ECLI:NL:GHAMS:2024:475

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
5 maart 2024
Zaaknummer
200.335.549/01 en 200.335.549/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van kinderalimentatie en DNA-onderzoek in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 5 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kinderalimentatie voor een minderjarige, geboren in 2019. De man, verzoeker in het hoger beroep, betwistte zijn verwekkerstatus en verzocht om een DNA-onderzoek. De vrouw, verweerster, stelde dat de man de biologische vader is en heeft aangeboden om mee te werken aan het DNA-onderzoek. Het hof heeft geoordeeld dat er sterke aanwijzingen zijn dat de man de verwekker is, maar dat alleen een DNA-onderzoek uitsluitsel kan geven. Het hof heeft een deskundige benoemd om dit onderzoek uit te voeren en heeft bepaald dat de kosten van het onderzoek voorlopig ten laste komen van de man.

Daarnaast heeft het hof de bestreden beschikking van de rechtbank, waarin de man was verplicht om € 830,- per maand aan kinderalimentatie te betalen, gedeeltelijk geschorst. Het hof heeft vastgesteld dat de man een lagere draagkracht heeft dan waar de rechtbank van uitging, en heeft de uitvoerbaarheid van de beschikking voor een deel opgeschort. De man heeft aangevoerd dat hij niet in staat is om de opgelegde kinderalimentatie te betalen, wat door het hof is erkend. De zaak is aangehouden tot een pro forma datum op 2 juni 2024, waarbij verdere beslissingen zijn aangehouden tot na het DNA-onderzoek.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummers: 200.335.549/01 en 200.335.549/02
zaaknummer rechtbank: C/15/332731 FA RK 22-4733
beschikking van de meervoudige kamer van 5 maart 2024 inzake
[de man],
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep en in het incident,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. S. Rahimzadeh te Amsterdam,
en
[de vrouw] ,
wonende te [plaats B] , gemeente [gemeente] ,
verweerster in het principaal hoger beroep en in het incident,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A. Vogelaar te Wormerveer.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 9 oktober 2023 (hierna de bestreden beschikking), uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 5 december 2023 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 9 oktober 2023 (zaaknummer 200.335.549/01). Hij heeft daarbij tevens onder meer schorsing van de werking van de beschikking verzocht zoals hierna in 4.2 is weergegeven (zaaknummer 200.335.549/02).
2.2
De vrouw heeft op 8 januari 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de zijde van man van 8 januari 2024 met producties;
- een bericht van de zijde van de man van 12 januari 2024 met één productie.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 18 januari 2024 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1
Partijen hebben een relatie met elkaar gehad.
3.2
De vrouw is de moeder van [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), geboren [in] 2019 in de gemeente [gemeente] .
3.3
De vrouw is van rechtswege belast met het gezag over [minderjarige] . De man heeft [minderjarige] niet erkend.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is een door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] (hierna ook: kinderalimentatie) bepaald van € 830,- per maand met ingang van 1 januari 2022.
4.2
De grieven van de man zien op het bestaan van een onderhoudsverplichting, de hoogte van de behoefte van [minderjarige] , zijn draagkracht en de ingangsdatum. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en de vrouw alsnog niet ontvankelijk te verklaren in haar inleidende verzoek dan wel dit af te wijzen. Voor zover komt vast te staan dat de man verwekker is van [minderjarige] verzoekt de man een kinderalimentatie te bepalen van € 29,- per maand, althans een door het hof te bepalen bedrag, met ingang van de datum van de beschikking van het hof dan wel vanaf 9 oktober 2023 dan wel vanaf een door het hof in goede justitie te bepalen ingangsdatum. Voor de duur van de procedure bij het hof totdat einduitspraak is gedaan verzoekt de man om schorsing van de werking van de bestreden beschikking en de vrouw te bevelen het door de vrouw onder de werkgever van de man gelegde beslag op te heffen onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag dat de vrouw dit niet doet, met een maximum van € 10.000,-.
4.3
De vrouw heeft het hof verzocht de man niet ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep dan wel de verzoeken in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

In zaaknummer: 200.335.549/01
5.1
In geschil tussen partijen is een door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie voor [minderjarige] .
Wettelijk kader
5.2
Ingevolge artikel 1:394 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is de verwekker van een kind dat alleen een moeder heeft, verplicht tot het voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van het kind dan wel, na het bereiken van de meerderjarigheid van het kind, tot het voorzien in de kosten van levensonderhoud en studie overeenkomstig de artikelen 1:395a en 1:395b BW.
Standpunten van partijen
5.3
De man voert aan dat hij van 2015 tot medio 2018 een knipperlichtrelatie heeft gehad met de vrouw. Na 2018 heeft hij de vrouw ook nog af en toe gezien. In maart 2020 is de relatie met de vrouw definitief verbroken. Partijen hebben nooit echt samengewoond. De man erkent dat hij en de vrouw een affectieve relatie en geslachtsgemeenschap hebben gehad in de periode waarin [minderjarige] moet zijn verwekt, maar hij twijfelt of hij de verwekker is. De man heeft ter zitting in hoger beroep nogmaals aangegeven dat hij zich afvraagt of hij de verwekker is en dat alleen een DNA-test uitsluitsel kan geven of hij de verwekker is. Pas als vast staat dat hij de verwekker is, is er een grond voor kinderalimentatie.
5.4
De vrouw betwist hetgeen de man stelt en voert aan dat zij er geen twijfel over heeft dat de man de biologische vader van [minderjarige] is. Partijen hebben jarenlang een relatie met elkaar gehad en aantal maanden eind 2019/ begin 2020 samengewoond. De man is bij de echo en bevalling geweest en staat zelfs op het geboortekaartje van [minderjarige] . Zij begrijpt dan ook niet dat de man twijfelt of hij de verwekker is. Ter zitting in hoger beroep heeft de vrouw verklaard om mee te werken aan een DNA-onderzoek. De kosten dienen ten laste van de man te komen.
De beoordeling
5.5
Het hof overweegt als volgt.
In geschil tussen partijen is allereerst of de man de verwekker van [minderjarige] is. Hoewel er sterke aanwijzingen zijn dat de man daadwerkelijk de verwekker van [minderjarige] is, gelet op de duur van de relatie en de door de vrouw geschetste omstandigheden tijdens haar zwangerschap en bevalling van [minderjarige] , kan alleen door middel van een DNA-verwantschapsonderzoek zekerheid worden verkregen of de man daadwerkelijk de verwekker is. De man heeft ter zitting in hoger beroep verzocht een DNA-onderzoek te laten plaatsvinden. Nu de vrouw heeft verklaard bereid te zijn daaraan mee te werken, zal het hof een deskundigenonderzoek gelasten alvorens te beslissen of, en zo ja in hoeverre, de man onderhoudsplichtig is voor [minderjarige] . Het hof zal daartoe [X] B.V. te [plaats] als deskundige benoemen. De man en de vrouw dienen beiden contact met [X] op te nemen voor het maken van een afspraak via telefoonnummer [#] . De vrouw moet het mogelijk maken dat bij [minderjarige] DNA kan worden afgenomen door [X] .
Iedere verdere beslissing zal in afwachting van de resultaten van het onderzoek en het deskundigenrapport worden aangehouden tot na te noemen pro forma datum.
Nadat het rapport ter griffie is binnengekomen, zullen de advocaten in de gelegenheid worden gesteld schriftelijk te reageren op de bevindingen van de deskundige.
Indien uit het DNA onderzoek blijkt dat de man de verwekker is dienen partijen financiële stukken in het geding dienen te brengen. Beide partijen dienen in ieder geval nog stukken in het geding te brengen van het inkomen in 2020 en recente inkomensgegevens. De vrouw dient daarnaast nog stukken over te leggen van haar inkomen over 2022 en 2023. Als partijen van mening zijn dat andere (financiële) gegevens ook van belang zijn, kunnen zij deze eveneens indienen.
5.6
Uit ambtshalve door het hof ingewonnen informatie van [X] blijkt dat de kosten van het DNA-onderzoek in beginsel € 755,- bedragen, waarbij het hof ervan uitgaat dat de man en [minderjarige] niet gelijktijdig aanwezig zijn voor de afname van DNA-materiaal. Bij het bepalen van het voorschotbedrag zal het hof met dit bedrag rekening houden.
Het hof zal bepalen, dat het voorschot van de deskundige ten laste komt van de man. Bij eindbeschikking zal de daadwerkelijke kostenverdeling worden bepaald.
In zaaknummer 200.335.549/02
5.7
Aan de orde is verder het verzoek van de man tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad.
Standpunten van partijen
5.8
De man heeft ter onderbouwing van zijn schorsingsverzoek het volgende -kort samengevat- aangevoerd. De rechtbank is volgens de man bij de vaststelling van de kinderalimentatie uitgegaan van een door de vrouw gesteld en onjuist inkomen aan de zijde van de man. De man zou volgens de vrouw als professioneel voetballer een inkomen genieten van meer dan € 6.000,- per maand. Op grond van de stellingen van de vrouw heeft de rechtbank de behoefte van [minderjarige] op € 830,- bepaald. Het inkomen van de man in 2019 was echter € 11.009,- blijkens de inkomensverklaring van de man van 2019. De behoefte van [minderjarige] is niet alleen veel lager, ook ontbreekt het de man aan draagkracht om de opgelegde kinderalimentatie te kunnen voldoen. De man heeft thans een inkomen bij [Y] van € 3.444,- bruto per maand, exclusief vakantietoeslag. Ook heeft de man schulden waar hij op aflost. Nu vast staat dat de man een veel lager inkomen geniet, is hij niet in staat de bijdrage te kunnen betalen en is een schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad gerechtvaardigd. De vrouw heeft inmiddels beslag laten leggen onder de werkgever van de man. Dit dient te worden opgeheven.
5.9
De vrouw heeft verweer gevoerd en verzocht het verzoek van de man tot schorsing af te wijzen. Er is geen sprake van een kennelijke misslag. De man is zelf niet verschenen in eerste aanleg. Bovendien prevaleert het belang van de vrouw en [minderjarige] bij een onderhoudsbijdrage boven dat van de man.
De beoordeling
5.1
Het hof overweegt als volgt.
De bestreden beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dat betekent dat de vrouw de beschikking mag uitvoeren ondanks het hoger beroep van de man, hetgeen zij ook heeft gedaan door beslag te leggen onder de werkgever van de man. Het hof kan op grond van de wet – als uitzondering – toch beslissen dat de beschikking nog niet of niet langer mag worden uitgevoerd zolang het hoger beroep loopt. De Hoge Raad heeft daarvoor maatstaven uiteengezet (HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026).
5.11
De maatstaven komen er kort gezegd op neer dat het hof de belangen van beide partijen en de minderjarige bij het al dan niet direct uitvoeren van de beschikking tegen elkaar moet afwegen. Het hof gaat daarbij uit van de overwegingen en beslissingen in de beschikking van de rechtbank. De kans van slagen van het hoger beroep blijft hierbij buiten beschouwing. Als blijkt dat de beslissing van de rechtbank op een kennelijke misslag berust, kan het hof daaraan wel gevolgen voor de uitvoerbaarheid verbinden.
5.12
Voor de afweging van de belangen van partijen stelt het hof voorop dat het belang van de vrouw en [minderjarige] een gegeven is omdat het kinderalimentatie betreft. Daar staat het belang van de man tegenover. Het belang van de man is daarin gelegen dat hij stelt geen financiële middelen te hebben om uitvoering te kunnen geven aan het bepaalde in de bestreden beschikking. De man heeft in eerste aanleg geen verweer gevoerd waardoor de kinderalimentatie uitsluitend is vastgesteld op de door de vrouw gestelde en niet met stukken onderbouwde feiten. De man heeft in hoger beroep gesteld en onderbouwd dat hij weliswaar professioneel voetballer is zoals de vrouw heeft gesteld, maar dat zijn inkomen en daardoor zijn draagkracht veel lager is dan waarvan de rechtbank is uitgegaan. Inmiddels is door de vrouw beslag gelegd onder de werkgever van de man, waardoor de man in betalingsproblemen komt. Uit de door de man in het geding gebrachte loonstroken en arbeidsovereenkomst blijkt dat de man in 2023 een loon heeft van € 3.444,- bruto per maand, exclusief vakantietoeslag, waaruit een draagkracht volgt van € 526,- per maand. Dit is veel lager dan de door de vrouw gestelde draagkracht van € 2.000,- per maand en de door de rechtbank toegewezen kinderalimentatie van € 830,- per maand. Het voorgaande maakt dat de belangenafweging in zoverre in het voordeel van de man dient uit te vallen. Het betoog van de vrouw dat de man deze situatie over zichzelf heeft afgeroepen door geen verweer te voeren in eerste aanleg en geen financiële stukken te overleggen, doet hieraan onder de gegeven omstandigheden niet af. De rechtbank is immers evident uitgegaan van onjuiste gegevens en er is sprake van een aanzienlijke lagere draagkracht aan de zijde van de man dan waarvan de rechtbank is uitgegaan. Het hof acht het dan ook gerechtvaardigd in onderhavige geval om tot (gedeeltelijke) schorsing over te gaan. Bij de bepaling van de draagkracht van de man in het kader van het schorsingsverzoek zal het hof verder rekening houden met een bedrag van € 150,- aan aflossing van de schuld aan VGZ. Vooralsnog is het hof van oordeel dat het bestaan van deze schuld voldoende aannemelijk is en dat deze schuld niet vermijdbaar dan wel verwijtbaar is. Dit heeft tot gevolg dat de man rekening houdend met voornoemd inkomen en de aflossing aan de schuld een draagkracht heeft van € 421,- per maand.
Het hof zal de bestreden beschikking op grond van het voorstaande schorsen voor zover dit een bedrag van € 421,- te boven gaat vanaf 1 juli 2022. Uit de door de man overgelegde correspondentie komt naar voren dat de man vanaf dat moment in ieder geval op de hoogte was van het verzoek van de tot kinderalimentatie. Over de periode 1 januari 2022 tot 1 juli 2022 zal het hof de uitvoerbaarheid bij voorraad in zijn geheel schorsen. Op de overige geschilpunten, waaronder de vraag of de man de verwekker is van [minderjarige] , de hoogte van de behoefte van [minderjarige] , de verdere gestelde schulden van de man en het aandeel van partijen in de kosten van [minderjarige] , zal in het kader van het schorsingsverzoek niet worden vooruitgelopen.
De gemaakte draagkrachtberekeningen zal het hof aan deze beschikking hechten.
5.13
Het hof zal het verzoek van de man tot opheffing van de executiemaatregelen die de vrouw in gang heeft gezet tot in hoger beroep op zijn verzoek is beslist onder verbeurte van een dwangsom afwijzen. Nog daargelaten dat de werking van de bestreden beschikking slechts gedeeltelijk is geschorst, leent deze procedure zich niet voor een oordeel over de opheffing van de executiemaatregelen. De man dient daarvoor andere juridische middelen aan te wenden.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
in zaaknummer: 200.335.549/01
alvorens verder te beslissen:
beveelt een DNA-verwantschapsonderzoek door een deskundige naar de vraag of de man, [de man] , geboren [in] 1998 te [plaats A] , de verwekker is van [minderjarige] , geboren [in] 2019 te [gemeente] , en zo ja, met welke mate van waarschijnlijkheid;
benoemt tot deskundige om dit onderzoek te verrichten:
- (een deskundige medewerker van) [X] B.V.
[adres]
telefoonnummer [#] ;
bepaalt dat partijen hun medewerking aan het deskundigenonderzoek dienen te verlenen;
verzoekt de deskundige het resultaat van het onderzoek in de vorm van een schriftelijk en ondertekend bericht, uiterlijk voor na te melden pro forma datum, aan de griffie van het hof te doen toekomen, met vermelding van de kosten van het onderzoek en onder vermelding van het zaaknummer ;
bepaalt dat de deskundige een voorschot voor honorarium en verschotten toekomt, en begroot dit voorschot op € 755,- (ZEVENHONDERDVIJFENVIJFTIG EURO);
bepaalt dat dit voorschot voorlopig ten laste komt van de man en dat deze dit voorschot dient te voldoen binnen twee weken na ontvangst van de na te noemen nota, als voorschot van de deskundige;
bepaalt dat de man van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak een nota met betaalinstructies zal ontvangen;
bepaalt dat de griffier onmiddellijk na betaling van het desbetreffende voorschot de deskundige hiervan in kennis zal stellen en dat de deskundige pas dan met het onderzoek hoeft te beginnen;
bepaalt dat, indien de deskundige tijdens het onderzoek voorziet/vaststelt dat voornoemd voorschot niet toereikend zal zijn, zij hierover contact zal opnemen met de raadsheer-commissaris mr. M.C. Schenkeveld – bij dezen als zodanig benoemd – teneinde het voorschot nader te begroten;
bepaalt dat de griffier een afschrift van deze beschikking aan [X] zal toezenden;
houdt de behandeling van de zaak PRO FORMA aan tot zondag 2 juni 2024;
houdt iedere verdere beslissing aan;
in zaaknummer: 200.335.549/02
schorst de werking van de bestreden beschikking met ingang van 1 januari 2022 tot 1 juli 2022 in zijn geheel en vanaf 1 juli 2022 voor zover het een door de man te betalen kinderalimentatie van € 421,- per maand te boven gaat totdat het hof definitief heeft beslist in de hoofdzaak;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. Schenkeveld, mr. A. van Haeringen en mr. M. Perfors, in tegenwoordigheid van mr. I. Rijs als griffier, en is op 5 maart 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.