ECLI:NL:GHAMS:2024:504

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
5 maart 2024
Zaaknummer
200.308.475/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake financiële afwikkeling tussen ex-samenlevers zonder samenlevingscontract

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [de man] tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, waarin de rechtbank heeft geoordeeld over de financiële afwikkeling tussen [de man] en [de vrouw], die van 2014 tot juni 2020 een affectieve relatie hebben gehad zonder een samenlevingscontract. De rechtbank had bepaald dat [de man] de woning mocht overnemen, maar dat er geen verrekening van de gezamenlijke lasten van de samenleving hoefde plaats te vinden. [de man] vorderde in hoger beroep terugbetaling van verschillende bedragen die hij had betaald tijdens de relatie, waaronder kosten van de samenleving en hypotheeklasten. De rechtbank had zijn vorderingen afgewezen, omdat zij oordeelde dat er geen stilzwijgende afspraak was over de verdeling van de kosten. Het hof bevestigt deze beslissing en oordeelt dat de grieven van [de man] falen. Het hof concludeert dat er geen aanleiding is voor een kostenveroordeling, aangezien partijen ex-partners zijn. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht,
team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer : 200.308.475/01
zaaknummer rechtbank : C/15/314637/HA ZA 21-162
arrest van de meervoudige familiekamer van 5 maart 2024
inzake
[de man],
wonende te [plaats A] ,
appellant,
advocaat: mr. J.I. Dierkx te Amsterdam,
tegen:
[de vrouw],
wonende te [plaats B] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.B. Streefkerk te Almere .

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [de man] en [de vrouw] genoemd.
[de man] is bij dagvaarding van 21 maart 2022 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 22 december 2021, gewezen tussen [de man] als eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie, en [de vrouw] als gedaagde in conventie, tevens eiseres in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met 13 producties;
- memorie van antwoord, met 4 producties.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 24 augustus 2023 doen bepleiten door hun respectieve advocaten, [de man] aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. [de man] heeft nog nadere producties (14 tot en met 19) in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[de man] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I ten aanzien van de affectieve relatie die partijen hebben gehad voor recht zal verklaren dat zij beiden voor de onverdeelde helft zijn gehouden 50% van de kosten van de samenleving te dragen gedurende het tijdsbestek maart 2017 tot en met juni 2020, althans een door het hof in goede justitie te bepalen verdeelsleutel c.q. tijdsbestek;
II [de vrouw] zal veroordelen tot terugbetaling aan [de man] van een bedrag ad
€ 28.512,24, zijnde 50% van het door haar opgenomen bedrag ad € 57.024,47, althans een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag;
III [de vrouw] zal veroordelen tot terugbetaling aan [de man] van een bedrag ad
€ 15.265,33, zijnde de helft van alle hypotheekrente ad € 30.539,66 die door hem van maart 2017 tot en met juni 2020 is betaald, althans een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag;
IV [de vrouw] zal veroordelen tot terugbetaling aan [de man] van een bedrag ad
€ 3.598,32, zijnde de helft van het door [de man] betaalde bedrag aan woonlasten ad € 7.197,65, althans een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag;
V [de vrouw] zal veroordelen tot terugbetaling aan [de man] van het bedrag van
€ 6.815,44 dat zij zonder zijn toestemming van zijn zakelijke rekening heeft opgenomen, zulks zonder enige grond of titel, althans een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag;
VI [de vrouw] zal veroordelen tot terugbetaling aan [de man] van een bedrag van in totaal € 5.078,16, zijnde de helft van het door hem betaalde bedrag van
€ 10.156,32 aan ziektekostenpremies en de Nedasco verzekeringspremies;
VII [de vrouw] zal veroordelen in de kosten van het hoger beroep, alsmede de kosten van de procedure in eerste aanleg.
[de vrouw] heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van [de man] in zijn vorderingen, dan wel tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, zo nodig met aanvulling en verbetering van gronden, met veroordeling van [de man] in de kosten van het geding.
[de man] heeft in hoger beroep bewijs van zijn stellingen aangeboden.

2.Feiten en procesverloop

Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist komen de feiten in deze zaak neer op het volgende:
2.1.
Partijen hebben vanaf 2014 een relatie gehad. [in] 2017 is uit deze relatie een dochter geboren, [dochter] . Partijen hebben geen samenlevings-overeenkomst gesloten.
2.2.
Tijdens de relatie verzorgde [de vrouw] de administratie van [de man] privé en van de ondernemingen van ieder van partijen. [de vrouw] had daartoe toegang tot de bankrekeningen en DigiD van [de man] en maakte geld over van de bankrekeningen van [de man] naar haar eigen bankrekeningen.
2.3.
Vanaf 24 maart 2017 waren partijen gezamenlijk eigenaar van een woning aan de [A-straat] te [plaats A] (hierna de woning) en bestond tussen hen in zoverre een eenvoudige gemeenschap.
2.4.
In juni 2020 is de relatie tussen partijen geëindigd.
2.5.
Ter afwikkeling van de relatie tussen partijen heeft de rechtbank in het bestreden vonnis – voor zover in hoger beroep nog van belang – bepaald dat [de man] de woning mag overnemen, indien hij ervoor zorgt dat [de vrouw] wordt ontslagen uit de aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening voor de woning. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat geen verrekening van de gezamenlijke lasten van de samenleving hoeft plaats te vinden. De vordering van [de man] tot terugbetaling van de helft van het aan zijn privé bankrekeningen onttrokken bedrag, heeft de rechtbank daarom afgewezen. Hetzelfde geldt voor de vordering van [de man] tot veroordeling van [de vrouw] tot terugbetaling van het volledige bedrag dat zij van de zakelijke bankrekening van [de man] heeft opgenomen.
2.6.
Ter uitvoering van het bestreden vonnis heeft [de vrouw] op 14 maart 2022 haar aandeel in de woning geleverd aan [de man] . De waarde van de woning is in de verdeling betrokken voor een bedrag van € 430.000,-. Aan [de vrouw] is door [de man] wegens overbedeling een bedrag betaald van € 125.970,-. Partijen hebben elkaar met betrekking tot de verdeling van de woning over en weer kwijting en décharge verleend.

3.Beoordeling

3.1.
[de man] heeft, naast een algemene grief, vijf grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd, die zich richten tegen de afwijzing van de door hem bij de rechtbank ingediende vorderingen tot veroordeling van [de vrouw] de bedragen die zij heeft onttrokken van zijn privé bankrekeningen en zijn zakelijke bankrekening aan hem terug te betalen. [de man] stelt dat hij daartoe bevoegd is omdat bij de toedeling aan hem van het aandeel van [de vrouw] in de gemeenschappelijke woning slechts een einde is gekomen aan hun geschil met betrekking tot de woning en niet over de overige vorderingen die door hem in eerste aanleg zijn ingesteld.
3.2.
[de vrouw] heeft verweer gevoerd. Het meest verstrekkende verweer van [de vrouw] is dat [de man] niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in zijn hoger beroep gelet op de akte van verdeling van 14 maart 2022, waarin [de man] heeft verklaard dat hij de verdeling te zijnen bate of schade heeft aanvaard. Indien [de man] de overige vorderingen ter discussie had willen laten bestaan, dan had de notaris een splitsing moeten aanbrengen en – naar het hof begrijpt – niet onder onderdeel J sub b van de akte van verdeling moeten opnemen dat [de man] wegens overbedeling aan [de vrouw] diende te voldoen een bedrag in contanten groot € 125.970,-. Dit bedrag is immers niet alleen het bedrag van € 110.970,-, dat aan [de vrouw] volgens de opgave van de hypotheek-verstrekker toekwam, maar ook het bedrag van € 15.000,- (€ 14.935,80), dat de rechtbank in het bestreden vonnis onder onderdeel 3.5 van het dictum aan [de vrouw] als vergoeding ter zake van door haar privé geïnvesteerd geld in de woning heeft toegekend.
3.3.
Het hof honoreert het verweer van [de vrouw] niet. De akte van verdeling heeft uitsluitend betrekking op de verdeling en levering van de woning en de verplichtingen van [de man] vanaf de verdeling ten aanzien van de hypotheekschuld. Het mag zo zijn dat [de man] bij de toedeling aan hem van het aandeel van [de vrouw] in de woning tevens aan [de vrouw] heeft vergoed het bedrag dat de rechtbank aan [de vrouw] als vergoeding toegewezen heeft in verband met het feit dat zij met privé gelden heeft geïnvesteerd in de gemeenschappelijke woning, maar dat betekent niet dat [de man] daarmee afstand heeft gedaan van het hoger beroep dat hij binnen de wettelijke termijn tegen de overige beslissingen in het bestreden vonnis kon instellen. [de man] zou wel deels niet-ontvankelijk zijn geweest, indien hij ook hoger beroep zou hebben ingesteld tegen bedoelde toewijzing van de vergoeding aan [de vrouw] van de door haar in privé geïnvesteerde gelden in de woning, maar dat heeft [de man] niet gedaan. In de akte van verdeling is op geen enkele wijze te lezen of mede te verstaan dat [de man] met de akte heeft berust in het bestreden vonnis of afstand heeft gedaan van zijn recht op hoger beroep tegen het bestreden vonnis. Het hof zal hierna derhalve de grieven van [de man] bespreken, zo mogelijk gezamenlijk.
3.4.
In de algemene grief stelt [de man] dat de rechtbank met betrekking tot de woning voorbij is gegaan aan het feit dat partijen tijdens de samenleving in evenredigheid dienden bij te dragen in de kosten verbonden aan de gezamenlijke woning. [de man] verwijst naar de artikelen 3:172 BW en artikel 6:10 BW. [de man] heeft die stelling uitgewerkt in de grieven 1 tot en met 5.
3.5.
De rechtbank heeft in rechtsoverweging 2.22 van het bestreden vonnis voorop gesteld dat [de man] op de zitting van de rechtbank heeft erkend dat [de vrouw] de bedragen die zij van de bankrekeningen van [de man] heeft afgehaald, heeft besteed aan de gemeenschappelijke kosten van de samenleving. In rechtsoverweging 2.23 heeft de rechtbank onder andere overwogen dat [de vrouw] heeft aangevoerd dat alle uitgaven die zij heeft gedaan, passen binnen een normaal bestedingspatroon hetgeen [de man] niet heeft betwist. In rechtsoverweging 2.24 heeft de rechtbank overwogen dat het totale bedrag dat [de vrouw] in de loop van 42 maanden heeft overgemaakt van de privé bankrekeningen van [de man] goed past bij de vaste lasten tijdens de relatie. Om die reden is de rechtbank ervan uitgegaan dat het geld dat [de vrouw] van de bankrekeningen van [de man] heeft overgemaakt naar haar eigen bankrekening, volledig is gebruikt om de normale gemeenschappelijke kosten te betalen. De rechtbank heeft zich vervolgens in rechtsoverweging 2.25 de vraag gesteld of achteraf, na het einde van de relatie, afrekening dient plaats te vinden van de kosten van de samenleving omdat [de man] stelt dat hij daaraan meer heeft betaald dan zijn aandeel. De rechtbank heeft die vraag negatief beantwoord. Afrekening dient als uitgangspunt plaats te vinden na afloop van ieder kalenderjaar, aldus de rechtbank. Hierbij is niet alleen van belang het praktische bezwaar dat benodigde gegevens vaak niet meer aanwezig zijn na verloop van tijd, maar ook het feit dat als [de vrouw] had geweten dat zij een vergoeding verschuldigd zou zijn aan [de man] , zij bijvoorbeeld haar uitgavenbeleid daarop had kunnen aanpassen. Zo’n jaarlijkse afrekening heeft nooit plaats gevonden. Door niet eerder de financiële verhouding aan de orde te stellen, heeft [de man] bij [de vrouw] het vertrouwen gewekt dat hij geen aanspraak geldend wilde maken. In rechtsoverweging 2.26 heeft de rechtbank onder andere overwogen dat, gelet op de gedragingen van partijen tijdens de relatie, de rechtbank aanneemt dat de verdeling van de gezamenlijke lasten van de samenleving berust op een stilzwijgende afspraak tussen partijen. In rechtsoverweging 2.28 komt de rechtbank tot de (tussen)conclusie dat geen verrekening van de gezamenlijke lasten van de samenleving hoeft plaats te vinden, omdat dit in strijd is met de tussen partijen bestaande stilzwijgende afspraak en daarnaast in strijd is met de redelijkheid en billijkheid die geldt tussen [de man] en [de vrouw] . Tot slot overweegt de rechtbank in rechtsoverweging 2.29 dat de stelling van [de man] dat in de hypotheekakte is vermeld dat [de man] en [de vrouw] voor terugbetaling van de hypothecaire geldlening tegenover de bank ieder voor de helft aansprakelijk zijn, dat niet anders maakt. Al deze vorderingen hebben namelijk betrekking op een correctie van de
onderlingeverdeling van de gemeenschappelijke kosten tussen [de man] en [de vrouw] en niet op een betalingsverplichting jegens de hypotheekverstrekker.
3.6.
De grieven van [de man] gaan over hetgeen de rechtbank heeft overwogen in genoemde rechtsoverwegingen. Daarom zal het hof deze grieven gezamenlijk bespreken. De kern van genoemde grieven is dat [de man] stelt dat [de vrouw] voor de helft draagplichtig is voor alle woonlasten, ziektekostenpremies, verzekeringspremies en gemeenschappelijke belastingen. [de vrouw] had haar aandeel in deze lasten moeten betalen vanuit haar eigen afgescheiden vermogen en had daarvoor geen gelden van de rekeningen van [de man] mogen gebruiken. Het gaat volgens [de man] dan niet alleen over de hypotheeklasten waarvoor partijen hoofdelijk verbonden waren, maar ook over de overige aan de woning verbonden lasten en overige vaste lasten, waarvan [de man] stelt dat hij deze volledig voor zijn rekening heeft genomen. Dat sprake was van een afspraak tussen partijen dat partijen bijvoorbeeld naar rato van inkomen deze lasten zouden betalen, ontkent [de man] . Evenmin is van verjaring van de regresvorderingen van [de man] op [de vrouw] sprake.
3.7.
[de vrouw] voert gemotiveerd verweer. [de vrouw] verwijst naar al hetgeen zij in eerste aanleg heeft gesteld. [de vrouw] wijst in hoger beroep op het ontbreken van een samenlevingsovereenkomst. De afspraken die er waren tijdens de samenleving zijn mondeling besproken en / of in de loop der jaren zo gegroeid. [de man] heeft onmiddellijk na de aanvang van de samenleving zijn privé administratie aan [de vrouw] gegeven vanwege schulden en de afwikkeling hiervan. [de vrouw] heeft op verzoek van [de man] zijn administratie gedaan. [de vrouw] wijst er verder op dat van september 2014 tot december 2016 haar inkomsten hoger waren dan die van [de man] . In die periode is het [de vrouw] geweest die het grootste aandeel in de kosten van de huishouding heeft gedragen. Enkele maanden voor de geboorte van hun dochter zijn de inkomsten van [de man] gestegen omdat hij een vaste baan in de jeugdzorg kreeg. Het inkomen van [de vrouw] daalde in juni 2017, omdat zij in de woning is gestart als gastouder, zodat de dochter van partijen niet direct naar de kinderopvang hoefde te gaan. Dat [de man] vanaf dat moment een groter aandeel in de kosten van de gezamenlijke huishouding heeft betaald dan [de vrouw] was inherent aan de hoogte van hun inkomsten. Van beide inkomens werden bepaalde lasten betaald, niet alleen van het inkomen van [de man] . Er waren in het gezin meer lasten te betalen dan alleen de lasten waarvan [de man] nu de helft terugvordert. De feitelijke gang van zaken was dat beide partijen tijdens de samenleving ieder een deel van de kosten van de gezamenlijke huishouding betaalden. Indien [de vrouw] niets betaald zou hebben, zou zij aan het einde van de samenleving grote saldi op haar rekeningen hebben gehad, terwijl zij heeft aangetoond dat daarvan geen sprake was, aldus [de vrouw] .
3.8.
Het hof overweegt als volgt. Zoals hiervoor in 2.1 reeds uiteen gezet, hebben partijen voor of tijdens hun samenleving geen samenlevingscontract gesloten. Zij hebben hun samenleving op financieel gebied zo ingericht dat [de vrouw] de volledige financiële administratie deed, ook die van [de man] , zonder dat concrete afspraken zijn gemaakt wie welke betalingen zou doen. Dat het gevolg daarvan is geweest dat ook gelden van de ene rekening naar de andere werden geboekt, is op zichzelf niet uitzonderlijk.. [de man] heeft in hoger beroep niet weersproken dat hij bij de rechtbank heeft erkend, dat [de vrouw] de bedragen die zij van de bankrekeningen van [de man] heeft afgehaald, heeft besteed aan de gemeenschappelijke kosten van de samenleving. Gesteld noch gebleken is verder dat [de man] tijdens de samenleving te kennen heeft gegeven dat hij verrekening wenste in die zin dat partijen in ieder geval ieder de helft van de aan de woning en overige vaste laten verbonden kosten betaalden, noch is gesteld of gebleken dat [de man] tijdens de samenleving inzage heeft verzocht in de wijze waarop de kosten van de samenleving door [de vrouw] werden voldaan en/of dat hij daarin wijziging wilde aanbrengen. Gelet daarop heeft de rechtbank op juiste gronden geconcludeerd dat tussen partijen sprake was van een stilzwijgende afspraak in die zin dat alle kosten van de gemeenschappelijke huishouding, en niet alleen die verbonden aan de gezamenlijke woning of de vaste lasten, werden voldaan uit de inkomsten van partijen, zonder dat exact werd afgesproken wie welke kosten voor zijn/haar rekening zou nemen. In een dergelijk geval is het in strijd met de redelijkheid en billijkheid indien [de man] zich achteraf met een verwijzing naar artikel 3:172 BW erop kan beroepen dat [de vrouw] de helft van de aan de woning verbonden vaste lasten, alsmede de helft van de overige vaste lasten, aan hem dient te vergoeden. Daarbij is van belang dat [de man] ook nog eens geen rekening houdt met het feit dat een huishouden meer lasten en kosten omvat dan alleen maar de kosten verbonden aan de gezamenlijke woning, ziektekosten, verzekeringen en belastingen. Wie bijvoorbeeld de boodschappen betaalde of vakanties laat [de man] onweersproken. Sterker nog, [de man] heeft, nadat hij in eerste aanleg inzage in de rekeningen van [de vrouw] kreeg, in hoger beroep niet ontkend of weersproken dat ook [de vrouw] tijdens de samenleving in de diverse kosten heeft bijgedragen. Dat [de man] onverschuldigd bedragen heeft betaald aan de huishouding of dat [de vrouw] ongerechtvaardigd is verrijkt door de wijze waarop zij de administratie van partijen voerde, heeft [de man] in hoger beroep niet, althans onvoldoende onderbouwd, zodat zijn stellingen op deze punten niet opgaan. Het hof passeert in dit verband het door hem gedane bewijsaanbod, nu dat niet gespecificeerd is.
3.9.
Het voorgaande betekent dat de grieven van [de man] falen en dat de beslissing van de rechtbank waartegen de grieven zich richten, zal worden bekrachtigd. Het hof zal de vorderingen onder I tot en met VI dan ook afwijzen.
3.10.
Nu partijen ex-partners zijn, is er geen aanleiding tot een kostenveroordeling zoals partijen over en weer hebben gevorderd. De proceskosten worden gecompenseerd als na te melden.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
compenseert de proceskosten van het hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.R. Sturhoofd, A. van Haeringen en G.W. Brands-Bottema en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2024.