Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
C/14/154305 HA ZA 14-172
advocaat: mr. P.W. Snoeker te Amsterdam,
1.De beide zaken in het kort
2.Het geding in hoger beroep
- memorie van grieven, tevens houdende verandering van eis, met producties H1 tot en met H5;
- memorie van antwoord, met producties 45 tot en met 48.
3.Feiten
2. Partijen zullen bij de ontwikkeling van enig onderdeel van het Product in keuze van materialen, halffabrikaten en softwareproducten rekening houden met zowel prijs-prestatieverhouding als duurzaamheid.
(…)
3. Als vergoeding voor het risico in de ontwikkelfase ontvangt IBB voor ieder verkocht exemplaar van het Product een aandeel in de brutowinst die JOZ maakt met de verkoop van het Product.
4. De berekening van de brutowinstbijdrage alsmede het overzicht van de aan IBB toevallende percentuele vergoeding is opgenomen in bijlage 2.
2. De totale aansprakelijkheid van IBB tot vergoeding van directe schade is beperkt tot maximaal ƒ 100.000,- (éénhonderdduizend gulden) per gebeurtenis, waarbij een reeks van samenhangende gebeurtenissen geldt als één gebeurtenis.
3. Aansprakelijkheid van IBB voor indirecte schade, daaronder begrepen gevolgschade, gederfde winst en gemiste besparingen is uitgesloten.
(…)
“Bijlage 2: Berekening brutowinstbijdrage en vergoeding”. De aanhef van bijlage 2 luidt: “Voor de berekening van de opbrengsten wordt uitgegaan van het volgende voorbeeld:”.
Het daaropvolgende rekenvoorbeeld bestaat uit een aantal regels, waarbij elke regel bestaat uit de benoeming van een kostenpost met een daarbij behorend bedrag. Volgens het rekenvoorbeeld moet het totaalbedrag van deze kostenposten in mindering worden gebracht op de verkoopprijs van de mestrobot, waarna de ‘brutowinstbijdrage’ resteert. In dat rekenvoorbeeld is een aantal kostenposten met een “V” gemarkeerd. De post “Inkoop materialen en verrichtte arbeid 14533” is niet als zodanig gemarkeerd. Onder dat rekenvoorbeeld is vermeld:
Volgende 100 stuks 33.3%
Elk exemplaar daarna 20%
(…)
4.Eerste aanleg
5.Beoordeling
b) In artikel 15 lid 3 en bijlage 2 van de overeenkomst is vastgelegd (zie eerder 3.4 en 3.5) dat IBB recht heeft op een percentage van de brutowinst die JOZ maakt met de verkoop van mestrobots uitgerust met het besturingssysteem van IBB. Elke zodanige door JOZ verkochte mestrobot leverde daarom ook winst op aan IBB, door partijen aangeduid als BWB (bruto winstbijdrage). Het debat tussen partijen heeft zich grotendeels toegespitst op de vraag of IBB BWB is misgelopen doordat JOZ de overeenkomst niet tegen 1 juli 2014 maar tegen 1 januari 2014 heeft opgezegd.
spare), aldus JOZ.
haar volledige behoefteaan besturingssystemen en aanverwante zaken heeft afgenomen bij IBB. Het hof trekt daaruit de conclusie dat JOZ bij opzegging tegen 1 juli 2014 niet méér besturingssystemen van IBB zou hebben afgenomen dan zij heeft gedaan. Dan zou JOZ immers meer hebben afgenomen dan zij nodig had. IBB heeft niet toegelicht waarom JOZ dat zou doen.
6.Eerste aanleg
De vordering onder (i) is afgewezen omdat over die vordering al is beslist in het tussenvonnis van 18 februari 2015 in de zaak die met de onderhavige is gevoegd.
De vordering onder (ii) is afgewezen omdat volgens artikel 28 van de overeenkomst JOZ deze kosten pas voor haar rekening hoeft te nemen als zij in overtreding is, en dat is niet het geval.
De vordering onder (iii) is afgewezen omdat IBB deze vordering onvoldoende had onderbouwd.
De vordering onder (iv) is afgewezen omdat de door IBB gestelde onderliggende afspraak tussen partijen niet is komen vast te staan.
De vordering onder (v) is toegewezen met daarover de (gewone) wettelijke rente vanaf 23 april 2014.
De gevorderde beslagkosten heeft de rechtbank afgewezen omdat het beslag niet (mede) werd gelegd voor de vordering die is toegewezen, en de gevorderde buitengerechtelijke kosten eveneens omdat (zo begrijpt het hof) in de gehele procedure daarvoor geen enkele feitelijke onderbouwing is gegeven.
(i) betaling van € 2.051.940,-, subsidiair € 1.195.773,- en meer subsidiair € 564.975,-;
(ii) betaling van € 365.400,-;
alle bedragen te vermeerderen met de wettelijke handelsrente; daarnaast
(iii) betaling van € 6.755,- aan buitengerechtelijke incassokosten met de wettelijke rente;
en
(iv) betaling van de proceskosten, inclusief de kosten van executie.
De vordering onder (i) heeft de rechtbank zonder inhoudelijke beoordeling afgewezen omdat deze vordering volgens de rechtbank was verjaard.
De vordering onder (ii) heeft de rechtbank afgewezen: zij heeft geoordeeld dat IBB de desbetreffende encoder is gaan gebruiken op verzoek van JOZ en dat JOZ de gevolgen van die keuze niet kan afwentelen op IBB. De rechtbank heeft, ten overvloede, ook nog overwogen dat IBB niet betrokken was bij de schaderegeling die JOZ met haar afnemers van mestrobots heeft getroffen vanwege de problemen met de encoder, zodat een op die regeling gebaseerde schadeberekening niet aan IBB kan worden tegengeworpen en JOZ ook overigens de door haar opgevoerde schadeposten onvoldoende heeft onderbouwd.
7.Beoordeling
JOZ heeft, naar het hof begrijpt, in hoger beroep geconcludeerd, samengevat:
(b) zal bepalen dat IBB aan JOZ dient te vergoeden al hetgeen JOZ reeds op basis van eindvonnis I en eindvonnis II aan IBB heeft voldaan, te vermeerderen met wettelijke rente;
(ii) voorwaardelijk, indien en voor zover de vordering onder (i) ter zake van de winstopslagen (gedeeltelijk) is verjaard, zal verklaren voor recht dat JOZ gerechtigd is (het verjaarde deel van) deze vordering te verrekenen met door haar aan IBB (uit hoofde van de overeenkomst of anderszins) verschuldigde of reeds betaalde bedragen;
(iii) ter zake van de encoder IBB zal veroordelen tot betaling van € 365.400,-, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 10 januari 2014;
(iv) IBB zal veroordelen tot betaling van € 6.755,- aan buitengerechtelijke incassokosten met de wettelijke rente daarover vanaf 3 december 2014;
(i) ter zake van de winstopslag JOZ te veroordelen tot betaling van € 218.086,77 ten titel van niet afgedragen BWB;
(ii) JOZ te veroordelen tot betaling van de door IBB gemaakte beslagkosten van € 836,13;
(iii) JOZ te veroordelen in de kosten in beide instanties, zowel in conventie als in reconventie.
beleidduidt integendeel juist op een toegestane vrijheid van toerekenen van kosten, waar partijen echter wel open over moesten zijn en elkaar inzicht in moesten geven.
De rechtbank is aan een inhoudelijke beoordeling van deze vordering niet toegekomen, omdat zij heeft geoordeeld dat die eventuele vordering inmiddels was verjaard.
De volgende feiten en omstandigheden geven het hof reden voor dat oordeel.