ECLI:NL:GHAMS:2024:554

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 februari 2024
Publicatiedatum
11 maart 2024
Zaaknummer
200.325.738/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Langdurig burengeschil over funderingsherstel en dwangsommen

In deze zaak betreft het een langdurig burengeschil over noodzakelijk funderingsherstel. De eigenaar van het middelste pand en zijn aannemer waren eerder veroordeeld tot een bouwstop en moesten hun pand loskoppelen van een buurpand. Na het starten van voorbereidingen voor de loskoppeling, hebben de buren hen gesommeerd te stoppen en beslag gelegd ter verzekering van dwangsommen. In een kort geding vorderden de eigenaar en de aannemer onder andere een executieverbod en opheffing van de beslagen. De voorzieningenrechter wees de meeste vorderingen af, maar verleende vervangende toestemming voor de loskoppeling. Het hof vernietigde het bestreden vonnis, maar bekrachtigde de verleende toestemming. Het hof oordeelde dat de eigenaar en aannemer voldeden aan de eerdere veroordeling, maar door de buren in hun werkzaamheden werden belemmerd. De dwangsomveroordeling werd opgeheven, en de beslagen werden opgeheven. Het hof wees het gevorderde executieverbod toe en veroordeelde de buren in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.325.738/01 SKG
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/729603 / KG ZA 23-106
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 6 februari 2024
(bij vervroeging)
inzake

1.[appellant 1] ,

2.
[appellante 2] ,
3.
[appellant 3],
allen wonend te [woonplaats 1] ,
4.
[appellante 4] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellanten,
tevens incidenteel geïntimeerden,
advocaat: mr. J.J.M. Saelman te Amsterdam,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,

wonend te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. R.H. van Duivenboden te Utrecht,
2.
[geïntimeerde 2],
wonend te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. P. Stibbe te Amsterdam,
geïntimeerden,
tevens incidenteel appellanten.
Appellanten worden hierna afzonderlijk [appellant 1] , [appellante 2] , [appellant 3] en [appellante 4] en, gezamenlijk, [appellanten] genoemd. Geïntimeerden worden afzonderlijk aangeduid als [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] en, gezamenlijk, als [geïntimeerden]

1.Het geding in hoger beroep

[appellanten] zijn bij dagvaarding van 6 april 2023 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter) van 10 maart 2023, onder bovenvermeld zaaknummer in kort geding gewezen tussen [appellanten] als eisers en [geïntimeerden] als gedaagden (hierna: het bestreden vonnis).
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven (inclusief een aanvulling), met producties;
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel zijdens [geïntimeerde 1] , met producties;
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel zijdens [geïntimeerde 2] , met producties;
- memorie van antwoord in incidenteel appel, met producties.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 16 januari 2024 doen toelichten door hun voornoemde advocaten, ieder aan de hand van spreekaantekeningen die zijn overgelegd. Partijen, advocaten en andere woordvoerders hebben vragen van het hof beantwoord. Alle partijen hebben nog producties in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellanten] hebben, zakelijk weergegeven, in principaal hoger beroep geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis, behoudens 5.2. van het dictum, zal vernietigen, en opnieuw rechtdoende:
[geïntimeerden] de executie van het vonnis in kort geding van 10 juni 2020 zal verbieden voor zover het gaat om werkzaamheden die zijn of zullen worden verricht ter uitvoering van het Plan- Strackee , op straffe van een door het hof te bepalen dwangsom;
alle door [geïntimeerden] gelegde beslagen op basis van het vonnis van 10 juni 2020 gelegde beslagen zal opheffen;
[geïntimeerden] zal veroordelen om aan [appellanten] terug te betalen wat zij door middel van executie van het vonnis van 10 juni 2020 aan [geïntimeerde 1] en/of [geïntimeerde 2] hebben betaald aan dwangsommen, alsmede de beslag- en executiekosten en de door [appellanten] betaalde proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
subsidiair: in het geval het hof oordeelt dat [appellanten] dwangsommen hebben verbeurd, zal oordelen dat deze niet ten volle zijn verbeurd, maar tot een nader te bepalen bedrag;
[geïntimeerde 1] zal veroordelen de werkzaamheden aan de mandelige muur te gehengen en gedogen voor zover die het plan van Strackee tot het loskoppelen van de muur betreffen;
de aan [appellant 1] bij het vonnis in kort geding van 21 december 2022 opgelegde dwangsom zal opheffen, subsidiair de dwangsom zal aanpassen zoals onder nr. 97 van de memorie van grieven aangegeven, meer subsidiair de uitvoeringstermijn zal stellen op vier maanden na aanvang van de werkzaamheden, zijnde het op spanning zetten van de constructie;
[geïntimeerde 2] zal veroordelen om vooruitlopend op een definitieve verdeling van de kosten van het loskoppelen aan [appellant 1] de helft van de door hem daarvoor gemaakte kosten te vergoeden;
[geïntimeerden] zal veroordelen in de proceskosten in beide instanties.
[geïntimeerde 1] heeft, zakelijk weergegeven, in principaal hoger beroep geconcludeerd [appellanten] niet ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep dan wel hun vorderingen af te wijzen (daaronder begrepen, zo begrijpt het hof, dat het hof 5.3. tot en met 5.6. van het bestreden vonnis zal bekrachtigen), met hoofdelijke veroordeling van [appellanten] in de proceskosten in beide instanties. In incidenteel hoger beroep heeft zij, zakelijk weergegeven, geconcludeerd dat het hof - zo verstaat het hof - 5.2. van dat vonnis zal vernietigen en alsnog de door [appellanten] gevorderde (vervangende) toestemming voor het verder uitvoeren van de loskoppeling van pand nummer 34 volgens het Plan- Strackee zal afwijzen, althans zodanige voorzieningen zal treffen als het hof geraden acht, met veroordeling van [appellanten] in de kosten van het incidentele hoger beroep, inclusief nakosten.
[geïntimeerde 2] heeft, zakelijk weergegeven en naar het hof verstaat, in principaal hoger beroep geconcludeerd dat het hof het hoger beroep van [appellanten] zal afwijzen. In incidenteel hoger beroep heeft zij, naar het hof verstaat, geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis onder 5.2. en tot afwijzing, alsnog van de vordering tot het verlenen van vervangende toestemming voor het verder uitvoeren van de loskoppeling van pand nummer 34 volgens het Plan- Strackee . Zij heeft in principaal en incidenteel hoger beroep verzocht dat het hof, uitvoerbaar bij voorraad, [appellanten] in de werkelijke proceskosten in beide instanties (waaronder “
het kort geding daaraan voorafgaand”) zal veroordelen, inclusief nakosten en met wettelijke rente.
[appellanten] hebben in incidenteel hoger beroep, zakelijk weergegeven, geconcludeerd dat het hof beide beroepen zal verwerpen, met veroordeling van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] in de proceskosten daarvan.

2.Feiten

De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1. tot en met 2.22. de feiten opgesomd die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Daarnaast zal het hof enige feiten vaststellen die in hoger beroep zijn komen vast te staan. Voor zover in hoger beroep van belang zijn de feiten de volgende.
2.1.
[appellant 1] is eigenaar en was (samen met [appellante 2] ) tot kort geleden de bewoner van de woning aan de [straatnaam] 36 in [plaats] . [geïntimeerde 1] is eigenaar en bewoner van de woning aan de [straatnaam] 38. [geïntimeerde 2] is eigenaar van het gebouw aan de [straatnaam] 34, dat zij niet zelf bewoont maar verhuurt.
2.2.
De woningen van [geïntimeerde 1] en [appellant 1] hebben een mandelige scheidingsmuur met daaronder een mandelige fundering.
2.3.
De panden van [geïntimeerde 2] en [appellant 1] zijn tegen elkaar aan gebouwd.
2.4.
[appellant 1] heeft op 3 december 2019 een omgevingsvergunning verkregen voor funderingsherstel.
2.5.
In de week van 6 april 2020 is in opdracht van [appellant 1] gestart met werkzaamheden en het treffen van voorbereidingen voor het plaatsen van nieuwe funderingspalen. [appellante 4] was opdrachtnemer van deze werkzaamheden en [appellant 3] voerde deze feitelijk uit.
2.6.
Zowel [geïntimeerde 1] als [geïntimeerde 2] heeft tegen [appellanten] een bouwstop gevorderd, die bij vonnis van 10 juni 2020 is toegewezen (hierna: vonnis 2020). De beslissing in de zaak van [geïntimeerde 1] luidt:
“7.1. veroordeelt gedaagden hoofdelijk om de werkzaamheden aan de mandelige fundering en scheidingsmuur tussen de panden [straatnaam] 36 en 38 te [plaats] met ingang van 11 juni 2020 te staken en gestaakt te houden totdat een door partijen gezamenlijk benoemde onafhankelijke deskundige zal hebben geadviseerd over de wijze van funderingsherstel en [geïntimeerde 1] en [appellant 1] als eigenaren van de mandelige onroerende zaak overeenstemming hebben bereikt over de te verrichten werkzaamheden, op straffe van een hoofdelijk te verbeuren dwangsom van € 25.000,00 per dag dat gedaagden niet aan deze veroordeling voldoen (…)”.
In de zaak van [geïntimeerde 2] luidt de beslissing:
“7.6. veroordeelt gedaagden hoofdelijk om de funderingswerkzaamheden aan de [straatnaam] 36 te staken en gestaakt te houden tot [geïntimeerde 2] toestemming heeft gegeven voor de uitvoering van de werkzaamheden, dan wel [appellant 1] hiervoor van de rechter (vervangende) toestemming heeft gekregen, op straffe van een hoofdelijk te verbeuren dwangsom van € 50.000,00 ineens plus € 10.000,00 per dag dat gedaagden niet aan deze veroordeling voldoen (…)”.
2.7.
Vonnis 2020 is op 11 juni 2020 betekend.
2.8.
Vervolgens zijn nog enkele procedures gevoerd tussen (een deel van) partijen en zijn diverse deskundigenrapporten uitgebracht.
2.9.
Bij dagvaarding van 15 september 2022 hebben [appellant 1] en [appellante 2] in kort geding bij de rechtbank Amsterdam (wederom) opheffing van de bouwstop gevorderd en medewerking aan het funderingsherstel. Na de zitting op 11 oktober 2022 is de zaak aangehouden voor overleg tussen partijen. Er zijn ook nog stukken gewisseld.
2.10.
Op 15 november 2022 heeft de advocaat van [geïntimeerde 2] aan de advocaat van [appellant 1] bericht dat [geïntimeerde 2] een ‘staalboer’ had gezien in het pand van [appellant 1] en gevraagd wat er gaande was. Daarop is geantwoord dat het om metingen ging.
2.11.
Rond 8 december 2022 zijn in opdracht van [appellant 1] door [appellante 4] werkzaamheden verricht in nummer 36.
2.12.
Op 16 december 2022 heeft [geïntimeerde 2] bevel laten doen tot betaling van dwangsommen wegens overtreding op 8 en 9 december 2022 van de veroordeling onder 7.6. van vonnis 2020.
2.13.
De vorderingen van [appellant 1] en [appellante 2] (zie 2.9. hierboven) zijn bij vonnis van 21 december 2022 afgewezen (hierna: vonnis 2022). Het door [geïntimeerde 2] in reconventie gevorderde losmaken van de panden 34 en 36 is in dit vonnis als volgt toegewezen:
“6.5. veroordeelt [appellant 1] om binnen twee maanden na betekening van dit vonnis pand nr. 36 losgekoppeld te hebben van nr. 34, door het metselwerk van nr. 36 op de begane grond los te maken van nr. 34 en dit opnieuw op te metselen met zoals gebruikelijk een spouw en isolatiemateriaal,
6.6.
veroordeelt [appellant 1] om aan [geïntimeerde 2] een dwangsom te betalen van € 1.000,00 per dag of dagdeel dat hij niet voldoet aan de veroordeling onder 6.5, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt (…)”.
2.14.
Vonnis 2022 is op 22 december 2022 betekend.
2.15.
Bij e-mail van 9 januari 2023 heeft de advocaat van [geïntimeerde 2] aan de advocaat van [appellanten] geschreven:
“Wederom worden er bouwwerkzaamheden uitgevoerd op de [straatnaam] nummer 34. Aan [geïntimeerde 2] is niet medegedeeld om wat voor soort werkzaamheden het gaat, maar geconstateerd is dat de schouw wordt weggehakt en dat er aan de muur die grenst aan het pand van [geïntimeerde 2] gewerkt wordt.
Graag verneem ik van u wat voor werkzaamheden het hier betreft. Als het werkzaamheden zijn die uw cliënt doet om aan het vonnis te voldoen, hoor ik ook graag van u waarom wij daar niet van tevoren van in kennis zijn gesteld, zoals de rechter ook heeft aangeraden. Bovendien ontvang ik dan graag van u per ommegaande een afschrift van het bouwadvies, de constructieberekening, de tekeningen van de uit te voeren constructie en de bijbehorende omgevingsvergunning aangezien dergelijke werkzaamheden niet zonder vergunning mogen worden uitgevoerd.”.
2.16.
Daarop heeft de advocaat van [appellanten] , met cc aan de advocaat van [geïntimeerde 1] , bij e-mail van 11 januari 2023 geantwoord:
“ (…) De aannemer is begonnen met het onderzoek dat nodig is voor het opstellen van een plan van aanpak. Hiertoe worden gaten geboord om precies te bepalen waar de verkleving(en) zich bevinden. Ook werd de schouw verwijderd om te kijken hoe of een staalprofiel kan worden gemonteerd om t.z.t. de muur op te vangen als er onder wordt gesloopt. Etc.
Binnenkort is er een
conceptPlan van Aanpak (pva) dat door ing. [naam 1] met ing. [naam 2] zal worden besproken. Wanneer er overeenstemming is over het pva zal (zonodig) een omgevingsvergunning worden aangevraagd en ook de overige noodzakelijke voorbereidingen voor de uitvoering worden getroffen.
Het zal duidelijk zijn dat voor een zorgvuldige uitvoering van het loskoppelen meer dan twee maanden tijd nodig zal zijn.
Hierbij verzoek ik mr Stibbe
uitdrukkelijkte bevestigen dat het bovenstaande akkoord is en er geen beroep zal worden gedaan op de termijn als genoemd in het betekende kort geding vonnis. (…)
Bij brief van 2 januari 2023 heeft de Gemeente het (tweede) verzoek tot intrekken van de omgevingsvergunning voor nr 36 afgewezen alsook het verzoek tot handhavend optreden m.b.t. het grondwater. Tevens werd een (voor)aankondiging aanschrijving voor funderingsherstel voor de nrs 36 t/m 44 gedaan.
Ik hoop dat we in 2023 op een constructieve manier tot oplossingen komen.”.
2.17.
Op 12 januari 2023 is in opdracht van [appellant 1] begonnen met werkzaamheden aan de mandelige muur tussen nummers 36 en 38. Er is in nummer 36 een constructie aangebracht van stalen balken, die omstreeks 25 januari 2023 voltooid was.
2.18.
Op 27 januari 2023 zijn de werkzaamheden in het pand van [appellant 1] gestaakt.
2.19.
Bij exploten van 30 januari 2023 hebben [geïntimeerden] aan [appellanten] op grond van vonnis 2020 bevel gedaan binnen twee dagen de volgende dwangsommen te betalen:
- aan [geïntimeerde 1] : € 400.000,00 wegens niet voldoen aan veroordeling 7.1. van dat vonnis, van 12 tot en met 27 januari 2023 (16 dagen ad € 25.000,00 per dag);
- aan [geïntimeerde 2] :
- € 50.000,00 wegens niet voldoen aan veroordeling 7.6. van dat vonnis op 8 december 2022;
- € 500.000,00 wegens niet voldoen aan veroordeling 7.6. van dat vonnis, van 9 december 2022 tot en met 27 januari 2023 (50 dagen ad € 10.000,00 per dag).
2.20.
Bij e-mail van 1 februari 2023 zijn [appellanten] namens [geïntimeerde 1] aansprakelijk gesteld voor de schade als gevolg van de werkzaamheden. Daarbij is verzocht om iedere (staal)verbinding tussen de nieuwe funderingspalen en de mandelige muur en/of mandelige fundering per direct te verwijderen en de mandelige muur te herstellen, bij gebreke waarvan de dwangsommen doorlopen.
2.21.
Bij e-mail van 3 februari 2023 heeft de advocaat van [appellanten] een (nieuw) stappenplan van Strackee van 2 februari 2023, getiteld “Notitie 05” (hierna: Plan- Strackee ) aan de advocaten van [geïntimeerden] gestuurd. Daarover heeft op 6 februari 2023 een bijeenkomst van partijen en hun advocaten plaatsgevonden op nummer 36, waarbij ing. [naam 1] (hierna: [naam 1] ) (directeur van [bedrijf 2] ) het plan heeft toegelicht. Op 9 februari 2023 is het stappenplan door Strackee aangepast; onder meer is aan de (renvooi)tekening toegevoegd dat de tafelconstructie pas na toestemming van belanghebbende onder spanning mag worden gezet ten behoeve van het loskoppelen van de bouwmuur aan de zijde van nummer 34 over de hoogte van de betonnen fundering.
2.22.
[geïntimeerden] hebben laten weten dat zij niet akkoord zijn met uitvoering van het (aangepaste) Plan- Strackee .
2.23.
[geïntimeerden] hebben executoriaal (derden)beslag doen leggen op (in ieder geval) bankrekeningen van [appellant 1] , [appellante 2] , [appellant 3] en [appellante 4] en het woonhuis van [appellant 3] , ter verzekering van de betaling van verbeurde dwangsommen tot een bedrag van € 4.875.000,-.

3.Beoordeling

De procedure bij de voorzieningenrechter
3.1.
[appellanten] hebben bij de voorzieningenrechter gevorderd, kort gezegd,
i. i) [geïntimeerden] de voortzetting/uitvoering van de executie van de dwangsommen uit hoofde van vonnis 2020 te verbieden/op te schorten, op straffe van verbeurte van een dwangsom,
ii) de door [geïntimeerden] gelegde beslagen op te heffen,
iii) [geïntimeerden] te verbieden opnieuw beslag te leggen ten laste van [appellanten] voor hetzelfde type (vermeende) vordering zonder [appellanten] vooraf te horen, op straffe van verbeurte van een dwangsom,
iv) [geïntimeerden] te veroordelen in de proceskosten, inclusief nakosten en met wettelijke rente,
v) (vervangende) toestemming voor het uitvoeren van de loskoppeling van nummer 34 volgens het Plan- Strackee en
vi) de dwangsom uit hoofde van vonnis 2022 op te heffen, althans de termijn waarna deze verschuldigd wordt te verlengen met vier maanden, na weder aanvang van de werkzaamheden.
[geïntimeerden] hebben tegen deze vorderingen verweer gevoerd.
3.2.
De voorzieningenrechter heeft bij het bestreden vonnis, kort gezegd,
i. i) onder 5.1. de tenuitvoerlegging van vonnis 2020 geschorst, voor zover het betreft de dwangsommen die door [geïntimeerde 2] zijn aangezegd over de periode 8 december 2022 tot en met 8 januari 2023,
ii) onder 5.2. [appellanten] (vervangende) toestemming verleend voor het verder uitvoeren van de loskoppeling van nummer 34 volgens het Plan- Strackee ,
iii) onder 5.3. de termijn waarna de dwangsommen uit hoofde van vonnis 2022 kunnen worden verbeurd verlengd tot en met 10 juli 2023,
iv) onder 5.3. [appellanten] veroordeeld in de proceskosten van [geïntimeerde 1] ,
v) onder 5.4. de proceskosten in het geschil met [geïntimeerde 2] gecompenseerd,
vi) onder 5.5. het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard tot zo ver, en
vii) onder 5.6. het meer of anders gevorderde afgewezen.
De procedure in hoger beroep
3.3.
In hoger beroep hebben [appellanten] zeven grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] komen hiertegen met, respectievelijk, één grief en twee grieven op.
Toestemming voor verdere uitvoering volgens Plan- Strackee terecht verleend
3.4.
Het hof ziet aanleiding eerst
de (eerste) grieven in incidenteel hoger beroepvan [geïntimeerden] te behandelen. Met deze grieven betogen [geïntimeerden] , in de kern, dat de voorzieningenrechter ten onrechte vervangende toestemming heeft verleend voor verdere uitvoering van de herstelwerkzaamheden volgens Plan- Strackee . [geïntimeerde 1] heeft hieraan en grondslag gelegd, kort gezegd, dat Plan- Strackee een ingreep betreft in de constructie van nummer 36 en 38, dat verdere uitvoering van dit plan er onvermijdelijk toe leidt dat nummer 36 wordt gefundeerd, voordat er wordt losgemaakt, dat nummer 38 scharnierpand is geworden en dat nummer 38 verdere schade zal lijden. [geïntimeerde 2] heeft zich er eveneens op beroepen dat de tafelconstructie van Plan- Strackee (verboden) werkzaamheden aan de fundering betreft en dat zij hierdoor schade lijdt. Ook heeft zij gesteld dat de voorzieningenrechter buiten de bevoegdheid van de executierechter is getreden.
3.5.
Deze grieven falen en wel gelet op het volgende.
3.6.
De voorzieningenrechter heeft onder 4.18. en 4.19. van het bestreden vonnis, onder meer en voor zover relevant, overwogen dat de tafelconstructie inmiddels is aangebracht, dat afbreken daarvan niet voor de hand ligt en dit ook niet is gevorderd en dat de verdere uitvoering van Plan- Strackee op dit moment de snelste weg is naar voldoening aan vonnis 2022. Er is, gezien het voorgaande, aanleiding voor het toewijzen van de gevorderde vervangende toestemming voor uitvoering van Plan- Strackee . De nog uit te voeren onderdelen van dit plan zijn beperkt tot werkzaamheden die nu nog noodzakelijk zijn voor het loskoppelen van de muur van pand nummer 36 van die van pand nummer 34, aldus de voorzieningenrechter. Het hof sluit zich aan bij deze conclusie. Het hof ziet in deze overwegingen niet dat de voorzieningenrechter buiten haar bevoegdheid is getreden. In aanvulling hierop overweegt het hof dat [geïntimeerden] er in hoger beroep niet in zijn geslaagd om de in het bestreden vonnis gegeven toestemming aan te tasten. Hun stellingen zoals hierboven weergegeven dat Plan- Strackee kort gezegd (verboden) funderingswerk betreft waardoor nummer 36 feitelijk wordt gefundeerd en nummer 38 een scharnierpand is geworden, zijn door [appellanten] als volgt weerlegd.
3.7.
[appellanten] hebben meerdere verklaringen en notities overgelegd waaruit blijkt - zoals zij hebben gesteld - dat Plan- Strackee een verantwoorde en veilige manier is om de panden los te koppelen. [appellanten] hebben zich in dat verband onder meer beroepen op “notitie 07” van Bouwadviesbureau Strackee ( [naam 1] ) van 23 maart 2023. In deze notitie wordt dit plan middels tekeningen en berekeningen nader toegelicht. In de notitie staat onder meer dat de stalen tafelconstructie als hulpconstructie is geplaatst om de verkleving van de bouwmuren van nummers 34 en 36 op te kunnen heffen. Er wordt op dit moment geen gewicht aan de bestaande fundering of aan de mandelige scheidsmuur toegevoegd. Voor het monteren van de tafelconstructie is deze los gesteld op de nieuwe funderingspalen. Momenteel is de constructie spanningsloos omdat de vijzels niet op spanning zijn gebracht en de constructie nog niet gereed is voor de uitvoering van de werkzaamheden. In de conclusie van de notitie staat onder meer dat de grotendeels geplaatste tafelconstructie momenteel geen dragende functie heeft ten aanzien van de mandelige bouwmuur 36-38. Deze leidt niet tot een extra gewicht op de gemeenschappelijke fundering. Het effect op de zetting van de mandelige bouwmuur als gevolg van de tijdelijke ontlasting gedurende drie maanden is verwaarloosbaar. Het effect van een 0,25 mm éénmalig verminderde verzakking ten opzichte van 4,1 mm per jaar van de mandelige bouwmuur zal er niet toe leiden dat nummer 38 een scharnierpand wordt.
Een en ander vindt bevestiging in de brief van ing. [naam 3] (hierna: [naam 3] ) van 20 februari 2023, waar zij onder meer schrijft dat zij op 18 februari 2023 in pand nummer 36 de voorbereidingen aantrof voor het loskoppelen van het metselwerk van 36 van het beton van nummer 34. Het metselwerk dat boven het metselwerk ligt dat moet worden losgemaakt, moet worden ondersteund met een stempelplan. Zij schrijft daarover:
“Het plan van Strackee is een goed en veilig plan”.
Zij heeft, zo staat in de brief, waargenomen dat een gedeelte van het stempelplan is opgesteld en dat het stempelwerk middels een T-profiel in de bouwmuur van 36/38 is opgelegd. “
De stempelconstructie zoals deze er nu staat doet nog niets. De stempelconstructie is nog niet op spanning gebracht en ook nog niet voorzien van stabiliteitsschoren. De stempelconstructie staat op de nieuwe funderingspalen. Het stempelwerk geeft geen extra belasting op de bestaande fundering.”, zo schrijft zij.
Voorts is in een brief van [bedrijf 1] B.V. van 4 april 2023, onder meer, te lezen:
“(…) de gekozen oplossing van de stalen tafelconstructie (is) feitelijk de enige juiste en veilige manier om de ontkoppelwerkzaamheden, aan de zijde van [straatnaam] 34, uit te voeren. Een mogelijke (alternatieve) oplossing om de fundering/bouwmuur om de meter op te vangen, te slopen en opnieuw op te bouwen, faalt vanwege de drukbogen en de staat van de fundering. Andere opties falen ook omdat de mogelijke (gevolg)schade aan zowel de panden [straatnaam] 34 als [straatnaam] 38 dan niet te overzien zijn. Met behulp van een tafelconstructie wordt dat risico tot een minimum beperkt en is het voor de werknemers een veilige manier om de ontkoppelwerkzaamheden uit te kunnen voeren.”.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft ook [appellant 3] , mede aan de hand van tekeningen, nader toegelicht dat deze methode bij de huidige stand van zaken de enige verantwoorde en (voor het pand en werknemers) veilige manier is om tot loskoppeling over te gaan.
3.8.
[geïntimeerden] hebben dit alles onvoldoende gemotiveerd weersproken. Sterker, ing. [naam 2] (hierna: [naam 2] ) heeft ter zitting in hoger beroep beaamd dat loskoppeling middels de aangebrachte tafelconstructie mogelijk is en dat het kapitaalvernietiging zou zijn om deze weer af te breken.
Dat er ook andere verantwoorde manieren zouden zijn om de panden los te koppelen (zoals waarvan de voorzieningenrechter in vonnis 2022 is uitgegaan) is onvoldoende geconcretiseerd en bovendien betwist door [appellanten] Met het oog op de almaar toenemende achteruitgang van de panden sinds vonnis 2022 en gelet op wat [appellanten] hebben aangevoerd, had het op de weg van [geïntimeerden] gelegen nader en met stukken onderbouwd toe te lichten dat er ten tijde van de voorbereidende werkzaamheden en ook op dit moment nog andere, en betere, mogelijkheden zijn om aan de veroordeling tot loskoppeling te voldoen. Dat hebben zij nagelaten. [geïntimeerde 2] heeft in hoger beroep weliswaar een e-mail overgelegd van architect [naam 4] van 7 september 2023, een reactie van Metsel- Voeg en onderhoudsbedrijf [naam 5] (hierna: “ [naam 5] ”) en een rapportage van [naam 2] van 4 januari 2024, maar in deze stukken staat niet dat er betere mogelijkheden zijn, laat staan welke dat dan zijn. De enkele mededeling ter zitting dat dit met houten balken kan, volstaat, in het licht van hetgeen [appellanten] naar voren hebben gebracht, niet.
[geïntimeerden] hebben, mede onder verwijzing naar een ander rapport van [naam 2] van 4 januari 2024, gesteld dat de werkzaamheden die tot nu toe hebben plaatsgevonden in verband met het loskoppelen van de panden 36 en 34 tot schade hebben geleid. [appellanten] hebben dit gemotiveerd betwist en betoogd dat de schade die is opgetreden verband houdt met de verslechterende toestand van de panden. Deze schade kan niet zijn veroorzaakt door de verrichte werkzaamheden, aldus [appellanten] Het hof heeft van [geïntimeerden] in het kader van de procedure in kort geding onvoldoende aanknopingspunten gekregen voor twijfel aan dit betoog van [appellanten] Een en ander kan niet leiden tot aantasting van de vervangende toestemming.
3.9.
Het voorgaande brengt met zich dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen voor zover daarbij vervangende toestemming is verleend voor het verder uitvoeren van de loskoppeling van nummer 34 volgens het Plan- Strackee (5.2. van het bestreden vonnis).
In het verlengde hiervan zal het hof de
vordering onder v)van [appellanten] toewijzen. Ook de
vordering onder i)van [appellanten] is toewijsbaar. Het hof ziet aanleiding om aan schending van het aan [geïntimeerden] op te leggen verbod een dwangsom te verbinden van € 1.000,00 per dag of dagdeel, tot een maximum van € 100.000,00 is bereikt. Voor het treffen van een andere voorziening zoals door [geïntimeerde 1] gevorderd bestaat geen grond.
Opheffing dwangsomveroordeling vonnis 2022
3.10.
[appellanten] hebben met hun
derde en zesde grief in principaal hoger beroep, in de kern, betoogd dat de voorzieningenrechter ten onrechte de dwangsomveroordeling in 6.6. van vonnis 2022 niet heeft opgeheven, maar verlengd. Zij hebben in hoger beroep
onder vi)nogmaals opheffing gevorderd van de dwangsomveroordeling.
Deze grieven slagen en de vordering is toewijsbaar. Daartoe is het volgende redengevend.
3.11.
Uit bovenstaande overwegingen onder 3.7. - 3.9. volgt dat [appellanten] met het aanbrengen van de tafelconstructie middels de in gang gezette uitvoering van Plan- Strackee , een aanvang hebben gemaakt met naleving van de veroordeling in 6.5. van vonnis 2022 (zie 2.13. hierboven). Zij zijn echter genoodzaakt geworden de verdere werkzaamheden (en dus het loskoppelen van de panden) te staken nadat [geïntimeerden] hen hiertoe hebben gesommeerd. Daardoor is het voor [appellanten] onmogelijk geworden de panden binnen twee maanden na betekening van vonnis 2022 losgekoppeld te hebben, zoals in 6.5. is bepaald. Ook de bij het bestreden vonnis verlengde termijn hebben zij om die reden niet kunnen halen. Aan de in artikel 611d Rv opgenomen voorwaarde voor opheffing van de dwangsomveroordeling (‘onmogelijkheid’), is dus voldaan.
3.12.
Overigens heeft het hof geen aanleiding om te veronderstellen dat [appellanten] de veroordeling tot loskoppeling van de panden niet alsnog op korte termijn zullen naleven. Loskoppeling is immers ook in hun belang en in de voorbereidende werkzaamheden is, onbetwist, al veel geïnvesteerd.
3.13.
De gevolgen die aan opheffing van de dwangsomveroordeling zijn verbonden, worden hieronder verder besproken.
Geen dwangsommen verbeurd uit hoofde van vonnis 2020
3.14.
Gelet op de onderlinge samenhang lenen de
grieven 1, 2 en 5 in principaal hoger beroepen (voor zover nog van toepassing) de
grieven van [geïntimeerden] in incidenteel hoger beroepzich voor gezamenlijke behandeling. Deze grieven hebben (mede) betrekking op de verbeurte van dwangsommen uit hoofde van vonnis 2020, waarbij aan [appellanten] een bouwstop is opgelegd.
3.15.
De grieven van [geïntimeerden] slagen ook op dit punt niet, die van [appellanten] wel. Dit oordeel berust op het volgende.
3.16.
Partijen stellen de vraag aan de orde of [appellanten] aan de hoofdveroordeling hebben voldaan en of zij dwangsommen hebben verbeurd. Het hof moet die vraag als executierechter beantwoorden.
3.17.
In dit executiegeschil heeft het hof niet tot taak de door de voorzieningenrechter besliste rechtsverhouding zelfstandig opnieuw te beoordelen, maar moet hij zich ertoe beperken de ter uitvoering van het veroordelende vonnis verrichte handelingen te toetsen aan de inhoud van de veroordeling, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. Daarbij moet het hof het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer nemen.
3.18.
Gelet op de aan de bouwstop voorafgaande overwegingen in vonnis 2020 zijn het doel en de strekking van de bouwstop in de kern: [appellanten] mogen, zonder overeenstemming met [geïntimeerden] , niet overgaan tot funderingsherstel.
De centrale vraag is of [appellanten] zich hieraan hebben gehouden. Het ligt op de weg van [geïntimeerden] om aannemelijk te maken dat dit niet zo is (als gevolg waarvan de dwangsommen zijn verbeurd).
3.19.
[geïntimeerden] hebben betoogd dat [appellanten] vanaf 7 december 2022 de bouwstop hebben geschonden omdat de werkzaamheden die hebben plaatsgevonden ter uitvoering van het Plan- Strackee , funderingswerkzaamheden zijn. Ter onderbouwing hiervan hebben zij verwezen naar een rapport van [naam 2] van 4 januari 2024, overgelegd door [geïntimeerde 2] waarin, onder meer, te lezen is:
“Aan ons is de vraag gesteld of de werkzaamheden vanaf 7 december 2022 voorbereidingen waren op het funderingsherstel, wij hebben hierop geantwoord dat het hier ging om voorbereidingen voor het funderingsherstel.”.In een e-mail van [naam 2] aan de advocaat van [geïntimeerde 2] van diezelfde datum staat:
“Uit de foto’s blijkt dat er graafwerk is uitgevoerd, welke naar ons oordeel alleen maar te maken kunnen hebben met het toekomstig funderingsherstel.”. In een offerte van [naam 5] van 17 februari 2023 staat, onder meer:
“(…) De foto’s van het staal dat in 36 is gemaakt, is een tafelconstructie, dit is om het gewicht van het pand op de nieuwe palen over te brengen. (…) De foto’s bevestigen dat de stalenbalken (…) en de stalen voetplaat (…) allemaal aan de bovenzijde zijn aangewerkt. Dat bevestigd dat de stalen constructie die in het gehele pand is gemaakt dragend is en dus is het gewicht van 36 (zie 1) overgebracht naar de nieuwe palen. (…)”.
3.20.
[appellanten] hebben gemotiveerd weersproken dat de werkzaamheden als funderingswerkzaamheden kunnen worden aangemerkt. Volgens [appellanten] staan de uitgevoerde werkzaamheden enkel ten dienste van het - door [geïntimeerde 2] gevorderde en de voorzieningenrechter bevolen - loskoppelen van de panden van [appellant 1] en [geïntimeerde 2] . De daarvoor aangebrachte tafelconstructie is niet dragend, staat tot nu toe niet op spanning en kan in de huidige vorm niet dienen als hulpconstructie voor het toekomstige funderingsherstel.
[appellanten] hebben ter onderbouwing van dit betoog verwezen naar de hiervoor genoemde notities van Strackee , de rapportage van [naam 3] van 20 februari 2023 en de brief van [bedrijf 1] B.V. van 4 april 2023. In de rapportage van [naam 3] staat, onder meer (zie ook hierboven onder 3.7.):
“De heer [naam 2] schrijft dat de graafwerkzaamheden alleen maar te maken kan hebben met het toekomstig funderingsherstel is niet correct. (…) Wat ik op zaterdag middag 18 februari 2023 in het pand [straatnaam] 36 aantrof zijn de voorbereidingen voor het loskoppelen van het metselwerk van het pand [straatnaam] 36 van het beton van het pand [straatnaam] 34. (…) Het stempelwerk geeft geen extra belasting op de bestaande fundering. (...)”. In “Notitie 05” van Strackee staat:
“Om de bouwmuur van nummer 36 los te kunnen koppelen van de betonnen funderingsconstructie van nummer 34 is het noodzakelijk om eerst een stempelconstructie aan te brengen om het gewicht van de bouwmuur boven het niveau van het te vervangen metselwerk op te vangen. Deze stempelconstructie is noodzakelijk gezien de slechte staat van de bestaande fundering en het grote risico op instabiliteit van de fundering onder de spaarbogen. (…)”. [appellanten] hebben de inhoud van de offerte van [naam 5] betwist.
3.21.
In het licht van deze gemotiveerde betwisting door [appellanten] hebben [geïntimeerden] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [appellanten] vanaf 7 december 2022 funderingswerkzaamheden hebben verricht. De stellingen van [naam 2] en [naam 5] , die niet op eigen onderzoek ter plaatse zijn gebaseerd, en de betwistingen door [geïntimeerden] van de door [appellanten] overgelegde notities en rapporten, volstaan daarvoor niet.
3.22.
Omdat onvoldoende aannemelijk is geworden dat [appellanten] funderingswerkzaamheden hebben verricht, hadden zij voor de al verrichte werkzaamheden geen toestemming nodig van [geïntimeerde 2] in de zin van 7.6. van vonnis 2020. Zij hebben bij het bestreden vonnis bovendien vervangende toestemming gekregen voor de
verdereuitvoering van Plan- Strackee . Ondanks dat de voorzieningenrechter er ten onrechte van is uitgegaan dat de werkzaamheden wel zagen op funderingsherstel, blijft de toestemming in stand, zoals blijkt uit wat hiervoor onder 3.4. tot en met 3.9. is overwogen. [appellanten] hebben dan ook geen dwangsommen verbeurd aan [geïntimeerde 2] . Haar eerste grief in incidenteel hoger beroep faalt ook op dit punt. Daarmee slaagt ook de tweede grief in incidenteel hoger beroep, waarbij [geïntimeerde 2] heeft betoogd dat de voorzieningenrechter de dwangsommen vanaf een eerder moment verbeurd had moeten achten, niet.
3.23.
Ook ten aanzien van [geïntimeerde 1] geldt dat haar toestemming niet nodig was. Er zijn immers geen werkzaamheden aan de mandelige fundering verricht in de zin van 7.1. van vonnis 2020. De werkzaamheden die aan
de mandelige scheidingsmuurzijn verricht, waren evenmin (direct) gericht op funderingsherstel. Voor zover de bouwstop in het kader van de scheidingsmuur ook ziet op andere dan funderingswerkzaamheden, zoals het aanbrengen van de onderhavige tafelconstructie, geldt dat [appellanten] onderbouwd en onweersproken hebben gesteld dat de tafelconstructie enkel is verankerd in het stukje mandelige muur waarover de bevoegdheid van [appellant 1] zich uitstrekt om balken aan te brengen en dat hiermee geen nadeel aan de muur is toegebracht in de zin van artikel 5:67 BW. De huidige stand van zaken is wat dit betreft dan ook een andere dan de situatie die de voorzieningenrechter in vonnis 2020 tot uitgangspunt heeft genomen bij oplegging van de bouwstop.
[geïntimeerde 1] heeft nog aangevoerd dat de tafelconstructie al op spanning is gebracht en dat daardoor druk wordt of is uitgeoefend op de hele mandelige scheidingsmuur, maar ook deze stelling, die weinig voeten in aarde heeft, is bovendien uitvoerig gemotiveerd betwist door [appellanten] en dus niet aannemelijk geworden.
De
verderewerkzaamheden aan de scheidingsmuur ter uitvoering van Plan- Strackee zijn toegestaan op grond van wat in 3.4. tot en met 3.9. hierboven is overwogen.
[appellanten] hebben dus evenmin dwangsommen verbeurd aan [geïntimeerde 1] .
3.24.
Hoewel dus strikt genomen geen toestemming nodig was van [geïntimeerden] , is het het hof genoegzaam gebleken dat de advocaat van [appellanten] , [appellant 1] , [naam 1] en (in het geval van [geïntimeerde 1] ) ook de dochter van [appellant 1] zowel voorafgaand aan als tijdens de onderzoeksfase en de (voorbereidende) werkzaamheden pogingen hebben gedaan om met [geïntimeerden] in gesprek te komen. [geïntimeerden] hebben dit grotendeels afgehouden en verwezen naar hun advocaten. Het overleg dat wel plaatsvond (via de advocaten), is vervolgens definitief gestokt omdat [geïntimeerden] zich niet konden vinden in Plan- Strackee . Dit ten onrechte, zoals blijkt uit wat hiervoor is overwogen. Het niet bereiken van overeenstemming moet dus voor rekening en risico van [geïntimeerden] blijven, mede omdat het op onredelijke grond onthouden van instemming tot gevolg zou hebben dat [geïntimeerden] het in de hand zouden hebben hoever de dwangsommen oplopen. Dat strookt niet met het doel en de strekking van de dwangsomveroordeling.
3.25.
Kortom, met hun (voorbereidende) werkzaamheden volgens het Plan- Strackee hebben [appellanten] niet in strijd gehandeld met de bouwstop. Zij hebben dus geen dwangsommen verbeurd.
3.26.
Conform 7.1. van vonnis 2020 is het nu aan [appellanten] en [geïntimeerde 1] om gezamenlijk een onafhankelijke deskundige te benoemen die hen zal adviseren over de wijze van funderingsherstel. Het hof geeft geheel ten overvloede in overweging dat dit gebeurt in overleg en in samenwerking met [naam 1] en [naam 2] , die er op de zitting blijk van gaven professioneel met elkaar te kunnen overleggen.
3.27.
Bij deze stand van zaken kunnen
grieven 4 en 7 in principaal hoger beroepen de
subsidiaire vordering onder iv)van [appellanten] , wegens gebrek aan belang, onbesproken blijven.
Opheffing beslagen
3.28.
Omdat [appellanten] geen dwangsommen hebben verbeurd, ontbrak een vordering die aan de beslagen ten grondslag kon worden gelegd. Die beslagen zijn dus onrechtmatig gelegd en moeten worden opgeheven. [geïntimeerden] hebben niet betwist dat met de executie van vonnis 2020 kosten gemoeid waren voor [appellanten] De
vorderingen onder ii) en iii) van [appellanten]zijn dan ook toewijsbaar.
Geen vergoeding kosten loskoppeling door [geïntimeerde 2]
3.29.
Het hof kan op dit moment niet overzien of [geïntimeerde 2] gehouden zal zijn om bij te dragen in de kosten van loskoppeling. Onduidelijk is immers of de verkleving van de muren is opgetreden bij de (ver)bouw(ing) van het pand van [geïntimeerde 2] ; partijen verschillen daarover van mening. De
vordering onder vii) van [appellanten]is dus in dit kort geding niet toewijsbaar.
Proceskosten in 1e aanleg
3.30.
De voorzieningenrechter heeft [appellanten] , óók gelet op de informatie en stukken die haar ten tijde van het bestreden vonnis ter beschikking stonden, ten onrechte in het ongelijk gesteld. [appellanten] hebben immers geen dwangsommen verbeurd omdat de dwangsomveroordeling in vonnis 2022 had moeten worden opgeheven en zij de bij vonnis 2020 opgelegde bouwstop niet hebben geschonden. De overige vorderingen van [appellanten] zijn ten onrechte afgewezen. Dit alles maakt dat het hof de beslissingen in het bestreden vonnis onder 5.3. en 5.4. zal vernietigen en [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hoofdelijk zal veroordelen in de proceskosten in eerste aanleg.
Slotsom en kosten in hoger beroep
3.31.
De grieven in het principale hoger beroep slagen (grotendeels). De vorderingen van [appellanten] zijn grotendeels toewijsbaar. De grieven in het incidentele hoger beroep van zowel [geïntimeerde 2] als [geïntimeerde 1] falen. Het bewijsaanbod van [geïntimeerde 2] zal worden gepasseerd nu daarvoor in een procedure als de onderhavige geen plaats is. Het bestreden vonnis wordt vernietigd, behalve voor zover daarbij aan [appellanten] vervangende toestemming is verleend voor het verder uitvoeren van de loskoppeling van nummer 34 volgens het Plan- Strackee .
3.32.
Als de in het ongelijk gestelde partij zullen [geïntimeerden] hoofdelijk worden veroordeeld in de kosten van zowel het principale als incidentele hoger beroep. Het hof zal daarbij de kosten voor twee dagvaardingsexploten toewijzen, omdat hij, met [geïntimeerde 1] , van oordeel is dat de kosten voor het derde exploot nodeloos zijn gemaakt.

4.Beslissing

Het hof:
rechtdoende in principaal en incidenteel hoger beroep:
vernietigt het bestreden vonnis, behalve voor zover daarbij onder 5.2. aan [appellanten] (vervangende) toestemming is verleend voor het verder uitvoeren van de loskoppeling van nummer 34 volgens het Plan- Strackee en bekrachtigt dat vonnis in zoverre;
en opnieuw rechtdoende:
verbiedt [geïntimeerden] de executie van het vonnis in kort geding van 10 juni 2020 voor zover het gaat om werkzaamheden die zijn of zullen worden verricht ter uitvoering van het Plan- Strackee , op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of dagdeel dat zij dit verbod schenden, tot een maximum van € 100.000,00 is bereikt;
heft alle door [geïntimeerden] op basis van het vonnis in kort geding van 10 juni 2020 gelegde beslagen op;
veroordeelt [geïntimeerden] om aan [appellanten] terug te betalen hetgeen zij door middel van executie van het vonnis in kort geding van 10 juni 2020 aan [geïntimeerde 1] en/of [geïntimeerde 2] hebben betaald aan dwangsommen, alsmede de beslag- en executiekosten en de door [appellanten] betaalde proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
veroordeelt [geïntimeerde 1] de werkzaamheden aan de mandelige muur te gehengen en gedogen voor zover die het Plan- Strackee tot het loskoppelen van de muur betreffen;
heft de aan [appellant 1] bij vonnis in kort geding van 21 december 2022 opgelegde dwangsomveroordeling op;
veroordeelt [geïntimeerden] hoofdelijk in de proceskosten in eerste aanleg, aan de zijde van [appellanten] begroot op € 927,72 aan verschotten en € 1.079,00 voor salaris;
veroordeelt [geïntimeerden] hoofdelijk in de proceskosten in principaal en incidenteel hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [appellanten] begroot op € 2.348,46 aan verschotten en € 3.062,00 (principaal hoger beroep) en € 1.531,00 (incidenteel hoger beroep) voor salaris;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. I. de Greef, E. de Greeve en A.M.L. Broekhuijsen-Molenaar en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2024.