ECLI:NL:GHAMS:2024:599

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
200.331.925/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing schorsingsverzoek inzake verdeling echtelijke woning na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 maart 2024 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een schorsingsverzoek van de vrouw met betrekking tot de verdeling van de echtelijke woning na de echtscheiding. De rechtbank Amsterdam had eerder op 6 juni 2023 de echtscheiding uitgesproken en de wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap gelast, waarbij de woning aan de vrouw zou worden toebedeeld onder bepaalde voorwaarden. De vrouw verzocht het hof om de werking van deze beschikking te schorsen, omdat zij vreesde voor onaanvaardbare risico's bij uitvoering van de beschikking, vooral gezien het lage inkomen van de man. De man voerde verweer en stelde dat er geen sprake was van een kennelijke misslag in de eerdere beschikking van de rechtbank.

Het hof heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de vrouw niet voldoende onderbouwd had dat haar belang bij schorsing zwaarder weegt dan het belang van de man bij uitvoering van de beschikking. Het hof oordeelde dat de vrouw geen bewijs had geleverd voor haar stelling dat de man niet in staat zou zijn om het bedrag van de uitkoop terug te betalen, mocht het hof in hoger beroep anders oordelen. De beslissing van de rechtbank was uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de man recht had op uitvoering van de beschikking ondanks het hoger beroep van de vrouw. Het hof heeft het verzoek van de vrouw tot schorsing van de beschikking afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer gerechtshof: 200.331.925/02
Zaaknummers rechtbank: C/13/713261 / FA RK 22-635 en C/13/723141 / FA RK 22-5937
Beschikking van de meervoudige kamer van 12 maart 2024 op het verzoek tot schorsing
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in het incident tot schorsing,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J. el Hannouche, gevestigd in Utrecht,
en
[de man],
wonende te [plaats B] ,
verweerder in het incident tot schorsing,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. A.S. Bodha, gevestigd in Amsterdam.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak in hoger beroep gaat over de partneralimentatie en over de afwikkeling van het huwelijksvermogen na de echtscheiding tussen partijen.
1.2
De rechtbank Amsterdam heeft bij beschikking van 6 juni 2023 de echtscheiding tussen
partijen uitgesproken (hierna te noemen: de bestreden beschikking). Verder is – voor zover in dit incident van belang – de wijze van verdeling van de tussen partijen bestaande huwelijksgoederengemeenschap gelast, waaronder de wijze van verdeling van de echtelijke woning aan de [A-straat] te [plaats A] . Deze verdeling komt er – kortweg – op neer dat de woning (na taxatie) aan de vrouw zal worden toebedeeld, onder de verplichting voor de vrouw om de man te doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de aan de woning verbonden hypothecaire schuld en onder de verplichting de man de helft van de overwaarde van de woning te betalen. Indien de woning niet binnen twee maanden na taxatie aan de vrouw kan worden toegedeeld, zal de woning worden verkocht aan een derde en zal de netto-opbrengst tussen partijen worden verdeeld. De rechtbank heeft de beslissing over de verdeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De vrouw is het niet eens met de beslissingen in de bestreden beschikking, waaronder de hiervoor weergegeven beslissing ten aanzien van de woning, en is daarom in hoger beroep gekomen. In dit incident verzoekt de vrouw dat het hof, zolang nog niet op het hoger beroep is beslist, de werking van de bestreden beschikking schorst. Het hof wijst in deze beschikking dit verzoek af. Dat betekent dat de verdeling van de woning gedurende de procedure in hoger beroep niet hoeft te worden stilgelegd. Het hof legt hierna uit waarom het dit verzoek afwijst.

2.Het verloop van de procedure

2.1
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
- het beroepschrift van de vrouw met bijlage, binnengekomen bij het hof op 6 september 2023;
- het verweerschrift van de man in het schorsingsverzoek, binnengekomen bij het hof op 5 december 2023.
2.2
Het hof heeft partijen bij brief van 9 januari 2024 schriftelijk bericht dat het hof voornemens is de behandeling van het schorsingsverzoek zonder zitting af te doen. Partijen hebben niet doen blijken van bezwaren daartegen.

3.Het geschil

3.1
De vrouw verzoekt de schorsing van de werking van de bestreden beschikking te bevelen. De man voert hiertegen gemotiveerd verweer en vindt dat het hof dit verzoek van de vrouw moet afwijzen.
3.2
De vrouw stelt dat als uitvoering wordt gegeven aan de bestreden beschikking de risico’s voor haar onaanvaardbaar zijn. De man heeft namelijk een dusdanig laag inkomen dat er bij uitvoering van de bestreden beschikking naderhand, mocht het hof tot het oordeel komen dat de bestreden beschikking vernietigd dient te worden, geen enkele mogelijkheid zal zijn om verhaal op hem te halen. De man zal niet in staat zijn het bedrag van de uitkoop aan haar terug te betalen, ook gezien zijn stelling dat hij behoefte heeft aan een aanvulling op zijn inkomen. Zij draagt de woonlasten, zoals voorheen ook gebeurde, zodat de man geen risico loopt. De belangen van de man bij een spoedige verdeling van de echtelijke woning zijn afwezig tot gering.
3.3
De man heeft verweer gevoerd en gewezen op het op een schorsingsverzoek toepasselijk toetsingskader uit de uitspraak van de Hoge Raad van 20 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:2026). De man voert aan dat er in casu geen sprake is van een kennelijke misslag. De man is het niet eens met de vrouw dat haar belang om de beschikking niet ten uitvoer te leggen dient te prevaleren boven het belang van de man bij uitvoering daarvan. De man heeft het financieel zeer zwaar en als dit nog lang zo doorgaat kan hij zijn huurwoning (in de particuliere sector) niet meer betalen. De man heeft er daarom juist belang bij dat hij daadwerkelijk aanspraak kan maken op de helft van de overwaarde van de woning.

4.Beoordeling

4.1
De bestreden beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dat betekent dat de man de beschikking mag uitvoeren ondanks het hoger beroep van de vrouw. Het hof kan op grond van de wet – als uitzondering – toch beslissen dat de beschikking nog niet mag worden uitgevoerd zolang het hoger beroep loopt. De Hoge Raad heeft daarvoor maatstaven uiteengezet (HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026).
De maatstaven komen er kort gezegd op neer dat het hof de belangen van beide partijen bij het al dan niet direct uitvoeren van de beschikking tegen elkaar moet afwegen. Het hof gaat daarbij uit van de overwegingen en beslissingen in de beschikking van de rechtbank. De kans van slagen van het hoger beroep blijft hierbij buiten beschouwing. Als blijkt dat de beslissing van de rechtbank op een kennelijke misslag berust, kan het hof daaraan wel gevolgen voor de uitvoerbaarheid verbinden.
4.2
Hoewel de vrouw in haar petitum heeft verzocht om schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking, heeft zij haar verzoek tot schorsing in de toelichting toegespitst op de wijze van verdeling van de echtelijke woning. Het hof gaat er dan ook vanuit dat de vrouw alleen van dit onderdeel schorsing wenst.
4.3
De vrouw heeft gesteld dat zij een restitutierisico loopt dat eruit bestaat dat de man, in het geval dat het hof in hoger beroep anders oordeelt dan de rechtbank, niet in staat zal zijn het bedrag van de uitkoop terug te betalen aan haar. Zij heeft deze stelling niet onderbouwd. Zo heeft zij geen stukken overgelegd waaruit blijkt wat de overwaarde van de woning is en welk bedrag zij aan de man zou dienen te betalen wegens overbedeling. Het had op de weg van de vrouw gelegen om in deze procedure haar standpunt met (financiële) stukken te onderbouwen, hetgeen zij heeft nagelaten. Reeds daarom kan de stelling van de vrouw niet leiden tot het oordeel dat haar belang bij schorsing zwaarder zou moeten wegen dan dat van de man, de enkele stelling van een restitutierisico is daartoe onvoldoende. Of de vrouw terecht stelt dat op de afwikkeling van het huwelijksvermogen een ander juridisch kader van toepassing is, vergt een beoordeling van haar grieven, waarop in dit schorsingsincident niet vooruitgelopen kan worden. Gesteld noch gebleken is dat de beslissing in de bestreden beschikking berust op een kennelijke misslag.
4.4
Al met al is niet gebleken van omstandigheden die maken dat het belang van de vrouw bij schorsing van de werking van de bestreden beschikking zwaarder weegt dan het belang van de man om die beschikking direct ten uitvoer te kunnen leggen. Het hof zal het verzoek van de vrouw dan ook afwijzen.
4.5
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
wijst het verzoek van de vrouw af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. van Baardewijk, mr. J.F. Miedema en mr. P.J.W.M. Sliepenbeek, bijgestaan door mr. I.L.I. Bossert als griffier en is op 12 maart 2024 uitgesproken in het openbaar door de voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier.