ECLI:NL:GHAMS:2024:49

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 januari 2024
Publicatiedatum
9 januari 2024
Zaaknummer
200.311.901/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot opzegging van het lidmaatschap van een lid van de NFAA door het bestuur

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [appellant] en de NETHERLANDS FULBRIGHT ALUMNI ASSOCIATION (NFAA) over de rechtsgeldigheid van de opzegging van het lidmaatschap van [appellant] door het bestuur van de vereniging. Het Gerechtshof Amsterdam heeft op 9 januari 2024 geoordeeld dat het bestuur van de NFAA in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om het lidmaatschap van [appellant] op te zeggen. Het hof concludeert dat van de vereniging niet gevergd kon worden het lidmaatschap van [appellant] te laten voortduren, gezien de ernstige beschuldigingen die hij had geuit over integriteitsproblemen binnen de vereniging en het bestuur. Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] in zijn communicatie geen concrete feiten heeft aangedragen ter onderbouwing van zijn beschuldigingen, waardoor het bestuur niet anders kon dan het lidmaatschap beëindigen. De rechtbank had eerder de vorderingen van [appellant] afgewezen, en het hof heeft deze beslissing bevestigd. Het hof heeft ook geoordeeld dat het opzeggingsbesluit niet vernietigbaar is op grond van de wijze van totstandkoming, aangezien het bestuur de nodige zorgvuldigheid in acht heeft genomen. [appellant] is in het ongelijk gesteld en veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.311.901/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/699380 / HA ZA 21-285
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 9 januari 2024
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. C.H.J.M. Abeln te Amsterdam,
tegen
de vereniging
NETHERLANDS FULBRIGHT ALUMNI ASSOCIATION,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.H. Stek te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellant] en de NFAA genoemd.

1.De zaak in het kort

Partijen hebben een geschil over de vraag of het bestuur van de NFAA het lidmaatschap van [appellant] van de vereniging rechtsgeldig heeft opgezegd. Het hof is van oordeel dat redelijkerwijs van de vereniging niet gevergd kon worden het lidmaatschap van [appellant] te laten voortduren, en dat het bestuur ook overigens in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen, zodat het bestuursbesluit tot opzegging in stand blijft.

2.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 29 april 2022 in hoger beroep gekomen van een tussenvonnis van 20 oktober 2021 en een mondelinge uitspraak van 16 februari 2022 van de rechtbank Amsterdam, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eiser en de NFAA als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties 1 t/m 42; en
- memorie van antwoord, met producties 19 t/m 22.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 18 oktober 2023 laten toelichten door hun advocaten, beiden aan de hand van overgelegde spreekaantekeningen. Voorafgaand aan de zitting heeft [appellant] producties 43 en 44 in het geding gebracht en de NFAA productie 23.
Ten slotte is arrest gevraagd.

3.Feiten

De rechtbank heeft in de bestreden (mondelinge) uitspraak voorafgaand aan de beoordeling geen feiten vastgesteld die zij bij de beoordeling tot uitgangspunt heeft genomen. In hoger beroep gaat het hof uit van de volgende feiten, die tussen partijen niet in geschil zijn.
3.1.
De NFAA, opgericht in 1991, is een gezelligheidsvereniging. De leden zijn alumni van (academische) onderwijs-uitwisselingsprogramma’s tussen Nederland en de Verenigde Staten. Jaarlijks organiseert de NFAA vier à vijf activiteiten, waaronder normaalgesproken een
Thanksgiving diner, een kerstborrel en enkele lezingen. De NFAA heeft circa 1.200 leden, waarvan circa 40 leden per activiteit deelnemen. De NFAA heeft verder als doel Fulbright, waaronder het Fulbright Center (hierna: FC), te ondersteunen. Fulbright is de organisatie die de samenwerking binnen en de uitwisseling tussen (universitaire) onderwijsprogramma’s (studenten, wetenschappers), waaronder het Fulbright programma, van Amerika en Nederland financieel ondersteunt met fondsen van onder meer de Nederlandse en Amerikaanse overheid. De NFAA wordt bestuurd door vrijwilligers, de leden betalen geen contributie en het jaarlijkse budget van de NFAA van minder dan € 5.000,- wordt door het FC ter beschikking gesteld.
3.2.
[appellant] werd als alumnus in 2003 lid van de NFAA.
3.3.
De statuten van de NFAA luiden – voor zover in deze procedure van belang – als volgt:
Doel.
Artikel 2.
1. De vereniging heeft ten doel:
a.
het intensiveren van de contacten op nationaal en internationaal niveau tussen (i) Fulbright scholars en alumni en (ii) anderen die deelnemen of hebben deelgenomen aan een ander door de Netherlands America Commission for Educational Exchange (bij afkorting ook aan te duiden als: ‘NACEE’) en/of het Fulbright Center uitgevoerd samenwerkings- en/of uitwisselingsprogramma met de Verenigde Staten van Amerika op onderwijsgebied, zodanig ander door de NACEE en/of het Fulbright Center uitgevoerd programma met de Verenigde Staten van Amerika hierna ook aan te duiden als: een ‘Onderwijsprogramma’;
b.
het vergroten van de bekendheid van een Fulbright Scholarship en van de andere Onderwijsprogramma’s; en
c.
het ondersteunen van de NACEE en van het Fulbright Center,
en al hetgeen met het vorenstaande verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn.
(…)
Einde van het lidmaatschap.
Artikel 5.
1. Een lid houdt op lid der vereniging te zijn:
(…)
c. door opzegging door het bestuur;
(…)
2. Opzegging door het bestuur geschiedt bij aangetekende brief en is slechts mogelijk, wanneer redelijkerwijs van de vereniging niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren. In dit geval eindigt het lidmaatschap per de datum van vorenbedoelde brief.
(…)
Balans en Staat van baten en lasten.
Artikel 12
(…)
2. Het bestuur is verplicht binnen vijf maanden na afloop van het verenigingsjaar (…) een jaarverslag op te stellen over de gang van zaken in de vereniging en over het gevoerde beleid, alsmede een balans en een staat van baten en lasten met een toelichting op te maken. (…)
3. De ledenvergadering benoemt jaarlijks een commissie van tenminste twee leden, die geen deel van het bestuur mogen uitmaken, tenzij omtrent de getrouwheid van de balans en de staat van baten en lasten met toelichting aan de ledenvergadering een verklaring afkomstig van een accountant als bedoeld in artikel 393, Boek 2, Burgerlijk Wetboek, wordt overgelegd. De commissie onderzoekt de in de vorige zin bedoelde stukken en brengt aan de ledenvergadering verslag van haar bevindingen uit. Het bestuur is verplicht de commissie ten behoeve van haar onderzoek alle door haar gevraagde inlichtingen te verschaffen, haar desgewenst de kas en de waarden te tonen, en de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers van de vereniging voor raadpleging beschikbaar te stellen. (…)
Ledenvergaderingen.
Artikel 13.
(…)
3. In de jaarlijkse ledenvergadering brengt het bestuur (…) zijn jaarverslag uit en doet het bestuur, onder overlegging van de in artikel 12, lid 2, bedoelde balans en staat van baten en lasten met toelichting rekening en verantwoording over zijn in het afgelopen verenigingsjaar gevoerde bestuur. Verder brengt in die vergadering de commissie, bedoeld in artikel 12, lid 3, haar verslag uit. (…)”
3.4.
Begin 2019 bestond het bestuur van de NFAA uit [naam 1] (voorzitter), [naam 2] (penningmeester) en [naam 3] (secretaris). De commissie als bedoeld in artikel 12 lid 3 van de statuten (hierna: de kascommissie) bestond uit [appellant] en [naam 4] . [naam 5] was directeur van het FC, [naam 6] was daar voorzitter en [naam 7] bestuurslid.
3.5.
Op 8 mei 2019 stuurt [naam 1] een e-mail aan [appellant] en [naam 4] met de volgende tekst:
“Hierdoor wou ik jullie als de NFAA kascommissie ervan op de hoogte brengen dat ik afgetreden ben als NFAA interim voorzitter, aangezien ik mijn vertrouwen in de professionaliteit van dit bestuur compleet verloren ben.
Tevens heb ik de morale plicht om jullie mee te delen dat [naam 2] het bestuur een aantal maanden geleden (onofficieel) had verzocht om [appellant] uit de kascommissie te verwijderen. Ik heb dit niet toegelaten omdat de kascommissie door de leden benoemd is en het bestuur zich zomaar er niet mee mag bemoeien.
3.6.
Op 9 mei 2019 probeert [appellant] een telefonische afspraak te maken met [naam 2] . [naam 2] reageert dat hij dat vooralsnog niet nodig vindt. Op 14 mei 2019 stuurt [appellant] een e-mail aan [naam 3] met de volgende tekst:
“Er is aangifte gedaan bij de Kascommissie van de NFAA wegens mogelijke integriteitsproblemen.
Wij zijn een onderzoek begonnen.
(Het onderzoek gaat niet over jou.)
Als deel van onze beeldvorming willen we je graag horen. Kan je je op redelijk korte termijn beschikbaar maken?”
3.7.
[naam 1] maakt bezwaar tegen zijn uitschrijving als bestuurder van de NFAA uit het handelsregister door [naam 2] . Hierover vindt correspondentie plaats onder meer tussen [naam 7] en [naam 1] , die door [naam 1] wordt gekwalificeerd als “intimidating”.
3.8.
Op 4 juni 2019 stuurt de kascommissie van de NFAA een e-mail aan [naam 6] met onder meer de volgende tekst:
“Recently, signals have reached the Kascommissie that integrity issues may have affected (and possibly still affect) the way the board of the NFAA is doing its business. These signals have prompted [naam 1] to step down as president of the NFAA, but he simultaneously expressed a desired to delay taking formal steps until the Kascommissie has completed its independent investigation into these issues.
We have just started our investigations and have not drawn any conclusions. One question could be the level of authority of the Audit Committee, which is not currently styled as a full Integrity Committee.
Nonetheless, please be aware that our work has been hampered very severely. The witnesses that we were hoping to hear have complained about ‘intimidating’ emails. Our ability to collect information is much reduced as a consequence.
The emails seem to be coming from with the FC.
The NFAA is a fully independent organization: such interference is undesirable per se.
In this case it is particularly harmful since it reduces our ability to collect all the required objective information.
There have been such emails from Mr. [naam 7] .
Can you please ask anyone within the FC to desist from this activity?”
3.9.
Op 20 juni 2019 stuurt het bestuur van de NFAA een e-mail aan de kascommissie met de volgende tekst:
“Vanuit verschillende kanten bereiken ons berichten dat jullie – als Kascommissie van de NFAA – stellen een onderzoek te zijn begonnen naar vermeende ‘integriteits-issues’ binnen het bestuur van de NFAA. Met het verspreiden van deze verder geheel ongefundeerd gebleven beschuldiging berokkenen jullie ons individueel en met name ook de NFAA veel schade. Naar ons toe nemen jullie niet eens de moeite e.e.a. verder te motiveren of anderszins toe te lichten. Wel worden belangrijke relaties van de NFAA hiermee door jullie direct geconfronteerd. Deze manier van handelen gaat iedere zorgvuldigheidsnorm te buiten.
Bovendien is het iets wat geheel niet binnen de taak of het mandaat van deze Kascommissie valt. Iets wat jullie je zelf ook lijken te realiseren aangezien jullie notabene aan relaties van de NFAA schrijven dat ‘One question could be the level of authority of the Audit Committee, which is not currently styled as a full Integrity Committee.’ Dat laatste is geheel juist en deze wetenschap maakt jullie handelen des te verwijtbaarder.
Gaarne ontvangen wij als bestuur derhalve per omgaande bericht over de inhoud en strekking van jullie tot nu toe gepleegde onderzoek en hoe dit direct verband houdt met jullie taak (en mandaat) als kascommissie om de jaarlijkse financiële verantwoording van de vereniging (die overigens nog niet is opgesteld, laat staat aan jullie ter beoordeling voorgelegd) te controleren. Daarnaast verzoeken wij jullie met klem al jullie activiteiten in dit opzicht verder per direct te staken. Dit is voor de NFAA in een belangrijk jaar: we willen samen met Fulbright Center het 70-jarig bestaan van het Fulbright programma aandacht geven en vieren. Dat wordt onmogelijk gemaakt indien jullie zonder enig overleg of fundament zware beschuldigingen aan personen en instanties die voor de NFAA in dat verband van belang zijn verspreiden. Wij hopen dat – los van ons zelf en onze individuele reputaties – jullie in ieder geval goede intenties hebben tav de NFAA en het Fulbright programma en die laten meewegen in jullie verdere handelen hieromtrent.
Als bestuur zijn wij gaarne bereid om overleg met jullie te plegen. Mochten jullie onverhoopt toch doorgaan op deze weg, dan behouden wij ons (individueel en) als bestuur alle rechten voor en zullen wij als bestuur genoodzaakt zijn maatregelen te nemen om een goed en ongestoord functioneren van de organisatie van de NFAA en haar activiteiten in dit belangrijke jaar te borgen.”
3.10.
In een e-mail van 30 juni 2019 reageert de kascommissie hierop met onder meer de volgende tekst:
“De KasCommissie is natuurlijk graag bereid om met iedereen van gedachten te wisselen. We hebben daar trouwens ook al om verzocht.
Wij stellen op het moment een gedetailleerd dossier samen wat we zullen delen met de ALV. Wij rapporteren aan de ALV, dus dat is onze verantwoordelijkheid. De meeste betrokken personen hebben we overigens al gehoord.
(…)”
3.11.
[appellant] en [naam 4] vragen het bestuur per e-mails van 26 oktober en 8 november 2019 een motie op de agenda van de komende algemene ledenvergadering te zetten met de strekking dat er een statutenwijziging van de NFAA zal worden voorbereid waarbij een integriteitscommissie zal worden toegevoegd aan de formele bestuursorganen. Bij de oproeping voor de algemene ledenvergadering van 25 november 2019 staat deze motie niet op de agenda. Een door [naam 1] ingestuurde motie van wantrouwen en een door [appellant] ingestuurde “Motion for Further Inquiry” zijn evenmin op de agenda geplaatst. De kascommissie verzoekt [naam 3] om een kopie van het gehele ledenbestand van de NFAA, hetgeen [naam 3] weigert onder verwijzing naar de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). In een e-mail van 20 november 2019 aan [naam 3] met bcc naar “enkele tientallen leden van de NFAA” signaleert de kascommissie dat de penningmeester geen jaarcijfers aan de kascommissie heeft overgelegd en zich niet beschikbaar heeft gesteld aan de kascommissie voor vragen, dat het verslag van de kascommissie en de motie tot het oprichten van een statutaire integriteitscommissie op de agenda van de algemene ledenvergadering ontbreken en dat de oproep voor de algemene ledenvergadering mogelijk ongeldig is. De kascommissie beveelt aan om een integriteitscommissie te vormen om de handelwijze van het bestuur te onderzoeken en hangende dat onderzoek het bestuur geen decharge te verlenen eventueel in combinatie met een op non-actiefstelling van de bestuursleden. Vanwege het verschil van inzicht tussen het bestuur en de kascommissie wordt op 25 november 2019 ter vergadering besloten om de vergadering als een informele vergadering te beschouwen. De aanbeveling van de kascommissie wordt niet gevolgd.
3.12.
Per e-mail van 23 januari 2020 verstuurt het bestuur een oproep voor een algemene ledenvergadering op 7 februari 2020. De drie ingestuurde moties en het verslag van de kascommissie staan niet op de agenda. Aan de oproep zijn toegevoegd: concept notulen van de vergadering van 25 november 2019, het secretarieel jaarverslag 2018-2019, de balans per 30 juni 2019 en de staat van baten en lasten 2018-2019 met toelichting opgesteld door [bedrijf] , kopieën van de drie ingestuurde moties, correspondentie tussen het NFAA bestuur en [naam 1] en een brief van [naam 5] namens het FC aan de leden van de NFAA over de moties. Tijdens de algemene ledenvergadering van 7 februari 2020 is een aantal stemvolmachten afgegeven, maar wordt niet bekend gemaakt wie de volmachtgevers zijn. De moties worden in stemming gebracht en verworpen. Voorafgaand aan, tijdens en na de vergadering van 7 februari 2020 stellen [appellant] en [naam 4] de geldigheid van de besluitvorming ter discussie en beklagen zich over de gang van zaken, onder meer in een e-mail aan [naam 3] van 29 januari 2020 en aan [naam 6] van 11 maart 2020.
3.13.
[appellant] informeert in september 2020 bij het Institute of International Education (IIE), internationale uitvoerder van het Fulbright programma, bij welke instantie hij een anonieme klacht kan indienen over het FC. Hem wordt geadviseerd dat bij het IIE te New York te doen, die de klacht dan zal delen met de geschikte personen bij het United States Department of State, sponsor van het Fulbright programma. Op 29 september 2020 stuurt [appellant] een e-mail met een klachtbrief met bijlagen aan het IIE. De e-mail luidt als volgt:
“Please find attached:
1)
The full complaint in PDF
2)
3 x PDF copies of emails as supporting evidence
Please forward this email with the complaint to the Dept of State. My name and email will be apparent from this.
@ Dept of State: please be aware that there has been extensive retaliation and intimidation already. Please prevent my identity from being shared with the persons concerned and/or the Fulbright Commission Netherlands. My name is mentioned in the complaint amongst all persons involved. My role is explained in the third person. I can be heard as a witness.”
In de klachtbrief staan onder meer de volgende passages:
“There appears to be a bullying dynamic in place at the Stichting Fulbright Commission The Netherlands (“FC”). A central figure seems to be the new Executive Director of the FC, called [naam 5] .
(…)
It is necessary to mention some special circumstances around [naam 2] and [naam 7] .
1)
[naam 2] is widely mentioned in the national media in the Netherlands. He has been studied by an investigative journalism organization called Follow the Money. They estimate that about E11mio public money vanished via his organization. [naam 2] is described in the media as a “cowboy” who made off with millions at the expense of the patients. (…)
2)
[naam 7] has displayed some highly embarrassing behavior in another charitable organization. In that organization Mr. [naam 7] appeared to be behaving unethically in order to advance his social status. (…)
(…)
When the bullying started in 2019 the chairman of the NFAA was [naam 1] . He has an Iranian origin. That means he has a skin color, and an accent.
(…)
Suspicion 1: It is believed that Ms [naam 5] and Mr [naam 7] wanted to insert [naam 2] into the board of the NFAA. They also wanted him to become a fund-raiser for the FC. In this position he would therefor have a double role: in the FC and NFAA at the same time.
Suspicion 2: It is believed that [naam 5] and [naam 7] wanted [naam 1] removed from the NFAA Chairman position, because they didn’t think he would ‘look right’ during the ceremonies of the 70th anniversary. This may have been because of his ethnic background. They preferred the Secretary of the NFAA, [naam 3] , to take on the Chairman role. She is a Dutch female.
Suspicion 3: It is believed that [naam 7] wanted to remove [appellant] from the Audit Committee of the NFAA because he was worried that [appellant] might embarrass him. [appellant] has been a witness to some highly inappropriate behavior by Mr [naam 7] elsewhere.
(…)
Intimidation 1: At this point threatening emails started to arrive from [naam 5] and [naam 7] with [naam 1] . These made clear they were coordinating closely with each other, and with [naam 2] . In principle the NFAA is a separate organization from the FC, and so [naam 7] and [naam 5] were strictly interfering outside of their domain.
(…)
In a series of emails [naam 1] was warned that he should stop making objections with the Chamber of Commerce, ‘or else’.
(…)
Suspicion 4: Mr [naam 7] and Ms [naam 5] over-reacted because they were afraid to manipulate the staffing of the NFAA, for personal or ‘aesthetic’ reasons, would come out in the open.
(…)
Intimidation 2/ Retaliation 2: a lawyer, [naam 8] who is a member of the NFAA, wrote a letter to [naam 1] threatening legal action of various kinds. This may have been an attempt to carry out the threats of Intimidation 1. This lawyer was claiming to speak for the remaining NFAA board members.
(…)
Retaliation 3: Ms [naam 5] showed up to the Nov 2019 meeting and took the floor. She accused unspecified NFAA members of making false submission to the Chamber of Commerce. She also complained that board members of the FC had been “harassed” with attempts to make complaints (about her).
(…)
Also attached to this Feb 2020 meeting call was a falsified account of the Nov 2019 meeting.
(…)
Before, during, and after the meeting there were subtle, and not so subtle, threats made against the persons objecting to the decline of standards. Reportedly [naam 2] attempted to plant the rumor that 2 of the people objecting to this behavior were suffering mental health/ psychological problems.”
3.14.
Per e-mail van 28 oktober 2020 verstuurt het bestuur een oproep voor een algemene ledenvergadering op 26 november 2020 om 19:00 uur, met concept-notulen van de vergadering van 7 februari 2020. Naar aanleiding hiervan stuurt [appellant] e-mails met bezwaren over de notulen onder meer aan een NFAA-lid en betrokkene bij het FC [naam 9] en aan [naam 3] , waarin hij onder meer de geldigheid van de eerdere vergaderingen ter discussie stelt.
3.15.
Op 26 november 2020 om 15:21 uur stuurt [naam 3] een e-mail aan [appellant] met de volgende tekst:
“Het bestuur van de NFAA ziet zich genoodzaakt artikel 5.2 van de statuten op u van toepassing te verklaren. U bent derhalve geen lid meer van onze organisatie. Tegen dit besluit is geen beroep mogelijk. Een brief met verdere toelichting zal via aangetekende post aan u worden verstuurd naar het laatste bij ons bekende adres.”
Diezelfde dag wordt namens het bestuur van de NFAA aan [appellant] een aangetekende brief gestuurd met de volgende tekst:
“Zoals vandaag in een email aan u gemeld berichten wij u het volgende.
NFAA is in de basis een gezelligheidsvereniging die mede als doel heeft om (NACEE en) Fulbright Center te ondersteunen. Door uw nog steeds voortdurende communicaties aan en over leden van het bestuur van NFAA en de directie van Fulbright en daarmee verband houdende personen en instanties, handelt u in strijd met de statutaire doelstelling van onze vereniging en de rol die zij wenst en behoort te vervullen.
Vanuit het bestuur en door individuele leden is u meermaals verzocht dit gedrag te staken. Tijdens de laatste vergadering is het bestuur door de leden verzocht zich over uw lidmaatschap te beraden. Nu u recent het voornoemde gedrag weer heeft voortgezet, heeft het bestuur zich genoodzaakt gezien artikel 5.2 van de statuten op u van toepassing te verklaren aangezien van de vereniging niet kan worden gevergd uw lidmaatschap te laten voortduren.
U bent derhalve geen lid meer van onze organisatie. Tegen dit besluit is geen beroep bij de vereniging mogelijk.”
3.16.
Aan [naam 4] worden gelijktijdig eenzelfde e-mail en aangetekende brief gestuurd.

4.Eerste aanleg

4.1.
[appellant] heeft in eerste aanleg primair een verklaring voor recht gevorderd dat het besluit van de NFAA tot opzegging van het lidmaatschap nietig, dan wel non-existent is. Subsidiair, indien het besluit tot opzegging niet nietig of non-existent is, heeft [appellant] gevorderd dit besluit op grond van artikel 2:15 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) te vernietigen.
4.2.
De rechtbank heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen en [appellant] veroordeeld in de proceskosten van de NFAA.

5.Beoordeling

5.1.
[appellant] heeft in hoger beroep zeven grieven aangevoerd, en geconcludeerd de bestreden mondelinge uitspraak te vernietigen en primair alsnog te verklaren voor recht dat enig besluit tot opzegging van het lidmaatschap van [appellant] van de NFAA nietig, dan wel non-existent is, althans vernietigbaar, en subsidiair voor zover het besluit tot opzegging van het lidmaatschap van [appellant] van de NFAA niet nietig of non-existent is, dit besluit te vernietigen op de voet van artikel 2:15 lid 1 BW, met veroordeling van de NFAA uitvoerbaar bij voorraad in de kosten van beide instanties te vermeerderen met wettelijke rente vanaf veertien dagen na de datum van het arrest.
5.2.
De NFAA heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van [appellant] , met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
5.3.
Tegen een vonnis waarbij een mondelinge behandeling is bevolen staat geen hogere voorziening open (artikel 131 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering), zodat [appellant] in het hoger beroep van het vonnis van 20 oktober 2021 niet-ontvankelijk is.
5.4.
[appellant] bestrijdt met grief 1 de afwijzing van zijn vorderingen door de rechtbank. Met grief 2 voert [appellant] aan dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met gedragingen en acties van het bestuur teneinde in strijd met de wettelijke en statutaire rechten en verplichtingen stelselmatig te vermijden dat de door [appellant] en andere leden aan de orde gestelde issues ter gelegenheid van een of meerdere ledenvergaderingen op de agenda zouden worden geplaatst, met toezending aan de leden van de onderliggende voorgestelde, ingediende en toegelichte moties. Met grief 3 voert [appellant] aan dat de rechtbank ten onrechte de vertrouwelijke klacht van [appellant] bij de klachtenafdeling van het FC bij haar oordeel heeft betrokken. Met grief 4 voert [appellant] aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat [appellant] met zijn twijfels en vraagtekens bij het gedrag van de betrokken bestuursleden van de NFAA in het algemeen een zwaarwegende reden voor de beëindiging van het lidmaatschap heeft gegeven. Met grief 5 voert [appellant] aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het bestuur geen verplichting had om [appellant] voorafgaand aan het besluit te horen en dat niet gesteld of gebleken was dat er zodanig omstandigheden waren dat van rauwelijkse opzegging sprake was. Met grief 6 bestrijdt [appellant] het oordeel van de rechtbank dat zij terughoudend dient te zijn bij de toetsing van het opzeggingsbesluit aan de redelijkheid en billijkheid. Met grief 7 voert [appellant] aan dat de rechtbank ten onrechte niet heeft meegewogen dat [appellant] lid was van de kascommissie en uit dien hoofde een “zwaardere” positie bekleedde die de wens om een en ander te onderzoeken urgenter en gerechtvaardigder maakte. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
5.5.
[appellant] beroept zich erop dat het opzeggingsbesluit nietig, dan wel non-existent, althans vernietigbaar is. [appellant] licht niet toe waarom hij het onderscheid maakt tussen non-existentie enerzijds en nietigheid anderzijds en wat de gevolgen hiervan zouden zijn. Aangezien dit onderscheid in het recht geen betekenis heeft, beschouwt het hof dit als een beroep op nietigheid van het opzeggingsbesluit in de zin van artikel 2:14 lid 1 BW. Ten aanzien van de vernietigbaarheid beroept [appellant] zich op artikel 2:15 lid 1 sub a en b BW. Getoetst moet dus worden of het opzeggingsbesluit: (a) in strijd is met de wet of de statuten, (b) in strijd is met wettelijke of statutaire bepalingen die het tot stand komen van besluiten regelen, en/of (c) in strijd is met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 2:8 BW worden geëist.
5.6.
Het opzeggingsbesluit is een opzegging van het lidmaatschap door de vereniging in de zin van artikel 2:35 lid 1 onder c BW. Zo’n opzegging door het bestuur is volgens artikel 2:35 lid 2 BW onder meer mogelijk als “
redelijkerwijs van de vereniging niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren”. In artikel 5 lid 2 van de statuten van de NFAA is opgenomen dat opzegging door het bestuur slechts mogelijk is indien aan deze norm wordt voldaan. Het hof zal toetsen of hieraan in het geval van [appellant] is voldaan.
5.7.
In de hiervoor onder 3.6, 3.8, 3.11, 3.12 en 3.14 genoemde e-mails en communicaties heeft [appellant] sinds mei 2019 met toenemende indringendheid het bestuur en de leden van de NFAA en personen verbonden aan het FC gewaarschuwd dat er mogelijke integriteitsproblemen waren binnen de NFAA. Hij heeft daarin niet onderbouwd om welke integriteitsproblemen het zou gaan. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [appellant] bevestigd dat hij aanvankelijk met de term integriteitsproblemen met name doelde op het feit dat [naam 2] volgens [naam 1] had geprobeerd om [appellant] uit de kascommissie te verwijderen. Een ander punt was de dubbele pet van [naam 2] die zowel bestuurder van de NFAA was als werkzaamheden zou gaan verrichten voor het FC, terwijl de NFAA en het FC volgens [appellant] strikt gescheiden behoren te zijn. Het hof is van oordeel dat [appellant] daarmee ten onrechte heeft gesuggereerd dat er integriteitsproblemen zouden zijn en daarmee (het bestuur van) de NFAA ten onrechte in een kwaad daglicht heeft gesteld. [naam 1] schreef immers ook in de hiervoor onder 3.5 genoemde e-mail dat hij [naam 2] erop had geattendeerd dat de samenstelling van de kascommissie een aangelegenheid van de algemene ledenvergadering is. Vervolgens is [appellant] niet uit de kascommissie verwijderd, waaruit blijkt dat [naam 2] – als er al sprake zou zijn geweest van een voornemen – zijn voornemen niet heeft uitgevoerd. Het hof ziet ook niet in dat er een strikte scheiding nodig zou zijn tussen het FC en de NFAA, zoals [appellant] meent. Blijkens de statuten heeft de NFAA onder meer ten doel het ondersteunen van het FC. Omgekeerd wordt de NFAA door het FC gefinancierd en is de werving van fondsen door FC dus ook in het belang van de NFAA. Er is dus sprake van een nauwe samenwerking tussen twee organisaties met gelijkgerichte belangen. Dat [naam 2] zowel werkzaamheden voor het FC zou gaan verrichten als bestuurder van de NFAA zou zijn, kan dan ook niet zonder meer als integriteitsprobleem worden aangemerkt.
5.8.
De issues die [appellant] daarna aan de kaak stelde zien onder meer op de behandeling van [naam 1] , integriteit van bestuurders en de manier waarop door (het bestuur van) de NFAA en het FC werd gereageerd op het feit dat [appellant] integriteitsproblemen aankaartte en een integriteitscommissie of -onderzoek binnen de NFAA wilde. De onder 3.13 genoemde klachtbrief van [appellant] van 29 september 2020 bevat verdachtmakingen aan het adres van bestuursleden van het FC en de NFAA, zoals discriminatie op grond van ras ( [naam 5] en [naam 7] ), onethisch gedrag ( [naam 7] ) en financiële fraude ( [naam 2] ). [appellant] heeft echter geen concrete feiten gesteld ter onderbouwing van die verdachtmakingen. In elk geval ontbreekt enig bewijs van feiten die voldoende grond bieden voor het extern verspreiden van dergelijke zware verdachtmakingen aan het adres van bestuursleden van de NFAA en het FC. Het verspreiden daarvan was potentieel schadelijk voor de betrokkenen, en dus ook voor de NFAA, het FC en de bredere Fulbright organisatie waaraan de NFAA haar bestaan ontleent. Dat heeft [appellant] voorafgaand aan het verspreiden daarvan ook behoren te begrijpen. [appellant] heeft zich daarom door het verspreiden van genoemde verdachtmakingen en het versturen van de klachtbrief aan (uiteindelijk) de United States Department of State met de daarin gebruikte bewoordingen, jegens de NFAA en haar bestuursleden gedragen in strijd met hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd. De relatie tussen hem en de NFAA is daardoor ernstig beschadigd. De door [appellant] gestelde intentie om op anonieme basis een misstand te melden, maakt dat niet anders. Hij had daarvoor immers geen redelijke grond. Anders dan [appellant] heeft aangevoerd, kwam hem geen bescherming toe op grond van de Wet bescherming klokkenluiders (destijds genaamd Wet Huis voor klokkenluiders) aangezien deze wet niet van toepassing was op de NFAA. Ook het feit dat [appellant] lid was van de kascommissie maakt dat niet anders. De taak van de kascommissie is om de balans en de staat van baten en lasten te onderzoeken en daarvan verslag uit te brengen aan de ledenvergadering. Voor het overige heeft een lid van de kascommissie dezelfde rechten en plichten als de andere leden, en daarbij past niet het naar buiten brengen van ongefundeerde ernstige verdachtmakingen. Mogelijk is de gang van zaken binnen de NFAA niet steeds conform de statuten geweest, bijvoorbeeld ten aanzien van de procedure voor het op de agenda van de ledenvergadering plaatsen van onderwerpen, het niet bieden van inzage in het ledenbestand, het niet bekendmaken van de namen van volmachtgevers tijdens de ledenvergadering en het niet voorafgaand aan de ledenvergadering ter controle aan de kascommissie voorleggen van de balans en staat van baten en lasten. [appellant] had de geëigende statutaire en wettelijke procedures kunnen benutten die hem ten dienste stonden om eventuele onregelmatigheden – desnoods in rechte – aan te kaarten, maar dat heeft hij nagelaten. Deze onvolkomenheden rechtvaardigen echter niet zijn gedrag met betrekking tot het verspreiden van de verdachtmakingen. [appellant] heeft nog aangevoerd dat niet duidelijk is of het bestuur de klachtbrief van [appellant] van 29 september 2020 al in zijn bezit had bij de opzegging op 26 november 2020. De NFAA heeft gesteld dat het bestuur deze brief medio november 2020 in zijn bezit heeft gekregen, hetgeen [appellant] niet (voldoende gemotiveerd) heeft betwist. Reeds om die reden gaat het hof voorbij aan de stelling van [appellant] . Daar komt nog bij dat [appellant] niet aangeeft welk gevolg aan zijn stelling zou moeten worden verbonden.
5.9.
Derhalve kon redelijkerwijs niet meer van de NFAA gevergd worden het lidmaatschap van [appellant] te laten voortduren, en heeft het bestuur van de NFAA in redelijkheid tot het besluit tot opzegging kunnen komen. Dit besluit is dan ook niet nietig op grond van artikel 2:14 lid 1 jo. 2:35 BW en komt ook niet in aanmerking voor vernietiging op grond van art. 2:15 lid 1 sub b BW. Daarvoor zijn de niet-onderbouwde verdachtmakingen te ernstig van aard, mede gelet op het feit dat het om een gezelligheidsvereniging gaat en de nauwe samenwerkingsrelatie tussen de NFAA en het FC. De aard en ernst van die verdachtmakingen mede bezien in het licht van de hiervoor geschetste concrete omstandigheden betekenen tevens dat het belang van [appellant] om lid te willen blijven van de NFAA, het feit dat hij een oudgediende van de NFAA is en vaak de jaarlijkse kerstborrel heeft georganiseerd, niet tot een ander oordeel kunnen leiden.
5.10.
Vervolgens dient getoetst te worden of het opzeggingsbesluit vernietigbaar is vanwege de wijze van totstandkoming, gelet op het bepaalde in artikel 2:15 lid 1 sub a en b BW. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestuur van de NFAA op 26 november 2020 telefonisch heeft vergaderd en tijdens die vergadering tot opzegging van het lidmaatschap van [appellant] heeft besloten. Tegen deze vaststelling heeft [appellant] geen grief aangevoerd. Dat [appellant] in het inleidende deel van zijn memorie van grieven twijfel heeft uitgesproken of het bestuursbesluit wel juist is gedocumenteerd, kan niet gelden als zodanige grief en is door de NFAA ook niet als zodanig opgevat. Het hof moet er daarom van uitgaan dat het opzeggingsbesluit is genomen door het in de statuten van de NFAA en de wet genoemde orgaan. De wet noch de statuten van de NFAA schrijven voor dat [appellant] moest worden gehoord voorafgaand aan het opzeggingsbesluit. Niettemin eisen de redelijkheid van billijkheid van artikel 2:8 BW dat bij het nemen van een opzeggingsbesluit bepaalde zorgvuldigheidsnormen in acht worden genomen. Het hof is van oordeel dat het opzeggingsbesluit voldoende zorgvuldig tot stand is gekomen en dat het bestuur [appellant] in de gegeven omstandigheden niet hoefde te horen. Daarbij spelen de volgende omstandigheden een rol.
  • In de onder 3.9 aangehaalde e-mail van 20 juni 2019 heeft het bestuur [appellant] verzocht het onderzoek naar de vermeende ‘integriteits-issues’ en het verspreiden van ongefundeerde beschuldigingen te staken en gewezen op de schadelijkheid daarvan voor de bestuurders en de NFAA. Daarbij heeft het bestuur [appellant] erop gewezen dat het - mocht de kascommissie onverhoopt toch doorgaan op deze weg - zich alle rechten voorbehield en als bestuur genoodzaakt zou zijn maatregelen te nemen om een goed en ongestoord functioneren van de organisatie van de NFAA te borgen.
  • Verder heeft het bestuur op diverse momenten om onderbouwing van de vermeende ‘integriteits-issues’ gevraagd en openingen geboden om tot overleg te komen. Ondanks het feit dat [appellant] in de hiervoor onder 3.10 genoemde e-mail heeft aangekondigd een gedetailleerd dossier samen te stellen, heeft hij dit niet gedeeld en ook geen nadere uitleg of onderbouwing gegeven van de vermeende ‘integriteits-issues’ die hij aan de kaak wilde stellen.
  • Partijen verschillen van mening over wat over een mogelijke opzegging van het lidmaatschap is besproken tijdens de algemene ledenvergadering van 7 februari 2020. De NFAA stelt dat het lid [naam 10] het bestuur in overweging heeft gegeven om het lidmaatschap van de drie personen ( [appellant] , [naam 4] en [naam 1] ) die nu al zo lang de vereniging en met name haar bestuursleden terroriseerden, op te zeggen, en dat het bestuur toen heeft aangegeven dit te zullen overwegen, zeker als dit gedrag niet onmiddellijk na deze vergadering door de betreffende personen gestaakt zou worden. [appellant] betwist dat Van Rijn namen heeft genoemd. Ook als dat laatste juist is, moet het [appellant] voldoende duidelijk zijn geweest dat (ook) hij daarmee bedoeld werd en dat zijn gedrag inmiddels bij een aantal leden grote weerstand opriep.
  • Het hof acht het niet in strijd met de redelijkheid van billijkheid van artikel 2:8 BW dat het bestuur van de NFAA vervolgens direct het lidmaatschap van [appellant] beëindigde, toen hij in aanloop naar de algemene ledenvergadering van 26 november 2020 wederom richting het bestuur en andere leden bezwaren maakte over de gang van zaken bij de voorgaande vergaderingen en weer de vergadering dreigde te gaan domineren, en bovendien de klachtbrief van [appellant] aan de United States Department of State bij het bestuur van de NFAA bekend werd met daarin de ongefundeerde ernstige verdachtmakingen aan het adres van bestuursleden van het FC en de NFAA van onder meer discriminatie op grond van ras, onethisch gedrag en financiële fraude. Van het bestuur kon naar het oordeel van het hof niet worden gevergd om [appellant] op dat moment nog in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord.
  • [appellant] heeft ook nadien niets aangevoerd wat - als hij wel was gehoord - het bestuur van de NFAA van de opzegging had moeten weerhouden.
5.11.
Het opzeggingsbesluit is dus naar het oordeel van het hof niet vernietigbaar vanwege de wijze van totstandkoming op grond van artikel 2:15 lid 1 sub a of b BW.
5.12.
De grieven treffen geen doel, althans kunnen niet tot vernietiging van de bestreden uitspraak leiden. De bestreden uitspraak zal worden bekrachtigd. [appellant] is in het hoger beroep in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep. Het hof stelt deze kosten als volgt vast:
- griffierecht € 783,-
- salaris advocaat € 3.549,- (tarief II, 3 punten)
totaal € 4.332,-

6.Beslissing

Het hof:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in diens hoger beroep van het vonnis van 20 oktober 2021, en bekrachtigt de mondelinge uitspraak van 16 februari 2022;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van de NFAA vastgesteld op € 4.332,-.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.L. Hoogstraate, S.C.H. Molin en J.M. van den Berg door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2024.