2.1.Het hof gaat van de door de kantonrechter onder 2 vastgestelde feiten uit, voor zover deze in hoger beroep niet gemotiveerd zijn bestreden. Ten behoeve van de leesbaarheid van dit arrest worden die feiten hier herhaald.
2.1.1.[gedaagde] had sinds 2004 een affectieve relatie met de vader van [eiser] , de heer [erflater] (hierna: erflater). Erflater is [in] 2020 overleden.
2.1.2.Erflater woonde bij leven aan de [adres] . [gedaagde] verbleef daar veelvuldig, hoewel zij ook een woning in [plaats B] heeft. [gedaagde] had ook eigen zaken in de woning van erflater liggen.
2.1.3.In het door erflater op 22 juli 2013 opgemaakte testament is [eiser] tot enig erfgenaam en executeur aangewezen. Aan [gedaagde] zijn gelegateerd de roerende zaken (waaronder kunst) die op een separate door erflater gedagtekende en ondertekende lijst zijn aangegeven.
2.1.4.Blijkens het testament heeft [eiser] als executeur de taak om de goederen van de nalatenschap te beheren, daarover te beschikken en de schulden van de nalatenschap te voldoen, zoals het afgeven van de legaten. Verder wordt in het testament bepaald dat de executeur binnen zes maanden na het overlijden van erflater een boedelbeschrijving met inbegrip van een voorlopige staat van schulden van de nalatenschap moet opmaken.
2.1.5.Kort na het overlijden van erflater ( [in] 2020) heeft [eiser] [gedaagde] de toegang tot de woning van erflater ontzegd. Hij heeft de sloten van de woning vervangen.
2.1.6.In een WhatsApp-bericht aan de dochter van [gedaagde] laat [eiser] weten: “(…) ik ben executeur-testamentair en [naam] [het hof begrijpt: [gedaagde] ] heeft – met hulp – de regels overtreden. Ze heeft een aantal zaken uit de boedel vervreemd (…). Ik zie ze graag terug. ALLES gaat, voordat ’t door mijn handen is gegaan, pas weg – of niet. Als bedoelde zaken NIET terugkomen zal ik verdere toekenning legaat tot nader order bevriezen.”
De dochter van [gedaagde] heeft daarop laten weten dat [gedaagde] geen zaken van [eiser] had meegenomen.
2.1.7.Op 28 november 2020 heeft [eiser] [gedaagde] en haar dochter gedurende een half uur in de woning van erflater toegelaten, opdat [gedaagde] medicijnen en enkele privé-zaken kon ophalen.
2.1.8.Vervolgens hebben partijen tot 22 februari 2021 geen contact meer met elkaar gehad. [eiser] heeft zich in die periode bezig gehouden met de verkoop van de woning van erflater.
2.1.9.Op 8 maart 2021 heeft [gedaagde] toegang gekregen tot de woning van erflater om haar zaken en de aan haar gelegateerde goederen op te halen. Nog diezelfde dag heeft de dochter van [gedaagde] via Whatsapp aan [eiser] laten weten dat enkele van de aan [gedaagde] gelegateerde goederen, zoals de eettafel, de stellingkast en de televisie, alsmede aan [gedaagde] in eigendom toebehorende goederen ontbraken.
2.1.10.[eiser] heeft daarop laten weten dat [gedaagde] een lijstje van de ontbrekende goederen kon sturen en dat hij nog wachtte op de goederen die [gedaagde] volgens hem ten onrechte uit de woning had meegenomen.
2.1.11.De woning is op 20 maart 2021 overgedragen aan de kopers.
2.1.12.Bij brief van 21 maart 2021 heeft de gemachtigde van [gedaagde] [eiser] gesommeerd tot afgifte van de aan haar gelegateerde en aan haar toebehorende goederen.
2.1.13.Bij brief van 27 maart 2021 heeft [eiser] aan [gedaagde] laten weten dat de eettafel naar de stort was afgevoerd, dat de stellingkast per vergissing door het verhuisbedrijf was meegenomen en dat de televisie was verkocht. [eiser] heeft verder aangegeven bereid te zijn de waarde van deze goederen te vergoeden tegen verrekening van de waarde van de goederen die [gedaagde] volgens hem ten onrechte uit de woning had meegenomen.
2.1.14.Bij brief van 23 juli 2021 heeft de gemachtigde van [gedaagde] jegens [eiser] aanspraak gemaakt op betaling van een schadevergoeding wegens de vermiste goederen, te vermeerderen met buitengerechtelijke incassokosten indien de schadevergoeding niet uiterlijk 9 augustus 2021 zou zijn betaald. [eiser] heeft de verzochte schadevergoeding niet betaald.
2.1.15.Bij dagvaarding van 8 oktober 2022 heeft [gedaagde] gevorderd [eiser] te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding aan haar van € 7.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover van de dag der dagvaarding, tevens vermeerderd met een bedrag van € 907,50 aan buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten. Zij heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd – kort weergegeven – dat [eiser] als executeur en enig erfgenaam gehouden was om de aan [gedaagde] gelegateerde goederen en de aan haar in eigendom toebehorende goederen aan haar af te geven. Nu hij dat heeft nagelaten en de betreffende goederen op onrechtmatige wijze heeft weg gemaakt, moet hij een schadevergoeding betalen. De hoogte daarvan heeft [gedaagde] begroot op € 7.500,-. De buitengerechtelijke incassokosten moet [eiser] betalen gelet op het bepaalde in artikel 6:96 lid 2 sub c en lid 5 BW.
2.1.16.[eiser] heeft zich hiertegen verweerd. Hij heeft - samengevat - aangevoerd dat [gedaagde] voldoende gelegenheid heeft gehad om de haar toebehorende goederen op te halen. Met uitzondering van de eettafel, de stellingkast en de televisie, weet [eiser] niet waar de goederen die [gedaagde] nog mist, gebleven zijn. Hij betwist verder dat de schade die [gedaagde] stelt te hebben geleden € 7.500,- bedraagt. De goederen die abusievelijk niet meer aanwezig waren hadden nauwelijks enige waarde.
2.1.17.De kantonrechter heeft de vordering van [gedaagde] integraal toewezen. Daartoe heeft de kantonrechter als uitgangspunt genomen dat [eiser] als executeur en enig erfgenaam gehouden was om het legaat aan [gedaagde] uit te keren, hetgeen hij niet heeft gedaan. Indien en voor zover het wegraken van de eettafel en de stellingskast te wijten is aan de door [eiser] ingeschakelde verhuizers, komt dat voor zijn rekening en risico. Wat betreft de niet aan [gedaagde] gelegateerde maar aan haar in eigendom behorende goederen geldt dat zij uit hoofde van het feit dat zij eigenaar is, recht had op afgifte van die goederen. Door die goederen in bezit te nemen, heeft [eiser] onrechtmatig gehandeld jegens [gedaagde] , aldus de kantonrechter.