Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
“U vraagt of we in 2006 uit elkaar geweest zijn. We zijn uit elkaar geweest maar er is steeds contact geweest. Op papier waren we uit elkaar. De woning is verkocht, maar per saldo leverde dat niets op. De inboedel is toen voornamelijk naar de man gegaan omdat hij een nieuw huis had gekocht. De rest heb ik opgeslagen in een loods. De en/of rekening is toen opgezegd.”. In grief 1 stelt de vrouw dat zij met het voorgaande bedoelde dat partijen elk op een ander adres stonden ingeschreven. Na de zitting in eerste aanleg is de vrouw in haar geheugen gaan graven en tot de conclusie gekomen dat de relatie feitelijk nooit beëindigd was. Partijen hebben altijd contact met elkaar gehouden en op een andere manier invulling daaraan gegeven. De vrouw stelt dat sprake was van een LAT relatie. In zoverre herziet en nuanceert zij haar stellingen te dien aanzien. Verder stelt de vrouw in grief 2 dat uit de omstandigheid dat de gezamenlijke woning te [plaats C] in 2006 is verkocht, niet afgeleid kan worden dat partijen de tussen hen bestaande eenvoudige gemeenschap voor deze woning in 2006 hadden afgewikkeld en dat zij de relatie beëindigd hadden. Partijen hebben tot 28 februari 2006 samen in de woning in [plaats C] gewoond. De vrouw heeft de woning verlaten omdat er spanningen waren en partijen niet zeker waren wat zij met hun relatie wilden. Zij hadden steeds regelmatig contact, terwijl de man tot aan de datum van verkoop en levering van deze woning in augustus 2006 in de woning bleef wonen. De vrouw heeft geen eigen woning betrokken in februari 2006, maar is bij haar ouders ingetrokken in [plaats A] . In juni 2006 zijn partijen samen drie dagen naar Londen geweest en in februari 2007 zijn zij een week naar Tenerife met vakantie geweest. Omdat partijen de relatie niet beëindigd hadden, kwam de man ook bij de ouders van de vrouw thuis en vierden zij samen de feestdagen. Eveneens onjuist is dat de rechtbank ervan is uitgegaan dat de en/of bankrekening bij de beëindiging van de relatie in 2006 is opgezegd. Deze rekening is volgens de vrouw pas in augustus 2020 digitaal via de ABN app opgezegd. De vrouw heeft in dit verband een eindejaaroverzicht 2020 overgelegd van de en/of rekening, waarop het saldo op € 0,- staat en de tenaamstelling nog steeds die van partijen is. Tot slot is onjuist dat partijen in 2006 de inboedel verdeeld hebben. De vrouw heeft in eerste aanleg verklaard dat de inboedel voornamelijk naar de man is gegaan, omdat hij een nieuw appartement had gekocht. Partijen zijn overeengekomen dat, als zij toch zouden besluiten in [plaats F] te gaan wonen, de inboedel er al was. Op grond van het voorgaande stelt de vrouw dat de relatie in 2006 niet geëindigd was en dat er geen verdeling heeft plaatsgevonden en de samenlevingsovereenkomst van 2004 dus tot 1 april 2010 heeft doorgelopen, zodat partijen alsnog tot afwikkeling van de samenlevingsovereenkomst van 4 januari 2004 dienen over te gaan.
“Deze overeenkomst eindigt: indien, zonder dat een opzegging als sub a bedoeld heeft plaats gevonden, partijen in gezamenlijk overleg de overeenkomst feitelijk hebben beëindigd en zijn overgegaan tot verdeling van hun gezamenlijke vermogensbestanddelen.”
“De inboedel (in de zin van artikel 3.5 Burgerlijk Wetboek) aangeschaft voor de gemeenschappelijke huishouding, alsmede vervoermiddelen, zullen partijen ieder voor de onverdeelde helft toebehoren”.De vrouw stelt dat deze bepaling ook geldt voor de Porsche die de man tot het moment van het afsluiten van de samenlevingsovereenkomst in privé eigendom had. De rechtbank heeft ten onrechte aangenomen dat met het woord ‘vervoermiddelen’ is gedoeld op vervoermiddelen die partijen als auto voor normaal gebruik zouden hebben of aanschaffen (zoals voor woon/werkverkeer, boodschappen en vakanties). Dit blijkt niet uit de tekst van artikel 5. Ten onrechte heeft de rechtbank aangenomen dat de hobby-auto niet werd gebruikt voor ‘normale’ doeleinden, immers, bij een hobbyauto behoort het af en toe maken van plezierritjes tot het normaal gebruik. De revisiekosten van de auto zijn niet door de man in privé betaald, maar door zijn onderneming die werd gedreven in de vorm van een besloten vennootschap. De verzekeringspremie van de Porsche werd van de bankrekening van partijen afgeschreven. De vrouw legt als productie 12 de kwartaal premiebetalingen voor de verzekering van de Porsche bij UVM over van 2018 tot 2020. Tot slot verwijst de vrouw naar de notarisaantekeningen uit 2004 waarop staat vermeld
“inboedel + vervoermidd. gez.”. Daaruit blijkt dat partijen bij het afsluiten van de samenlevingsovereenkomst in 2004 hebben afgesproken en ervoor hebben gekozen voor het tot de gemeenschap gaan behoren van de vervoermiddelen, inclusief de Porsche.
“inboedel + vervoermidd. gez.”,moet worden afgeleid dat daarmee ook de Porsche die de man op dat moment in eigendom had, is bedoeld, maar daarin volgt het
hij gaat nu te laag in de boeken. Is dat niet zo erg, maar hoger drukt de winst en het verschil verreken ik dan met de lening, beetje schuiven met geld. Voor ABc maakt het niet uit waar die Seat vandaan komt en in de boekhouding wordt hij netjes verrekend met privé.Gelet op hetgeen de vrouw aan de man heeft geschreven, was zij ermee bekend en heeft zij ermee ingestemd dat de opbrengst van de Seat niet aan haar werd uitbetaald, maar dat een en ander boekhoudkundig binnen de onderneming van de man werd verrekend. Het zou in strijd met de redelijkheid en billijkheid zijn, indien de vrouw na het verbreken van de samenleving op deze (stilzwijgende) afspraak zou kunnen terugkomen. De meer-subsidiaire vordering van de vrouw zal het hof afwijzen. Ook de tweede grief 5 van de vrouw faalt.