ECLI:NL:GHAMS:2024:551

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 februari 2024
Publicatiedatum
11 maart 2024
Zaaknummer
200.331.575/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van kredietwaardigheid en consumentenkredietovereenkomst in hoger beroep

In deze zaak heeft Freo, handelend onder de naam RABO DIRECT FINANCIERING B.V., een consumentenkredietovereenkomst gesloten met [geïntimeerde] voor een bedrag van € 18.500,-. Na het niet nakomen van de betalingsverplichtingen door [geïntimeerde], heeft Freo de overeenkomst opgezegd en het openstaande bedrag opgeëist. De kantonrechter heeft de vordering van Freo in eerste aanleg afgewezen, wat leidde tot hoger beroep door Freo. Het hof heeft vastgesteld dat Freo de kredietwaardigheid van [geïntimeerde] heeft beoordeeld en dat zij voldaan heeft aan de wettelijke verplichtingen zoals vastgelegd in de Wet op het financieel toezicht (Wft) en de Europese richtlijn 2008/48. Het hof heeft geoordeeld dat de grieven van Freo slagen en heeft het bestreden vonnis vernietigd. De vordering van Freo is toegewezen, waarbij [geïntimeerde] is veroordeeld tot betaling van € 18.479,20, vermeerderd met vertragingsrente van 4,4% per jaar vanaf 6 mei 2021. Tevens is [geïntimeerde] veroordeeld in de proceskosten van de eerste aanleg, terwijl de kosten van het hoger beroep voor rekening van Freo blijven.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.331.575/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : 10340432 / CV EXPL 23-790
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 6 februari 2024
inzake
RABO DIRECT FINANCIERING B.V.,
handelend onder de naam Freo,
gevestigd te Eindhoven,
appellante,
advocaat: mr. T.R.B. de Greve te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
niet verschenen.
Partijen worden hierna Freo en [geïntimeerde] genoemd.

1.De zaak in het kort

Freo heeft [geïntimeerde] een bedrag van € 18.500,- ter beschikking gesteld op basis van een tussen Freo en [geïntimeerde] gesloten consumentenkredietovereenkomst. Toen [geïntimeerde] haar betalingsverplichting uit die overeenkomst niet nakwam, heeft Freo haar tevergeefs tot betaling aangemaand. Freo heeft daarna de kredietovereenkomst opgezegd en het openstaande bedrag opgeëist. [geïntimeerde] heeft het openstaande bedrag niet betaald en Freo is een procedure bij de kantonrechter begonnen. Na verstekverlening aan [geïntimeerde] heeft de kantonrechter de vordering van Freo afgewezen. In hoger beroep komt Freo op tegen deze afwijzing.

2.Het geding in hoger beroep

Freo is bij dagvaarding van 7 juni 2023 in hoger beroep gekomen van het verstekvonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland van 8 maart 2023, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen Freo als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.
Tegen [geïntimeerde] is verstek verleend.
Freo heeft een memorie van grieven ingediend, met producties 10 t/m 17, en heeft vervolgens arrest gevraagd.

3.Feiten

Het hof gaat uit van de volgende feiten.
3.1.
Op 1 november 2020 heeft [geïntimeerde] een persoonlijke lening aangevraagd bij Freo ter hoogte van € 19.500,-. Freo heeft op 2 november 2020 in dit verband een concept-overeenkomst/offerte opgesteld en aan [geïntimeerde] toegezonden. Dit concept ging uit van een hoofdsom van € 19.500,- met een vaste rente van 4,4% per jaar gedurende de looptijd van 60 maanden.
3.2.
Samen met de offerte heeft Freo onder meer een begeleidende brief, de Algemene Voorwaarden Freo Persoonlijke Lening en het zogenoemde ESIC-formulier meegezonden. In de begeleidende brief is vermeld dat de overeenkomst pas tot stand komt nadat Freo de aanvraag heeft goedgekeurd, en dat [geïntimeerde] daarover bericht ontvangt. In het ESIC-formulier en de algemene voorwaarden is vermeld dat [geïntimeerde] zich binnen veertien dagen na het afsluiten van de lening mag bedenken en de lening mag terugdraaien.
3.3.
In een telefoongesprek met Freo op 2 november 2020 heeft [geïntimeerde] gezegd met de lening een nieuwe auto te willen financieren.
3.4.
In de periode 2 t/m 9 november 2020 is tussen [geïntimeerde] en Freo meermaals (telefonisch) contact geweest waarbij [geïntimeerde] onder meer informatie heeft gegeven over haar inkomen en vaste lasten.
3.5.
Freo heeft een BKR-toets uitgevoerd en de inkomsten en lasten van [geïntimeerde] onder meer getoetst aan de VFN Gedragscode (Vereniging van Financieringsondernemingen in Nederland). Freo heeft in dit verband de leencapaciteit van [geïntimeerde] vastgesteld op een bedrag van € 18.500,-.
3.6.
Freo heeft op 9 november 2020 een aangepaste offerte/overeenkomst opgesteld waarin met name het kredietbedrag en het maandbedrag zijn aangepast. Samen met de offerte heeft Freo meegezonden een begeleidende brief, algemene voorwaarden en ESIC-formulier, die voor het overige gelijkluidend zijn aan de documenten die op 2 november 2020 aan [geïntimeerde] waren gezonden.
3.7.
[geïntimeerde] heeft de overeenkomst op 9 november 2020 voor akkoord getekend. Na ontvangst van de getekende overeenkomst en verstrekking van de ontbrekende documenten heeft Freo de aanvraag beoordeeld en goedgekeurd. Op 13 november 2020 heeft Freo per e-mail aan [geïntimeerde] bevestigd dat de aanvraag is goedgekeurd en dat de financiering wordt verstrekt.
3.8.
[geïntimeerde] heeft een bedrag aan zogenoemde voorlooprente betaald en een maandtermijn. [geïntimeerde] is daarna gestopt met betaling van de verschuldigde maandtermijnen.
3.9.
Freo heeft bij brief van 16 april 2021 aan [geïntimeerde] een ingebrekestelling gestuurd en haar gewezen op de achterstand en de mogelijkheid van beëindiging van de overeenkomst met opeising van de volledige uitstaande schuld als [geïntimeerde] de achterstallige termijnen niet binnen veertien dagen zou betalen. [geïntimeerde] heeft hierop niet gereageerd en de termijnen niet betaald.
3.10.
Freo heeft bij brief van 6 mei 2021 aan [geïntimeerde] het krediet beëindigd en het op dat moment openstaande bedrag van € 18.479,20 opgeëist. Op de sommatie om het openstaande bedrag te betalen, heeft [geïntimeerde] niet gereageerd.

4.Eerste aanleg

4.1.
Freo heeft gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [geïntimeerde] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 19.738,23, vermeerderd met de contractrente over de (nog openstaande) hoofdsom vanaf de dag van dagvaarding (3 februari 2023) tot alles is betaald, en met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
4.2.
Bij het bestreden verstekvonnis van 8 maart 2023 heeft de kantonrechter de vordering van Freo afgewezen, met veroordeling van Freo in de proceskosten aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op nihil.

5.Beoordeling

5.1.
Freo heeft in hoger beroep twee grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot het alsnog toewijzen van de vordering van Freo, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad.
5.2.
Met grief 1 voert Freo aan dat zij voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst de kredietwaardigheid van [geïntimeerde] heeft beoordeeld, en bestrijdt zij het oordeel van de kantonrechter dat de stellingen en overgelegde gegevens van Freo onvoldoende zijn om vast te kunnen stellen dat zij heeft voldaan aan de kredietwaardigheidsbeoordeling als bedoeld in artikel 4:34 lid 1 Wft. Met grief 2 voert Freo aan de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat niet is gebleken wat de uitkomst van de kredietwaardigheidsbeoordeling is geweest.
5.3.
Het hof stelt voorop dat een kredietverstrekker, op grond van artikel 4:34 lid 1 Wft, voorafgaand aan de totstandkoming van een kredietovereenkomst informatie dient in te winnen over de financiële positie van de consument en dient te beoordelen of het aangaan van de kredietovereenkomst verantwoord is. Anders dan geldt voor het bepaalde in het tweede lid van artikel 4:34 Wft, vloeit deze verplichting (mede) voort uit artikel 8 van Richtlijn 2008/48 op grond waarvan de kredietgever “de kredietwaardigheid van de consument voor het sluiten van de kredietovereenkomst beoordeelt op basis van toereikende informatie die, in voorkomend geval, is verkregen van de consument en, waar nodig, op basis van een raadpleging van het desbetreffende gegevensbestand.” Dat betekent dat het hof ambtshalve moet beoordelen of aan deze op Freo rustende onderzoeksverplichting is voldaan.
5.4.
Freo heeft gesteld dat zij de kredietwaardigheid van [geïntimeerde] heeft gecontroleerd. Zij heeft ter onderbouwing daarvan diverse documenten in het geding gebracht die zij van [geïntimeerde] heeft ontvangen (productie 13 bij memorie van grieven). Deze documenten geven inzicht in de inkomsten en uitgaven van [geïntimeerde] op het moment van de kredietaanvraag. Freo stelt voorts dat zij op basis van de door [geïntimeerde] verstrekte informatie een berekening heeft uitgevoerd van [geïntimeerde] kredietwaardigheid conform de berekeningssystematiek van de VFN Gedragscode, die ertoe strekt te voorkomen dat een consument onverantwoorde verplichtingen aangaat, en dat zij tot de conclusie is gekomen dat het verstrekken van het krediet verantwoord was. Freo heeft verder gesteld een BKR-toets te hebben uitgevoerd (productie 15 bij memorie van grieven). Gelet op de reikwijdte van artikel 8 lid 1 van Richtlijn 2008/48 (en het bepaalde in artikel 4:34 lid 1 Wft) volgt uit de stellingen van Freo en de door haar overgelegde gedocumenteerde onderbouwing dat zij aan de daaruit voortvloeiende onderzoeksverplichting heeft voldaan.
5.5.
In het midden kan blijven of Freo bij het aangaan van de overeenkomst met [geïntimeerde] het voorschrift van het tweede lid van artikel 4:34 Wft heeft geschonden. Dit valt buiten het bestek van de ambtshalve beoordeling. Met name dwingt Richtlijn 2008/48 niet tot een dergelijke ambtshalve beoordeling (HvJ EU 6 juni 2019, ECLI:EU:C:2019:467).
5.6.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de grieven slagen en, aangezien aan toewijzing van de vordering van Freo ook voor het overige geen ambtshalve te beoordelen bepalingen in de weg staan, dat het bestreden vonnis dient te worden vernietigd en dat de vordering van Freo alsnog dient te worden toegewezen als volgt. Uit de stellingen en overgelegde berekeningen van Freo volgt niet dat het openstaande bedrag van € 18.479,20 dat Freo op 6 mei 2021 heeft opgeëist, en waarover vanaf dat moment de overeengekomen vertragingsrente van 4,4% per jaar is verschuldigd, na vermeerdering met deze rente tot de dag van dagvaarding leidt tot het door Freo gevorderde bedrag van € 19.738,23. Het hof zal daarom het bedrag van € 18.479,20 toewijzen, te vermeerderen met de overeengekomen vertragingsrente over dit bedrag vanaf 6 mei 2021 tot aan de dag van volledige betaling.
5.7.
[geïntimeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van de eerste aanleg aan de zijde van Freo. Het hof begroot deze kosten als volgt:
- explootkosten € 107,22
- griffierecht € 1.384,00
- salaris advocaat
€ 396,00
totaal € 1.887,22
Volgens vaste rechtspraak levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten. Het hof zal de nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.
5.8.
Freo heeft een deel van de stellingen en bewijsstukken die nodig zijn om de voorgeschreven ambtshalve beoordeling te kunnen uitvoeren en concluderen tot toewijsbaarheid van haar vordering, pas in hoger beroep aangevoerd, respectievelijk overgelegd. Daarom zijn de kosten van het hoger beroep nodeloos aangewend in de zin van artikel 237 lid 1 Rv, zodat het hof deze kosten voor rekening van Freo laat, mede gelet op het in verband met de ambtshalve beoordeling in acht te nemen doeltreffendheidsbeginsel.

6.Beslissing

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis, en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan Freo van een bedrag van € 18.479,20, te vermeerderen met de overeengekomen vertragingsrente van 4,4% per jaar over dit bedrag vanaf 6 mei 2021 tot aan de dag van volledige betaling;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van Freo vastgesteld op € 1.887,22;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de kosten van het hoger beroep voor rekening van Freo blijven;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.C.H. Molin, K.A.J. Bisschop, en A.C. van Schaick en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2024.