ECLI:NL:GHAMS:2024:590

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
200.334.740/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van de Jeugdwet

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van vier minderjarigen, geboren uit de relatie van de ouders. De ouders, hierna aangeduid als de vader en de moeder, hebben in hoger beroep de beschikking van de kinderrechter van 17 oktober 2023 aangevochten, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing was verlengd tot 16 maart 2024. De ouders zijn van mening dat de kinderrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de machtiging moest worden verlengd, omdat zij inmiddels stappen hebben ondernomen om de situatie te verbeteren en de samenwerking met de gecertificeerde instelling (GI) beter verloopt.

De GI heeft echter betoogd dat er nog steeds onvoldoende zicht is op de opvoedsituatie en dat de ouders niet voldoen aan de bodemeisen voor een thuisplaatsing. De Raad voor de Kinderbescherming heeft ook geadviseerd om de beschikking te bekrachtigen, omdat er nog zorgelijke signalen zijn met betrekking tot de kinderen en de samenwerking met de GI niet optimaal is. Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat er nog steeds ernstige zorgen zijn over de psychische gesteldheid van de ouders en de veiligheid van de kinderen, en dat er nog geen diagnostisch onderzoek heeft plaatsgevonden.

Het hof heeft geconcludeerd dat de kinderrechter terecht de machtiging tot uithuisplaatsing heeft verlengd, omdat er onvoldoende zicht is op de problematiek van de ouders en de kinderen. De beslissing van het hof is om de beschikking van de kinderrechter te bekrachtigen, waarbij de machtiging tot uithuisplaatsing is verlengd tot 16 maart 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.334.740/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/339582 / JU RK 23-718
beschikking van de meervoudige kamer van 12 maart 2024 inzake
[de vader],
wonende op een geheim adres,
en
[de moeder] ,
wonende te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
verzoekers in hoger beroep,
verder te noemen: de vader respectievelijk de moeder en tezamen te noemen: de ouders,
advocaat: mr. F.G.T. Meershoek te 's-Gravenhage,
en
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [plaats B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] );
- de minderjarige [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] );
- de minderjarige [minderjarige 3] (hierna te noemen: [minderjarige 3] );
- de minderjarige [minderjarige 4] (hierna te noemen: [minderjarige 4] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de kinderrechter), van 17 oktober 2023, schriftelijk uitgewerkt op 7 november 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De ouders zijn op 14 november 2023 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 17 oktober 2023.
2.2
De GI heeft op 11 december 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een brief van 4 december 2023 van de zijde van de ouders met bijlagen;
- een brief van 5 februari 2024 van de zijde van de ouders met bijlagen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 7 februari 2024 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door twee gezinsvoogden;
- de raad, vertegenwoordigd door W. Daalderop.

3.De feiten

3.1
Tijdens de relatie van de ouders zijn geboren:
- [minderjarige 1] , [in] 2016 te [plaats C] ;
- [minderjarige 2] , [in] 2018 te [gemeente] ;
- [minderjarige 3] , [in] 2019 te [gemeente] ;
- [minderjarige 4] , [in] 2021 te [gemeente] .
Hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen.
3.2
De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over de kinderen.
3.3
Bij beschikking van 30 december 2022 van de kinderrechter zijn de kinderen voorlopig onder toezicht gesteld van de GI. Bij beschikking van 16 maart 2023 is de ondertoezichtstelling definitief uitgesproken tot 16 maart 2024.
3.4
Bij beschikking van 30 december 2022 van de kinderrechter is tevens een spoedmachtiging verleend voor de duur van drie maanden tot uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor pleegzorg. Bij beschikking van de kinderrechter van 13 juni 2023 is deze machtiging verlengd tot 29 oktober 2023. Het verzoek is voor het overige aangehouden.
3.5
De kinderen verblijven in verschillende perspectiefbiedende pleeggezinnen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 16 maart 2024.
4.2
De ouders verzoeken de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing alsnog af te wijzen.
4.3
De GI verzoekt de ouders niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De rechtbank heeft in de beschikking van 13 juni 2023 terecht geoordeeld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om over het verzoek van de GI te beslissen, zodat ook het hof daarvan uitgaat. Tussen partijen is niet in geschil dat Nederlands recht van toepassing is, zodat ook het hof daarvan uitgaat.
Wettelijk kader
5.2
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Ingevolge artikel 1:265c, tweede lid, BW kan op verzoek van de gecertificeerde instelling de kinderrechter de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
Standpunten
5.3
De ouders zijn van mening dat de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen ten onrechte heeft verlengd. Zij erkennen dat er, ten tijde van de uithuisplaatsing in december 2022, veel aan de hand was en grote zorgen bestonden rondom de leefomgeving van de kinderen. Dat hebben de ouders aangepakt en het huis is inmiddels op orde. De ouders zijn het oneens met de redenering van de kinderrechter dat er nog onvoldoende zicht is op de opvoedsituatie en de samenwerking tussen de ouders met de GI niet goed verloopt. Sinds de gezinsvoogd is gewisseld verloopt de samenwerking beter en de omgangsmomenten verlopen goed. De moeder heeft gesprekken gehad met Balans GGZ, maar hieruit werd geconcludeerd dat de moeder geen hulpvraag heeft. Mee & De Wering heeft aangegeven geen diagnostisch onderzoek voor de moeder te kunnen uitvoeren. De vader is een jaar lang begeleid door Buurtzorg T en zij hebben geen psychische aandoening bij hem kunnen constateren. De vader gebruikt de voorgeschreven medicatie om te garanderen dat hij stabiel blijft. De ouders werken dus wel degelijk mee aan de door de GI gestelde bodemeisen. Dat de GI inmiddels een perspectiefbesluit heeft genomen en de omgangsmomenten met de kinderen heeft verminderd is dan ook onbegrijpelijk. Mogelijk is de uithuisplaatsing de reden dat de kinderen de door de GI gestelde signalen laten zien. De ouders zeggen toe mee te werken aan hulpverlening en zijn bereid alle hulpverlening te aanvaarden binnen een ondertoezichtstelling. Een machtiging uithuisplaatsing is onnodig, aldus de ouders.
5.4
De GI stelt zich op het standpunt dat er nog altijd onvoldoende zicht is op de opvoedsituatie van de ouders en de samenwerking met de ouders verloopt nog steeds niet goed. De moeizame samenwerking is niet de reden dat de machtiging is verlengd, maar het feit dat de ouders tot op heden niet aan de bodemeisen van een thuisplaatsing voldoen. De gestelde bodemeisen hebben betrekking op de medewerking en inzage in diagnostiek bij de ouders en diagnostiek bij de kinderen. De raad achtte het noodzakelijk dat er zicht zou komen op de hechtingsrelatie tussen de ouders en de kinderen, maar de ouders gaven aanvankelijk geen toestemming voor diagnostisch onderzoek bij de kinderen. Hier is een vooraankondiging van een schriftelijke aanwijzing voor gegeven en uiteindelijk hebben de ouders toestemming verleend. De kinderen zijn inmiddels aangemeld voor diagnostisch onderzoek. Ook als het perspectief van de kinderen in de pleeggezinnen ligt is het belangrijk dat zicht komt op hun mogelijke problematiek. Daarnaast diende zicht te komen op de persoonlijke problematiek van de ouders, gelet op de zeer onveilige situatie waarin de kinderen voorafgaand aan de uithuisplaatsing verkeerden. De moeder had zich aangemeld voor diagnostiek bij Balans GGZ, maar gaf aan geen hulpvraag te hebben. Zij is uiteindelijk afgewezen en ook diagnostiek bij Mee & De Wering is (nog) niet van de grond gekomen waardoor op dit moment nog steeds onvoldoende duidelijk is welke problematiek bij de moeder speelt en hoe dit haar belemmert in de opvoeding van de kinderen. Daarnaast geeft de vader beperkte inzage in zijn hulpverleningstraject bij Buurtzorg T. De ouders zijn over het algemeen tijdens de omgangsmomenten lief voor de kinderen, maar er worden wel veel verbeterpunten gesignaleerd. De kinderen laten zien dat zij last hebben van de omgangsmomenten. Op dit moment kan onvoldoende een inschatting van de veiligheid gemaakt worden. Inmiddels is door de GI een perspectief besluit genomen, in die zin dat het perspectief van de kinderen bij de pleeggezinnen ligt. Dit besluit moet nog worden getoetst. Deze informatie is op 24 januari 2024 met de ouders gedeeld. De verlenging van de machtiging uithuisplaatsing is gelet op al het voorafgaande gerechtvaardigd, aldus de GI.
5.5
De raad adviseert de bestreden beschikking te bekrachtigen omdat de gronden voor de machtiging uithuisplaatsing op dit moment nog aanwezig zijn. De hulpverlening aan de ouders loopt op dit moment onvoldoende, waarbij vooral belangrijk is dat diagnostisch onderzoek nog niet heeft plaatsgevonden, waardoor de veiligheidssituatie op dit moment nog niet kan worden gegarandeerd. Er zijn zorgelijke signalen met betrekking tot het gedrag en de gesteldheid van de kinderen en de samenwerking met de GI verloopt nog niet goed. De GI heeft zelfs een perspectief besluit genomen, alhoewel dat nog moet worden getoetst.
Beoordeling
5.6
Het hof is van oordeel dat de kinderrechter terecht de machtiging tot uithuisplaatsing heeft verlengd. Eind december 2022 zijn de kinderen middels een spoedmachtiging uit huis geplaatst. Er bestonden op dat moment zeer ernstige zorgen over de psychische gesteldheid van de ouders en mogelijk seksueel misbruik. Daarnaast waren er zorgen over huiselijk geweld waarbij de kinderen aanwezig waren geweest en over de staat van de woning. De ouders hebben de woning inmiddels opgeruimd en op ieder moment van de dag ziet de woning er, zoals ook de GI ter zitting in hoger beroep aangaf, netjes uit. Dit neemt echter de andere zorgen niet weg. Gebleken is dat bij de moeder en de kinderen nog altijd geen diagnostiek of ander onderzoek naar de (psychische) gesteldheid en/of, wat betreft de moeder en de vader, naar de opvoedcapaciteiten heeft plaatsgevonden. De kinderen zijn inmiddels wel aangemeld voor diagnostiek, maar tot op heden is het onderzoek nog niet gestart. Nu door het ontbreken van dergelijk onderzoek geen zicht bestaat op de problematiek van in ieder geval de moeder en de kinderen en/of op de opvoedcapaciteiten van de ouders, kan het hof niet vaststellen of de veiligheid van de kinderen in de thuissituatie is gewaarborgd, gelet op de zeer ernstige zorgen die ten tijde van de uithuisplaatsing bestonden. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat, zoals ook de kinderrechter in de bestreden beschikking heeft overwogen, de situatie ten tijde van de uithuisplaatsing zeer onveilig was: er speelde mogelijk psychische problematiek bij de ouders, het huis was vies en verwaarloosd en mogelijk was sprake van seksueel misbruik van moeder en de kinderen door diverse mensen in de omgeving. Voorts waren de kinderen getuige geweest van huiselijk geweld van de vader jegens de moeder. De kinderen hebben dan ook een zeer belaste voorgeschiedenis. Dit alles maakt diagnostisch onderzoek noodzakelijk, zodat inzicht wordt verkregen in mogelijk psychische problematiek van ouders en in de (psychische) gevolgen voor de kinderen van hetgeen zij hebben meegemaakt en/of naar de opvoedcapaciteiten van de ouders. Pas dan kan worden ingeschat of en hoe de veiligheid thuis kan worden gegarandeerd. Wellicht kan de GI nader in gesprek gaan met de moeder over een eventuele hulpvraag zodat onderzoek kan plaatsvinden. Ook een intelligentie-onderzoek bij de moeder, zoals door de GI is geadviseerd, kan inzicht geven. Het perspectief besluit dat de GI heeft genomen zal het hof niet meewegen bij de thans te nemen beslissing. Ten eerste moet dit besluit nog getoetst worden, ten tweede is het mogelijk te vroeg, gelet op het ontbreken van (diagnostisch) onderzoek.
5.7
Gelet op het bovenstaande komt het hof tot de conclusie dat voor de verzorging en opvoeding van de kinderen een verlenging van de uithuisplaatsing aangewezen is. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen dan ook terecht verlengd tot 16 maart 2024.
5.8
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. F. Kleefmann, mr. J. Jonkers en mr. M.E. Burger, in tegenwoordigheid van mr. S.G. Risseeuw als griffier en is op 12 maart 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.