Uitspraak
15-203271-21 tegen
Onderzoek ter terechtzitting
9 januari 2024.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 21 maart 2023 was gewezen. De verdachte, geboren in 1999, had hoger beroep ingesteld tegen het eerder genoemde vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de verdachte echter aangegeven het hoger beroep niet te willen handhaven. Dit leidde tot een verzoek om toepassing van artikel 416 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering, dat de mogelijkheid biedt om niet-ontvankelijk te worden verklaard in het hoger beroep indien de verdachte zijn bezwaren intrekt.
Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal in overweging genomen, die stelde dat de verdachte niet-ontvankelijk verklaard moest worden in het hoger beroep. Aangezien de verdachte zijn bezwaren tegen het vonnis niet wenste door te zetten en er geen ander belang was dat een nader onderzoek rechtvaardigde, heeft het hof geoordeeld dat de verdachte niet-ontvankelijk moest worden verklaard in het ingestelde hoger beroep.
De beslissing van het hof is als volgt: de verdachte wordt niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep. Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, met de rechters T. de Bont, N.E. Kwak en B. de Wilde, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 januari 2024. Mr. De Wilde was niet in staat om het arrest mede te ondertekenen.