ECLI:NL:GHAMS:2024:568

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 januari 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
23-001530-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor belaging en smaadschrift

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1977, was eerder veroordeeld voor belaging en smaadschrift, gepleegd in de periode van oktober 2017 tot en met 15 november 2021. De tenlastelegging omvatte onder andere het stelselmatig inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer, [slachtoffer01], door haar herhaaldelijk te bellen, berichten te sturen en haar op te zoeken. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van smaadschrift door beledigende teksten over [slachtoffer01] en [slachtoffer02] te plaatsen op sociale media.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 9 januari 2024 heeft de verdachte haar verweer gevoerd, maar het hof oordeelde dat de verdachte voldoende bewijs had geleverd voor de bewezenverklaring van de feiten. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en kwam tot een andere bewezenverklaring. De verdachte werd schuldig bevonden aan belaging en smaadschrift, waarbij het hof de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers in overweging nam.

De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaar, en er werd een contactverbod opgelegd voor de duur van 18 maanden. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan ernstige inbreuken op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers, wat leidde tot angst en psychische gevolgen voor hen. De opgelegde straf en maatregel zijn gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001530-23
datum uitspraak: 23 januari 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 10 mei 2023 in de strafzaak onder de parketnummers 13-321574-21 en 16-314881-20 (TUL), 21-001803-20 (TUL) tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1977,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 januari 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en haar raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging van de tenlastelegging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
Feit 1
zij op meerdere tijdstippen in de periode van oktober 2017 tot en met 15 november 2021 te Diemen, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer01] , door
- haar veelvuldig te bellen, voicemails in te spreken en/of What's app/SMS berichten (met voicememo's) te sturen, en/of
- e-mailberichten naar haar (werk)mailadres te zenden (terwijl het contact reeds was afgesloten) en/of e-mailberichten naar haar collega's te sturen met vragen over haar en/of beschuldigingen aan haar adres en/of
- veelvuldig bij het hoofdkantoor van [bedrijf 1] naar haar te vragen, en/of
- haar bij haar woning op te zoeken,
- reacties te plaatsen op social media account(s) waar die [slachtoffer01] aan te linken is, en/of
- contact op te nemen met een vriend/zakenpartner en/of familie van die [slachtoffer01] met het oogmerk die [slachtoffer01] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
Feit 2
zij op meerdere tijdstippen in de periode van 18 maart 2021 tot en met 25 april 2021 te Rotterdam en/of Diemen, althans in Nederland opzettelijk, de eer en/of de goede naam van [slachtoffer02] en/of [slachtoffer01] heeft aangerand, door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door middel van geschriften verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen en/of door geschriften waarvan de inhoud openlijk ten gehore werd gebracht, door op zijn/haar/hun (zakelijke) openbare profiel op [social media 1] en/of [social media 2] meermalen beschuldigende en/of beledigende teksten te plaatsen, zoals:
- “.. helaas weet ik hoe jij bent als je je hachje moet redden van vrouwtje [slachtoffer01] die fraudeert met arbeidscontracten bij de grootse uitzendbureau ..” en/of
- " Vriendinnetje [slachtoffer01] die werkt bij grootste uitzendbureau van NL is [slachtoffer01] . Ironisch genoeg kwam ik met ongeveer hetzelfde verhaal voor hulp bij [bedrijf 2] , maar omdat jouw "vriendinnetje" degene was die mij had benadeeld heb jij er misbruik van gemaakt en alle vertrouwelijke info van mij doorgespeeld naar haar. Belangenverstrengeling is nog te zacht uitgedrukt als je in hetzelfde bed slaapt als de duivel.".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging over feit 1

De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aan de hand van haar overgelegde pleitnotities betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Het bewijsverweer ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde vat het hof, gelet op de inhoud ervan, op als een verweer over de strafbaarheid van het bewezenverklaarde.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, blijkt dat de verdachte sinds eind 2017 een arbeidsconflict heeft met [bedrijf 1] . [slachtoffer01] was in haar functie bij [bedrijf 1] betrokken bij het dossier van de verdachte en heeft op enig moment dit dossier aan een collega overgedragen.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep over het onder feit 1 tenlastegelegde verklaard dat zij in dit verband in de periode van 1 maart 2021 tot en met 15 november 2021 [slachtoffer01] bij haar woning heeft opgezocht, haar meerdere keren heeft gebeld en de zus van [slachtoffer01] heeft gebeld en gesproken. Verder heeft de verdachte verklaard dat zij in die periode, met name na een zogenoemd stopgesprek met de politie, berichten heeft geplaatst op social media accounts van [slachtoffer01] en aangever [slachtoffer02] over de beide aangevers. De inhoud van deze verklaring komt overeen met de inhoud van de overige bewijsmiddelen. [slachtoffer01] heeft verklaard dat dit alles een grote impact heeft gehad op haar leven en psychische gevolgen bij haar teweeg heeft gebracht.
Gelet op deze redengevende feiten en omstandigheden, in het bijzonder de wijze waarop en de frequentie waarmee de verdachte contact heeft gezocht met aangeefster en personen in haar persoonlijke omgeving, de inhoud van het telefoongesprek met de zus van aangeefster en van de berichten van de verdachte op social media en de invloed daarvan op het leven van aangeefster, is het hof van oordeel dat bewezen kan worden dat de verdachte gedurende de bewezenverklaarde periode wederrechtelijk stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer01] . Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
zij in de periode van 1 maart 2021 tot en met 15 november 2021 te Diemen, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer01] , door
- haar veelvuldig te bellen,
- haar bij haar woning op te zoeken,
- reacties te plaatsen op social media account(s) waar die [slachtoffer01] aan te linken is, en
- contact op te nemen met een vriend/zakenpartner en familie van die [slachtoffer01] met het oogmerk die [slachtoffer01] te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
2.
zij op 25 april 2021 te Rotterdam en/of Diemen, opzettelijk de eer en goede naam van [slachtoffer02] en [slachtoffer01] heeft aangerand, door telastlegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door middel van geschriften verspreid, door op hun (zakelijke) openbare profiel op [social media 1] en [social media 2] meermalen beschuldigende teksten te plaatsen, zoals:
- ".. helaas weet ik hoe jij bent als je je hachje moet redden van vrouwtje [slachtoffer01] die fraudeert met arbeidscontracten bij de grootse uitzendbureau .." en
- " Vriendinnetje [slachtoffer01] die werkt bij grootste uitzendbureau van NL is [slachtoffer01] . Ironisch genoeg kwam ik met ongeveer hetzelfde verhaal voor hulp bij [bedrijf 2] , maar omdat jouw "vriendinnetje" degene was die mij had benadeeld heb jij er misbruik van gemaakt en alle vertrouwelijke info van mij doorgespeeld naar haar. Belangenverstrengeling is nog te zacht uitgedrukt als je in hetzelfde bed slaapt als de duivel.".
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Bespreking van een verweer
Met betrekking tot het onder feit 2 tenlastegelegde vat het hof het door de raadsvrouw gevoerde verweer - dat de verdachte geen onwaarheden over [slachtoffer01] en [slachtoffer02] via social media heeft geuit - op als een kwalificatieverweer, inhoudend dat sprake is van de exceptie als bedoeld in artikel 261 lid 3 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
Het hof overweegt als volgt.
Uit hetgeen de raadsvrouw en de verdachte ter onderbouwing van dit verweer naar voren hebben gebracht en uit de stukken in het dossier is onvoldoende gebleken dat de door de verdachte jegens [slachtoffer01] en [slachtoffer02] gekoesterde verdenkingen dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan belangenverstrengeling en fraude op waarheid berusten. Ook overigens is niet aannemelijk geworden dat de verdachte heeft gehandeld tot noodzakelijke verdediging, of te goeder trouw heeft kunnen aannemen dat het te last gelegde waar was en dat het algemeen belang de telastlegging eiste. Het hof is daarom van oordeel dat de verdachte geen geslaagd beroep op het bepaalde van artikel 261 lid 3 Sr toekomt. Het verweer wordt verworpen.
Ook overigens is er geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder feit 1 en feit 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder feit 1 bewezenverklaarde levert op:
belaging.
Het onder feit 2 bewezenverklaarde levert op:
smaadschrift, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder feit 1 en feit 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf en maatregel

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor de in eerste aanleg bewezenverklaarde feiten veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren. De politierechter heeft daarbij met toepassing van artikel 38v Sr een contactverbod opgelegd voor de duur van 2 jaren en bevolen dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf en maatregel als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging van het slachtoffer [slachtoffer01] door meerdere malen en op verschillende manieren contact te zoeken met [slachtoffer01] en berichten over haar op social media te plaatsen. Hierdoor heeft de verdachte veel angst bij het slachtoffer aangejaagd. De verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan smaadschrift door beschuldigende teksten over [slachtoffer01] en het slachtoffer [slachtoffer02] te plaatsen op social media. De verdachte heeft op deze wijze inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer01] en de eer en goede naam van [slachtoffer01] en [slachtoffer02] aangetast. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte slechts beperkt besef van de gevolgen van dit strafbare handelen getoond. Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Evenals de politierechter zal het hof daarnaast, ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten, een contactverbod met [slachtoffer01] opleggen. Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens het slachtoffer zal het hof bevelen dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is. Omdat naleving van de maatregel reeds een half jaar afdwingbaar is geweest zal het hof de duur van de maatregel beperken tot 18 maanden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 38v, 38w, 57, 63, 261 en 285b van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16-314881-20

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 5 maart 2021 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering af te wijzen. De raadsvrouw heeft zich hierbij aangesloten.
Het hof acht termen aanwezig om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.

Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 21-001803-20

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 21 juli 2021 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering af te wijzen. De raadsvrouw heeft zich hierbij aangesloten.
Het hof acht termen aanwezig om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt
Beveelt dat de verdachte zich onthoudt van contact met [slachtoffer01] , geboren op [geboortedatum02] 1986, voor een periode van 18 maanden. Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 1 week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Wijst af de vordering van 12 januari 2022, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 5 maart 2021, parketnummer 16-314881-20, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Wijst af de vordering van 12 januari 2022, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 21 juli 2021, parketnummer 21-001803-20, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden, mr. R.M. Steinhaus, mr. P.F.E. Geerlings en mr. C. Beuze, in tegenwoordigheid van mr. L. Gouw en mr. J.E. Betlem, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 januari 2024.
De voorzitter en de jongste raadsheer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.