ECLI:NL:GHAMS:2024:596

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
200.333.440/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van een minderjarige in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de kinderrechter van 12 september 2023 aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling van [minderjarige] was verlengd tot 18 september 2023. De moeder stelt dat er geen sprake is van een ontwikkelingsbedreiging en dat zij de noodzakelijke hulpverlening accepteert. De GI, verweerster in hoger beroep, heeft echter betoogd dat er nog steeds zorgen zijn over de ontwikkeling van [minderjarige] en dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is.

Tijdens de mondelinge behandeling op 7 februari 2024 zijn de moeder, de GI en de Raad voor de Kinderbescherming verschenen. De vader van [minderjarige] heeft ook zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aangaf dat hij sinds 20 mei 2018 geen contact meer heeft met zijn dochter. De raad adviseert om de ondertoezichtstelling te handhaven, gezien de zorgen over de emotionele ontwikkeling van [minderjarige] en het contactherstel met de vader.

Het hof heeft geoordeeld dat er nog steeds sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging en dat de voorwaarden voor verlenging van de ondertoezichtstelling zijn voldaan. De kinderrechter heeft terecht besloten om de ondertoezichtstelling te verlengen tot 16 mei 2024. Het hof hoopt dat de moeder en de gezinsvoogd een goede samenwerkingsrelatie kunnen opbouwen in het belang van [minderjarige].

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.333.440/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/338947 / JU RK 23-613
beschikking van de meervoudige kamer van 12 maart 2024 inzake
[de moeder],
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. I.M. Thieme te Zaandam,
en
de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers Noord-Holland,
gevestigd te Alkmaar,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Als belanghebbende is aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ).
Als informant is aangemerkt:
- [de vader] (hierna te noemen: de vader).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de kinderrechter), van 12 september 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 16 oktober 2023 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 12 september 2023.
2.2
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een e-mail van 29 november 2023 van de GI;
- een brief van 30 november 2023 van de zijde van de GI met bijlagen;
- een V-formulier van 30 januari 2024 van de zijde van de moeder met bijlagen 10 tot en met 12.
2.3
[minderjarige] heeft haar mening per brief van 16 december 2023 kenbaar gemaakt. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van deze brief zakelijk weergegeven. De aanwezigen hebben gelegenheid gehad daarop te reageren.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 7 februari 2024 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsvoogd;
- de raad, vertegenwoordigd door W. Daalderop.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van [minderjarige] , geboren [in] 2010 te [plaats B] . De vader heeft [minderjarige] erkend. De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] . [minderjarige] woont bij de moeder.
3.2
Bij beschikking van 18 mei 2021 van de kinderrechter is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI. Deze ondertoezichtstelling is nadien telkens verlengd. Bij beschikking van 16 mei 2023 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 18 september 2023. Het verzoek is voor het overige aangehouden.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 18 mei 2024.
4.2
De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de GI alsnog af te wijzen.
4.3
De GI heeft ter zitting in hoger beroep verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Wettelijk kader
5.1
Op grond van het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
Standpunten
5.2
De moeder is van mening dat de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige] ten onrechte heeft verlengd. Er is geen sprake van een ontwikkelingsbedreiging. De kinderrechter heeft bovendien onterecht geoordeeld dat de noodzakelijke hulpverlening niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. De moeder voldoet aan alle door de GI gestelde voorwaarden. Het is dan ook onduidelijk waarom de ondertoezichtstelling is verlengd. Zij accepteert de zorg van de betrokken instanties en weet ook zelfstandig de weg naar hulpverlening te vinden. De moeder krijgt ondersteuning van het sociaal wijkteam en [minderjarige] ontvangt hulpverlening via Praktijk Irene Heim. [minderjarige] heeft veel baat bij de gesprekken met haar hulpverlener Mare bij Praktijk Irene Heim en deze hulpverlening zal de moeder ook continueren als de ondertoezichtstelling niet wordt verlengd. Hulpverlening via Nicare is niet van de grond gekomen omdat de gezinsvoogd nooit bereikbaar was. Feitelijk gebeurt er sinds de verlenging in 2022 niets in het kader van de ondertoezichtstelling. Regie vanuit de GI is dus niet nodig aangezien de moeder zelf vrijwillig hulpverlening heeft ingeschakeld en zonder inmenging van de GI positieve stappen heeft gezet. Tijdens de zitting bij de kinderrechter is besproken dat er positieve ontwikkelingen zijn zoals dat de ouders op dit moment weer contact hebben en de opgestarte hulpverlening voor [minderjarige] . Het gegeven dat de moeder en de vader op dit moment communiceren betekent dat de moeder in staat is de vader een rol in het leven van [minderjarige] te geven. Als [minderjarige] het contact met de vader wil herstellen zal de moeder haar hierin ondersteunen en aanmoedigen. Er is dan ook geen sprake van een (ernstige) ontwikkelingsbedreiging en, mocht die er wel zijn, is de moeder in staat deze ontwikkelingsbedreiging weg te nemen in het vrijwillig kader. De voortdurende ondertoezichtstelling is ondoelmatig en voldoet niet aan de wettelijke vereisten. Het enkele ontbreken van het contact tussen [minderjarige] en de vader is onvoldoende voor een ondertoezichtstelling, aldus de moeder.
5.3
De GI heeft ter zitting in hoger beroep verweer gevoerd. Het is schadelijk voor [minderjarige] dat zij al jaren geen onbelast contact heeft met de vader. De huidige gezinsvoogd is sinds de laatste zitting bij de rechtbank, op 30 augustus 2023, betrokken bij [minderjarige] . De gezinsvoogd heeft diverse keren geprobeerd om kennis te maken met de moeder en [minderjarige] maar de moeder laat dit niet toe. Vanaf de start van de huidige gezinsvoogd is er veel negativiteit geuit door de moeder waardoor de samenwerkingsrelatie geen kans heeft gekregen van de moeder. Alleen de vader is op de afspraak bij Praktijk Irene Heim geweest om een start te maken met het contactherstel, de moeder had zich ziek gemeld. Volgens de behandelaar bij Praktijk Irene Heim komt [minderjarige] regelmatig niet naar de behandelafspraken. Daarnaast zijn er op school zorgen over onderpresteren. De gezinsvoogd heeft geprobeerd rekening te houden met de afgelopen periode waarin de moeder is geopereerd en ziek is geweest. De individuele gesprekken met [minderjarige] zullen nu periodiek (één keer per maand) plaatsvinden voor of na haar behandelsessies bij Praktijk Irene Heim aangezien in het bijzijn van de moeder voor [minderjarige] geen ruimte is om het contact met de gezinsvoogd aan te gaan. Bij [minderjarige] is nog altijd sprake van een ontwikkelingsbedreiging die maakt dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is, aldus de GI.
5.4
De vader heeft ter zitting in hoger beroep aangegeven dat hij sinds 20 mei 2018 geen contact meer heeft met [minderjarige] . In de week voorafgaand aan de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft hij een gesprek gehad met de gezinsvoogd en de hulpverlener van [minderjarige] bij Praktijk Irene Heim. Tijdens dat gesprek zijn afspraken gemaakt over hoe een begin wordt gemaakt met het contactherstel. De vader heeft de gesprekken ervaren als een stap in de goede richting en hij heeft vertrouwen in de huidige gezinsvoogd, hij vindt het belangrijk dat een derde meekijkt. Hij is bang dat zonder ondertoezichtstelling de pogingen die worden gedaan om het contact met [minderjarige] te herstellen zouden kunnen stoppen.
5.5
De raad adviseert de bestreden beschikking te bekrachtigen. De door de moeder veronderstelde positieve ontwikkelingen ziet de raad niet. Het is een zorg dat [minderjarige] regelmatig niet aanwezig is bij de behandelsessies bij Praktijk Irene Heim. Er speelt bij [minderjarige] veel in haar emotionele ontwikkeling waar nog niet aan gewerkt is. Bovendien is pas heel pril een start gemaakt met het contactherstel tussen [minderjarige] en de vader en zal de professionele begeleiding daarbij nog op gang moeten komen. Het is dan ook belangrijk het gedwongen kader van de ondertoezichtstelling te handhaven en te zorgen dat er verder gewerkt kan worden aan serieus contactherstel tussen [minderjarige] en de vader en aan de angsten van [minderjarige] .
Beoordeling
5.6
Alhoewel de uitvoering van de ondertoezichtstelling in de eerste jaren minder goed op gang is gekomen, worden sinds de betrokkenheid van de nieuwe gezinsvoogd stappen gezet om aan de doelen van de ondertoezichtstelling te werken. Ondanks pogingen daartoe hebben echter tot op heden tussen de gezinsvoogd en de moeder geen inhoudelijke contacten over [minderjarige] plaatsgevonden. Een gesprek tussen de gezinsvoogd en [minderjarige] is pas recent mogelijk gebleken op Praktijk Irene Heim. De bedoeling is dat dit contact maandelijks zal worden voortgezet rondom de behandelsessies van [minderjarige] . Tussen de vader en de gezinsvoogd heeft ook onlangs voor het eerst een gesprek plaatsgevonden over mogelijkheden om het contact met [minderjarige] te herstellen. Daarvoor is een plan gemaakt.
[minderjarige] is al enige tijd in therapie bij Praktijk Irene Heim. De GI heeft echter aangegeven dat zij onvoldoende naar de afspraken komt, zij zegt dan af of komt niet opdagen. Uit het door de GI overgelegde behandelplan blijkt dat de behandelaar zich zorgen maakt over het welzijn van [minderjarige] . Het hof heeft thans onvoldoende zicht op ontwikkelingen rondom de angsten van [minderjarige] en de oorzaken daarvan. Weliswaar is sprake van positieve ontwikkelingen binnen de ondertoezichtstelling, maar deze zijn nog pril. Bovendien ontbreekt vooralsnog inhoudelijk contact tussen de moeder en de nieuwe gezinsvoogd. De stappen die de ouders hebben gezet om in het belang van [minderjarige] hun contact op te bouwen zijn positief, maar kunnen bovengenoemde zorgen over [minderjarige] nog niet wegnemen, ook gezien hun gezamenlijk verleden. Bij dit alles komt dat er veel staat te gebeuren in het leven van [minderjarige] , gelet op haar leeftijd en op het feit dat ze geopereerd zal worden. Het hof acht het thans van belang dat een derde, de gezinsvoogd, betrokken blijft bij [minderjarige] en zicht houdt op de ontwikkelingen met betrekking tot haar hulpverlening, en op de stappen die worden gezet naar contactherstel met haar vader. Het gedwongen kader is mede daarom noodzakelijk. Van een enkele omgangsondertoezichtstelling is, gelet op de zorgen die nog bestaan, geen sprake.
Gezien het voorgaande is het hof van oordeel is dat nog immer sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging zoals bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW en dat aan de onder a en b van dat artikel genoemde voorwaarden is voldaan. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling dan ook terecht verlengd tot 16 mei 2024.
5.7
Het hof spreekt de hoop uit dat de moeder en de gezinsvoogd mogelijkheden vinden voor een goede samenwerkingsrelatie. Dit is immers in het belang van [minderjarige] .
5.8
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. F. Kleefmann, mr. J. Jonkers en mr. M.E. Burger, in tegenwoordigheid van mr. S.G. Risseeuw als griffier en is op 12 maart 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.