen. Voorts is de bijzondere curator [X] ontslagen van haar werkzaamheden in verband met vervulling van haar taak. Wat betreft het gezag heeft het hof overwogen nog niet in staat te zijn om te beoordelen of beëindiging van het gezag van de man in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is. De behandeling van de zaak is met een jaar aangehouden in afwachting van de uitkomsten van de noodzakelijk geachte diagnostiek bij en, zo nodig, behandeling van [minderjarige] . Partijen is verzocht het hof uiterlijk 25 juni 2023 schriftelijk te infomeren over de stand van zaken en de gewenste voortgang van de procedure en daarbij - indien mogelijk - een verslag over te leggen van het CJG (dan wel een andere op dat moment betrokken jeugdzorginstantie) en informatie over de dan gestelde diagnose en eventuele behandeling van [minderjarige] .
1.2
Nadien zijn bij het hof de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de zijde van de moeder van 8 juni 2023;
- een bericht van de zijde van de vader van 14 juni 2023;
- een bericht van de zijde van het CJG van 15 november 2023 met bijlage.
1.3
Op 17 november 2023 is de behandeling van de zaak ter terechtzitting voortgezet, alwaar zijn verschenen:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw N. Jansen.
Het CJG is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
1.4
Zoals ter zitting besproken heeft het hof [minderjarige] bij brief van 21 november 2023 in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken door met de voorzitter te komen praten of een brief te sturen. Op 29 november 2023 heeft het hof een brief van [minderjarige] ontvangen.
1.5
Het hof heeft partijen schriftelijk geïnformeerd over de ontvangst van de brief van [minderjarige] en een korte samenvatting van de inhoud gegeven. Partijen hebben hierop gereageerd bij afzonderlijke berichten van 15 januari 2024.

2.De verdere beoordeling

2.1
Het hof dient te beoordelen of de moeder alleen met het gezag over [minderjarige] dient te worden belast en overweegt in dit kader als volgt.
2.2
Uitgangspunt van de wetgever is dat ouders die gezamenlijk het gezag hebben, dit gezag na ontbinding van het huwelijk gezamenlijk blijven uitoefenen. Op grond van het bepaalde in artikel 1:251a Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of één van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt, indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen, of indien wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
2.3
Zoals ook uit de eerdere beschikkingen van dit hof blijkt, bestaan al jarenlang grote zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling en het gedrag van [minderjarige] . Hoewel diagnostisch onderzoek van [minderjarige] noodzakelijk wordt geacht en zij mogelijk behandeling nodig heeft, is dit niet of nauwelijks van de grond gekomen. Hieraan lag mede ten grondslag de moeizame communicatie tussen de ouders als het gaat om gezagsbeslissingen en de houding van de vader op dit punt. Het hof heeft bij beschikking 19 april 2022 vervangende toestemming voor diagnostiek en behandeling verleend en de beslissing omtrent het gezag over [minderjarige] bij beschikking van 21 juni 2022 aangehouden in afwachting van de uitkomsten van diagnostiek en, zo nodig, behandeling van [minderjarige] . Het hof heeft in dit kader overwogen dat zolang niet bekend is welke factoren ten grondslag liggen aan de gedrags- en sociaal-emotionele problemen van [minderjarige] en hoe daarmee omgegaan dient te worden, ook nog onduidelijk is waarmee het belang van [minderjarige] gediend is.
2.4
Inmiddels zijn bijna twee jaar verstreken en is de vraag of [minderjarige] is beschadigd door de situatie waarin zij is opgegroeid (met inbegrip van de echtscheiding tussen de ouders) of dat sprake is van persoonlijkheidsproblematiek, dan wel een combinatie van deze factoren, nog grotendeels onbeantwoord. Tot op heden heeft geen diagnostisch onderzoek bij [minderjarige] plaatsgevonden. Wel is eind 2022 vanuit het CJG een hulpverleningstraject gestart door ThuisTeamJeugd (hierna: TTJ), gericht op zowel de moeder als [minderjarige] . Uit de eindevaluatie van TTJ van 14 november 2023 blijkt dat [minderjarige] traumatherapie heeft gehad, maar dat deze behandeling niet van de grond is gekomen omdat [minderjarige] hiervoor niet openstond en tijdens de behandeling niet wilde praten. Ook wilde zij geen gesprekken voeren met haar vader erbij. Naar voren is gekomen dat [minderjarige] zich niet erkend voelt door de vader als het gaat om situaties die zij met hem heeft meegemaakt en die zij als kwetsend heeft ervaren. Daarnaast is gebleken dat [minderjarige] spanning ervaart door de gerechtelijke procedures en de behoefte van de vader aan omgang met haar. Op verzoek van [minderjarige] is de traumabehandeling gestopt. Er zijn tijdens de behandeling meerdere kenmerken van autisme gezien, maar dit is niet verder onderzocht omdat [minderjarige] hiervoor niet open stond en geen lijdensdruk ervaart. Uit de eindevaluatie van TTJ blijkt voorts dat de moeder psycho-educatie in verband met haar autismeproblematiek heeft gehad alsook specialistische begeleiding, wat ervoor heeft gezorgd dat zij een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt en de relatie tussen haar en [minderjarige] is verbeterd.
2.5
Ter zitting op 17 november 2023 is gebleken dat de communicatie tussen de ouders als het gaat om gezagsbeslissingen over [minderjarige] nog steeds moeizaam verloopt en de uitoefening van het gezamenlijk gezag veel moeite en inspanning van met name de moeder vergt. De moeder heeft ter zitting verklaard dat zij graag met [minderjarige] een dag naar Antwerpen had willen gaan, maar dat de vader hiervoor geen toestemming wil geven. Ook wil hij geen toestemming geven voor een vakantie naar het buitenland. De vader ziet allerlei risico’s en maakt zich zorgen over de veiligheid van [minderjarige] . Hij is bijvoorbeeld bang dat [minderjarige] tijdens een vakantie zal verdrinken in een zwembad, omdat er onvoldoende toezicht is. De houding van de vader heeft ertoe geleid dat de moeder geen toestemming meer vraagt en zij en [minderjarige] niet meer samen weggaan buiten Nederland. De moeder ervaart de situatie als verstikkend en onhoudbaar. De voortdurende discussie met de vader over gezagsbeslissingen kost de moeder veel energie, terwijl zij deze energie nodig heeft voor de opvoeding van [minderjarige] en voor zichzelf. De vader belemmert haar in haar handelen als ouder, aldus de moeder.
Het voorgaande sluit aan bij het beeld dat in de eerdere beschikkingen al werd geschetst van de houding van de vader als het gaat om het nemen van gezagsbeslissingen. De vader heeft relatief veel tijd nodig voor het geven van toestemming als die wordt gevraagd. De bijzondere curator heeft hierover ter zitting op 11 april 2022 verklaard dat de vader moeilijk kan vertrouwen op wat er aangeboden wordt en dat hij moeilijk van zijn eigen keuzes of visie kan afwijken. Het is in het verleden al meerdere keren voorgekomen dat de vader geen of pas na enige tijd toestemming heeft gegeven voor bepaalde beslissingen, die wel in het belang van [minderjarige] noodzakelijk werden geacht, zoals het aanvragen van een ID-kaart en het diagnostisch onderzoek en verdere behandeling van [minderjarige] .
2.6
De raad heeft zich ter zitting in hoger beroep onthouden van het geven van een advies omdat geen diagnostisch onderzoek heeft plaatsgevonden.
2.7
Hoewel nog steeds onduidelijk is welke factoren precies ten grondslag liggen aan de gedrags- en sociaal-emotionele problemen van [minderjarige] en autismeproblematiek eveneens een rol lijkt te spelen, is naar het oordeel van het hof voldoende aannemelijk dat ook de moeizame uitoefening van het gezamenlijk gezag, en de voortdurende spanning en onzekerheid die daarmee gepaard gaat, een negatieve weerslag op [minderjarige] heeft. Uit de hierboven onder 1.5 genoemde brief die zij aan het hof heeft gestuurd, blijkt dat [minderjarige] last heeft van de situatie. Uit de brief volgt dat zij zich beperkt voelt in haar vrijheid door de houding van de vader en dat zij (nog steeds) een grote weerstand voelt tegen iedere vorm van bemoeienis van en contact met hem. Dit blijkt eveneens uit het verhandelde ter zitting op 17 november 2023 en uit de eindevaluatie van TTJ. Uit deze evaluatie blijkt ook dat de gerechtelijke procedure en de behoefte van de vader aan contact met haar, spanning bij [minderjarige] oproept.
2.8
Het hof acht het in het belang van [minderjarige] dat er een einde komt aan de voortdurende spanning bij en/of tussen de ouders en (indirect) bij [minderjarige] rondom het nemen van gezagsbeslissingen over haar, zodat rust voor haar (en de moeder) ontstaat. Hoewel het hof ervan uitgaat dat de vader handelt vanuit bezorgdheid over [minderjarige] , lijkt hij zich niet te realiseren dat zijn manier van handelen schadelijk is voor [minderjarige] als hij geen, of pas na lang aandringen toestemming geeft voor dagjes uit, vakanties of behandeling. Het hof verwacht niet dat de situatie tussen de ouders binnen afzienbare tijd voldoende zal verbeteren, gelet op de voorgeschiedenis. Bij het voortbestaan van het gezamenlijk gezag bestaat er naar het oordeel van het hof een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige] klem of verloren raakt tussen haar ouders. Dit leidt tot het oordeel dat beëindiging van het gezag van de vader in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is. De zorgen die onder andere bij het CJG bestaan over de problematiek en de opvoedstijl van de moeder, leiden niet tot een ander oordeel. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat gebleken is dat de moeder met behulp van psycho-educatie en specialistische behandeling een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt en dat de relatie tussen haar en [minderjarige] is verbeterd. Daarnaast heeft de moeder in het verleden de hulverlening weten te vinden en het hof gaat ervan uit dat dit in de toekomst niet anders zal zijn. Bovendien is het CJG in vrijwillig kader nog bij de moeder en [minderjarige] betrokken. Het hof gaat er eveneens vanuit dat de moeder de vader, net zoals zij nu al geruime tijd doet, zal blijven informeren over het welzijn van [minderjarige] , haar schoolprestaties, hobby’s en andere belangrijke gebeurtenissen in haar leven.
Het hof zal, met vernietiging van de besteden beschikking in zoverre, het gezamenlijk gezag van de ouders beëindigen en bepalen dat de moeder voortaan alleen met het gezag over [minderjarige] zal zijn belast.
2.9
Dit leidt tot de volgende beslissing.

3.Beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover deze betrekking heeft op de afwijzing van het verzoek van de moeder tot eenhoofdig gezag over [minderjarige] , en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
beëindigt het gezamenlijk gezag van de vader en de moeder over [minderjarige] en bepaalt dat de moeder alleen met het gezag over [minderjarige] is belast;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Amsterdam, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.A. van den Berg, mr. A.N. van de Beek en mr. M.C. Schenkeveld, in tegenwoordigheid van mr. A. Paats als griffier en is op 12 maart 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.