ECLI:NL:GHAMS:2024:592

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
200.334.466/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen moeder en minderjarige in pleeggezin met nadruk op contactherstel

Deze zaak betreft de omgang tussen de moeder en haar minderjarige dochter, die in een pleeggezin woont. De moeder heeft verzocht om uitbreiding van de omgangsregeling, die door de rechtbank eerder was vastgesteld op eenmaal per maand begeleide omgang. De moeder is het niet eens met deze regeling en vraagt om een frequentere omgang, inclusief onbegeleide contactmomenten. De Jeugdbescherming, als verweerster, is van mening dat de huidige regeling in het belang van het kind is en dat er eerst gewerkt moet worden aan contactherstel voordat de omgang kan worden uitgebreid.

De rechtbank had eerder bepaald dat de moeder eenmaal per maand, gedurende twee uur en vijftien minuten, begeleide omgang heeft met de minderjarige. De moeder heeft in hoger beroep gesteld dat deze regeling niet in overeenstemming is met de wensen van de minderjarige en dat zij behoefte heeft aan een uitgebreidere omgang. Het hof heeft de zaak behandeld en de minderjarige de gelegenheid gegeven om haar mening te geven, waaruit bleek dat zij zich niet op haar gemak voelt zonder begeleiding en de huidige regeling prefereert.

Het hof heeft geconcludeerd dat de huidige omgangsregeling het hoogst haalbare is in de huidige situatie, gezien de complexe relatie tussen de moeder en de minderjarige. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, met de overweging dat er eerst gewerkt moet worden aan contactherstel voordat er verdere stappen in de omgangsregeling kunnen worden gezet. De beslissing is genomen met inachtneming van de wensen van de minderjarige en de noodzaak van begeleiding in het contact.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.334.466/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/691713 / FA RK 20-6887
Beschikking van de meervoudige kamer van 12 maart 2024 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende te [plaats ] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl te Rotterdam,
en
Jeugdbescherming Regio [plaats ] ,
wonende te [plaats ] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Het hof heeft als andere belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] , geboren [in] 2010 te [plaats ] , hierna te noemen: [minderjarige] , en
- de familie [pleegouders] , hierna te noemen de pleegouders.
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats ] ,
hierna te noemen: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
Deze zaak gaat over de omgang tussen de moeder en [minderjarige] , die in een pleeggezin woont.
1.2
De rechtbank Amsterdam heeft op 22 augustus 2023 bepaald dat de moeder eenmaal per maand ruim twee uur begeleide omgang heeft met [minderjarige] (hierna: de bestreden beschikking). De moeder is het daar niet mee eens en wil (na een opbouwperiode) een weekend per twee weken en de helft van de schoolvakanties omgang met [minderjarige] zonder begeleiding. De GI vindt wel dat de rechtbank de juiste beslissing heeft genomen. Het hof oordeelt dat de omgangsregeling van de rechtbank in stand blijft en legt hierna uit waarom.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 10 november 2023 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De GI heeft op 13 december 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast het volgende stuk ontvangen:
- een bericht van de zijde van de GI van 23 januari 2024 met bijlage.
2.4
Het hof heeft [minderjarige] de gelegenheid gegeven om te laten weten wat zij van de zaak vindt. Zij heeft een brief geschreven en naar de GI gestuurd. De GI heeft die brief als bijlage bij het verweerschrift naar het hof gestuurd.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 31 januari 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door mr. L.H.E.M. Berendse, kantoorgenoot van mr. R.W. de Gruijl,
- de GI, vertegenwoordigd door de voogdijwerker, en
- de raad, vertegenwoordigd door N. Jansen.
De pleegouders waren niet aanwezig.

3.De feiten

3.1
[minderjarige] is op 7 september 2013 uit huis geplaatst en woont vanaf januari 2014 bij de (huidige) pleegouders. Op 3 februari 2016 is het gezag van de moeder over [minderjarige] beëindigd en is de GI met de voogdij belast.
3.2
Het hof heeft op 14 november 2017 bepaald dat tot 1 juli 2018 zal worden toegewerkt naar een omgangsregeling tussen [minderjarige] en de moeder, waarbij [minderjarige] een weekend per veertien dagen bij de moeder zal verblijven en uitbreiding en invulling van de omgangsregeling door de GI in samenspraak met de betrokkenen zal worden vormgegeven. Na deze beschikking is de omgangsregeling uitgebreid naar eens in de twee weken anderhalf uur bij de moeder thuis.
3.3
Na een incident bij de omgang in april 2018 hebben [minderjarige] en de moeder elkaar tot februari 2022 niet meer gezien. Daarna is (tijdens de procedure bij de rechtbank in deze zaak) begeleide omgang (opnieuw) gestart.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking is bepaald dat de moeder eenmaal per maand, op een vast
moment, gedurende twee uur en vijftien minuten omgang heeft met [minderjarige] op een openbare - in overleg met [minderjarige] te kiezen - locatie of bij de GI en onder begeleiding van een professionele derde, totdat de GI die begeleiding niet meer nodig acht.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, de volgende omgangsregeling vast te stellen:
a. [minderjarige] verblijft na een opbouwperiode van maximaal drie maanden een keer in de twee weken een weekend bij de moeder van vrijdagmiddag na school tot zondagmiddag 17:00 uur, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen;
b. tijdens de opbouwperiode zal de moeder eerst eens in de twee weken een aantal keer onbegeleid contact hebben met [minderjarige] op een in overleg met [minderjarige] te kiezen (openbare) locatie, gedurende enkele uren, er daarna iedere week onbegeleid contact zal zijn bij de moeder thuis gedurende enkele uren, daarna [minderjarige] iedere week een aantal uren onbegeleid omgang zal hebben bij de moeder thuis en tot slot in de laatste weken iedere week een dag en nacht bij de moeder zal verblijven;
c. een omgangsregeling die volgens het hof passend is.
4.3
De GI verzoekt het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Wettelijk kader
5.1
Uit artikel 1:377e van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de omgang kan wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
Standpunten
5.2
De moeder vindt dat een uitgebreidere omgangsregeling nodig is om de band tussen haar en [minderjarige] te verbeteren. De moeder heeft haar leven goed op orde en het contact met [minderjarige] is tijdens de begeleide omgang steeds goed verlopen. Uit het gedrag van [minderjarige] tijdens de omgang blijkt dat zij behoefte heeft aan een uitgebreidere omgangsregeling. Als [minderjarige] zegt dat zij geen uitgebreidere omgang wil, komt dat omdat zij door de GI of de pleegouders wordt geïnstrueerd. Bovendien moet worden geluisterd naar [minderjarige] ’s mening, maar moet zij niet in de positie worden gebracht dat zij bepaalt hoe de omgang eruit ziet: daarover moeten volwassenen een beslissing nemen. Tegenover de moeder geeft [minderjarige] wel aan dat zij bij de moeder wil wonen en dat zij zich niet thuis voelt in het pleeggezin. De begeleiding bij de omgang is niet alleen onnodig, maar ook storend en zorgt voor een ongezonde situatie tussen de moeder en [minderjarige] . Hoewel de moeder begrijpt dat [minderjarige] last heeft van het procederen, kan dat niet anders omdat de GI zonder juridische procedure geen aanstalten maakt om het contact te herstellen.
5.3
De GI vindt meer of onbegeleide omgang niet wenselijk. In het beroepschrift van de moeder staan onwaarheden over de pleegouders. Omdat [minderjarige] wilde weten waarom haar moeder in hoger beroep was gegaan, heeft de GI [minderjarige] gedeeltelijk verteld wat er in het beroepschrift staat. Dat was voor [minderjarige] traumatiserend vanwege haar gedesorganiseerde hechtingsstijl. [minderjarige] heeft nu geen vertrouwen meer in de moeder en wil voorlopig geen contact met de moeder. De GI verwacht dat de GI [minderjarige] kan overtuigen om opnieuw contact te hebben met de moeder.
Mening van [minderjarige]
5.4
[minderjarige] heeft in een brief aan het hof laten weten dat ze het vervelend vindt dat haar moeder weer naar een rechter is gegaan. Ze vond de omgang zoals het tot nog toe ging fijn. Ze voelt zich niet op haar gemak zonder begeleider en ze wil niet vaker omgang. Omdat [minderjarige] het heel erg vindt wat de moeder over haar pleegouders heeft geschreven, wil ze op dit moment niet meer naar de omgang.
Advies van de raad
5.5
De raad adviseert de omgang niet uit te breiden, omdat dat duidelijk tegen de wens van [minderjarige] is. Het is noodzakelijk dat de moeder en [minderjarige] in gesprek gaan onder leiding van een systeemtherapeut om het contact te herstellen. Als de moeder geen vertrouwen heeft in Levvel, zou de GI kunnen kijken naar een externe systeemtherapeut.
Beoordeling door het hof
5.6
[minderjarige] woont al tien jaar in het pleeggezin. Tussen [minderjarige] en de moeder is het contact wisselend geweest. In 2017 had [minderjarige] eens per vier weken begeleid contact met de moeder. Vanaf november 2017 werd dat geleidelijk uitgebreid en zagen [minderjarige] en de moeder elkaar elke twee weken (met begeleiders erbij). In april 2018 verliep een omgangsmoment, waar de pleegouders bij waren, niet goed. De GI wilde daarna weer minder vaak (eens per vier weken) een omgangsmoment plannen tussen de moeder en [minderjarige] . De moeder wilde daar niet aan meewerken en heeft daarna een aantal jaar niet meegewerkt aan omgang met [minderjarige] . Het was erg moeilijk voor [minderjarige] dat zij haar moeder opeens jarenlang niet zag, zeker omdat [minderjarige] kampt met hechtingsproblematiek. Tijdens de procedure bij de rechtbank is het contact weer langzaam opgebouwd. Vanaf begin 2022 hadden [minderjarige] en de moeder weer elke maand contact. Dat is in oktober 2023 echter weer gestopt, omdat [minderjarige] geen omgang meer wilde vanwege uitingen van de moeder over de pleegouders.
5.7
De moeder twijfelt of [minderjarige] haar echt maar één keer per maand met begeleiders erbij wil zien. Het hof twijfelt daar niet aan. Wat [minderjarige] in de brief aan het hof geschreven heeft, komt overeen met wat zij steeds tegen de pleegzorgmedewerker van Levvel (met wie zij veel contact heeft) en de voogdijwerker van de GI zegt. De kinderrechter heeft in 2022 lang met [minderjarige] gepraat en ook toen vertelde zij dat zij één keer per maand haar moeder wil zien. Zij vertelde dat ze de omgang fijn vindt, maar dat ze daarna altijd erg moe is. Ook zei ze dat ze het fijn vindt dat een begeleider bij de omgang is. Ze kwam oprecht en doordacht over op de kinderrechter.
Het hof begrijpt dat de moeder soms een andere indruk krijgt tijdens de omgang, omdat [minderjarige] het soms moeilijk vindt om afscheid te nemen. Tijdens de omgang wil [minderjarige] soms langer bij de moeder blijven of zegt [minderjarige] dat ze hoopt dat de tijd snel voorbij gaat tot het volgende omgangsmoment. Dat betekent echter niet dat [minderjarige] het niet meent als ze aan het hof of de pleegzorgmedewerker vertelt dat ze niet vaker dan één keer per maand omgang wil. [minderjarige] vindt de omgang tegelijkertijd fijn, maar ook ingewikkeld en vermoeiend, zoals ze aan de kinderrechter heeft verteld.
5.8
Het hof moet oordelen over de door de moeder verzochte uitbreiding van de omgang. Op dit moment is er geen omgang en zal eerst moeten worden toegewerkt naar contactherstel. Daarna kan worden toegewerkt naar het opnieuw uitvoeren van de omgangsregeling zoals de rechtbank die heeft vastgesteld. Het hof is het met de raad en de GI eens dat het bij het contactherstel nodig kan zijn dat [minderjarige] en de moeder onder leiding van een systeemtherapeut met elkaar praten, omdat de relatie tussen de moeder en [minderjarige] nu erg complex is. Voor [minderjarige] is het belangrijk dat zij erop kan vertrouwen dat zij van de moeder in het pleeggezin mag opgroeien en zo lang zij dat niet voelt, is omgang met de moeder voor haar lastig. De moeder wil [minderjarige] graag dat vertrouwen geven, maar gelooft tegelijkertijd op dit moment zelf niet dat [minderjarige] in het pleeggezin op een fijne plek zit. Daarnaast heeft [minderjarige] veel vragen over vroeger, toen zij nog een jong kind was. Dat kan een lastig gespreksonderwerp zijn waarbij [minderjarige] en de moeder de hulp van een therapeut kunnen gebruiken.
Het is belangrijk dat [minderjarige] en de moeder zo snel mogelijk weer contact hebben, want als ze elkaar nog veel langer niet zien, kan het mogelijk nog moeilijker worden om het contact weer te starten. Het hof is het daarom niet met de raad eens dat het misschien beter is om een externe systeemtherapeut te betrekken: Levvel is al betrokken, heeft systeemtherapeuten in dienst en zal naar alle waarschijnlijkheid relatief snel systeemtherapie kunnen starten. Wanneer er een nieuwe organisatie of externe hulpverlener betrokken raakt, zal dat waarschijnlijk tot extra vertraging leiden. Bovendien heeft [minderjarige] vertrouwen in (tenminste één medewerker van) Levvel. Het vertrouwen van [minderjarige] is gelet op haar achtergrond en hechtingsstijl extra belangrijk en niet vanzelfsprekend.
5.9
Wanneer er weer begeleide omgang tussen de moeder en [minderjarige] wordt gestart, zal de moeder ook weer regelmatig contact met de GI en Levvel moeten hebben. De moeder heeft op zitting verteld dat het voor haar belangrijk is dat afspraken duidelijk zijn en niet onnodig worden gewijzigd. Daarom gingen eerdere afspraken – die volgens de moeder eenzijdig werden veranderd – niet door. De moeder is echter bereid om op het kantoor van de GI in gesprek te gaan met de GI en Levvel. Het hof hoopt dat de relatie tussen de moeder en de hulpverleners verbetert en dat het gesprek op het kantoor van de GI daarvan een goede start is.
5.1
Hoewel het begrijpelijk is dat de moeder het vervelend vindt dat er altijd begeleiding aanwezig is bij het contact met [minderjarige] , is dit nog steeds nodig. [minderjarige] is een beschadigd kind en het contact was nog pril na jarenlang contactverlies. Momenteel is er weer een periode geen contact. Bovendien heeft [minderjarige] steeds zelf gezegd dat zij de begeleiding belangrijk vindt en dat ze zich zonder begeleider niet op haar gemak voelt bij omgang met de moeder.
5.11
Het hof komt tot de conclusie dat toewerken naar de omgangsregeling die de rechtbank heeft vastgesteld het hoogst haalbare is in de huidige situatie. Deze omgangsregeling komt overeen met wat [minderjarige] wil en met wat zij aankan. Het hof is het daarom eens met de beslissing van de rechtbank.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.F. Miedema, mr. J.M. van Baardewijk en mr. P.J.W.M. Sliepenbeek, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker als griffier en is op 12 maart 2024 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.