ECLI:NL:GHAMS:2024:454

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 februari 2024
Publicatiedatum
4 maart 2024
Zaaknummer
200.330.827/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling en gezagsoefening na scheiding van ouders met minderjarige kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een zorgregeling voor de minderjarige [minderjarige 1], geboren in 2019, uit de relatie van de moeder en de vader. De moeder, die in hoger beroep is gekomen, verzoekt om wijziging van de zorgregeling die door de rechtbank Noord-Holland op 17 mei 2023 is vastgesteld. De vader heeft verweer gevoerd tegen dit verzoek en vraagt om bekrachtiging van de eerdere beschikking.

De procedure in hoger beroep begon op 8 augustus 2023, toen de moeder in beroep ging tegen een gedeelte van de beschikking van de rechtbank. De mondelinge behandeling vond plaats op 11 december 2023, waarbij beide ouders aanwezig waren, maar de Raad voor de Kinderbescherming niet. De ouders hebben gezamenlijk het gezag over [minderjarige 1] en de moeder heeft ook twee andere minderjarige kinderen uit een eerdere relatie.

Het hof heeft de belangen van [minderjarige 1] vooropgesteld en overwogen dat de huidige zorgregeling, die door de rechtbank is vastgesteld, in het belang van het kind is. De moeder heeft aangevoerd dat de zorgregeling niet in het belang van [minderjarige 1] is, omdat zij meer tijd met haar halfbroers zou willen doorbrengen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de vader's belang om tijd met [minderjarige 1] door te brengen zwaarder weegt en dat de huidige regeling voldoende ruimte biedt voor de band met de halfbroers. Het hof heeft de bestreden beschikking dan ook bekrachtigd, waarbij het belang van [minderjarige 1] centraal stond.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.330.827/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/331039 / FA RK 22-3840
Beschikking van de meervoudige kamer van 6 februari 2024 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.P.M. Duijndam te Lisse,
en
[de vader] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. R. Bottenheft te Velsen-Zuid.
Het hof heeft als (overige) belanghebbende in deze zaak aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] (verder te noemen: [minderjarige 1] ), geboren [in] 2019 te gemeente [plaats C] .
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
locatie: Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het verloop van de procedure bij de rechtbank naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland (locatie: Haarlem) (hierna: de rechtbank) van 17 mei 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 8 augustus 2023 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 17 mei 2023.
2.2
De vader heeft op 18 september 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft het volgende stuk ontvangen:
- een brief van de moeder van 13 oktober 2023 met bijlage (productie 8).
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 11 december 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat.
De raad is, zonder kennisgeving, niet op de mondelinge behandeling verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit de (in juli 2021 verbroken) relatie van de moeder en de vader (verder gezamenlijk te noemen: de ouders) is [minderjarige 1] geboren. De ouders oefenen sinds de - in zoverre niet bestreden -beschikking van 17 mei 2023 gezamenlijk het gezag uit.
3.2
De moeder heeft twee minderjarige kinderen uit een eerdere relatie, [minderjarige 2] van tien jaar en [minderjarige 3] van acht jaar. [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verblijven elke week op woensdag- en vrijdagmiddag bij de moeder en om de week een weekend.
3.3
Bij de (in zoverre niet bestreden) beschikking van 17 mei 2023 is voor zover thans van belang bepaald dat de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen over [minderjarige 1] . Daarnaast is de volgende vakantieregeling vastgesteld:
- vakanties die één week duren, worden opgesplitst;
- vakanties die twee weken duren, worden opgesplitst in die zin dat [minderjarige 1] de eerste week bij de ene ouder verblijft en de tweede week bij de andere ouder, waarbij de moeder in de even jaren de eerste week heeft en de vader de tweede; in de oneven jaren is dit omgekeerd;
- vakanties die zes weken duren, worden opgesplitst in die zin dat [minderjarige 1] de eerste drie weken bij de ene ouder verblijft en de andere drie weken bij de andere ouder, waarbij de vader in de even jaren de eerste drie weken heeft en de moeder de laatste drie; in de oneven jaren is dit omgekeerd.
Ook geldt de volgende verdeling van de feestdagen:
In de even jaren verblijft [minderjarige 1] :
  • met Pasen (van donderdag uit school tot dinsdag naar school) bij de moeder;
  • op Koningsdag bij de vader;
  • op Hemelvaartsdag bij de moeder;
  • met Pinksteren (van vrijdag uit school tot dinsdag naar school) bij de vader;
  • op kerstavond: bij de moeder;
  • op Eerste Kerstdag: bij de vader;
  • op Tweede Kerstdag: bij de moeder;
  • met oud en nieuw: bij de vader.
In de oneven jaren draaien de ouders dit om.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, een zorgregeling bepaald waarbij [minderjarige 1] de ene week van donderdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur en de andere week van donderdag 17.00 uur tot zaterdag 17.00 uur bij de vader verblijft.
4.2
De moeder verzoekt, na wijziging van haar verzoek ter zitting in hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen dat [minderjarige 1] de ene week van donderdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur en de andere week van vrijdag 17.00 uur tot zaterdag 17.00 uur bij de vader verblijft.
4.3
De vader verzoekt om het hoger beroep van de moeder ongegrond te verklaren, althans haar verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijke kader
5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:253a, tweede lid, onder a Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag; deze regeling kan omvatten een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken. Ingevolge het eerste lid van dit artikel dient de rechter in geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het gezag een zodanige beslissing te nemen als hem in het belang van de kinderen wenselijk voorkomt. Bij deze beoordeling dient de rechter de belangen van alle betrokkenen in aanmerking te nemen en tegen elkaar af te wegen. Het belang van het kind staat daarbij voorop en dient een overweging van de eerste orde te zijn. Dat neemt niet weg dat, afhankelijk van alle omstandigheden van het geval, andere belangen zwaarder kunnen wegen.
De standpunten
5.2
De moeder meent dat de zorgregeling zoals die door de rechtbank is bepaald, niet in het belang is van [minderjarige 1] . De moeder wil [minderjarige 1] de kans bieden om een band op te bouwen met haar halfbroers, maar in de door de rechtbank bepaalde zorgregeling ziet [minderjarige 1] haar halfbroers maar één woensdagmiddag per week en één zondag per twee weken. Daarnaast heeft de moeder de indruk dat de vader [minderjarige 1] uitput tijdens de weekenden door veel met haar te ondernemen, terwijl zij rust nodig heeft. Tot slot heeft de moeder in de huidige zorgregeling minder vrije tijd met [minderjarige 1] dan de vader, omdat [minderjarige 1] op alle vrije dagen bij de vader verblijft.
5.3
De vader meent dat de rechtbank een juiste beslissing heeft genomen. De vader vindt het belangrijk dat [minderjarige 1] tijd met haar halfbroers doorbrengt, maar het is nu eenmaal zo dat de halfbroers een andere vader hebben bij wie ze ook gedeeltelijk verblijven. De vader is bovendien van mening dat zijn belang als vader om veel tijd met [minderjarige 1] door te brengen, zwaarder moet wegen. Daarnaast ziet [minderjarige 1] haar halfbroers ook dagelijks op school, aldus de vader. De vader herkent het beeld dat de moeder schetst met betrekking tot het uitputten van [minderjarige 1] in de weekenden niet.
De beoordeling door het hof
5.4
Het hof overweegt als volgt. Het hof stelt voorop dat het in het belang van [minderjarige 1] is dat zij voldoende tijd bij de vader en de moeder doorbrengt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is onder meer het volgende gebleken. [minderjarige 1] heeft met beide ouders een goede band en er zijn geen aanwijzingen in het dossier dat zij niet goed gedijt bij de zorgregeling zoals die door de rechtbank is bepaald en waaraan de ouders ook zonder problemen uitvoering geven. Het hof heeft begrip voor de wens van de moeder om [minderjarige 1] veel tijd met haar halfbroers door te laten brengen en onderkent ook het belang dat [minderjarige 1] daarbij heeft. Het hof meent evenwel dat het belang van de vader bij een uitgebreide zorgregeling met [minderjarige 1] , met een goede verdeling tussen zorgtaken en vrije tijd, in deze beslissing zwaarder moet wegen. Hierin is naar het oordeel van het hof met de door de rechtbank bepaalde zorgregeling voorzien. Bovendien ziet [minderjarige 1] haar halfbroers, buiten de zorgregeling om, dagelijks op school. Ten aanzien van het argument dat de moeder aanvoert om de zorgregeling om de week op vrijdag 17.00 uur te laten aanvangen, omdat zij door de door de rechtbank bepaalde zorgregeling minder vrije tijd heeft met [minderjarige 1] dan de vader, overweegt het hof als volgt. Met dit verzoek verliest de vader niet alleen de met [minderjarige 1] door te brengen vrije tijd op vrijdagmiddag, maar ook tijd op donderdag eind van de middag en in de avond, en op vrijdagochtend voor school. Het is niet in [minderjarige 1] belang dat de tijd die ze nu met de vader doorbrengt wordt verminderd. Ten aanzien van het door de moeder naar voren gebrachte met betrekking tot de invulling van de zorgregeling door de vader, overweegt het hof dat het de vader vrijstaat om de zorg voor [minderjarige 1] op de dagen dat zij bij hem verblijft op zijn eigen wijze in te vullen. Niet is komen vast te staan dat de vader geen of onvoldoende rekening houdt met [minderjarige 1] energiebalans. Dat hij daarmee rekening houdt bij de invulling van de zorgregeling mag immers van hem worden verwacht.
Alles overwegende is het hof van oordeel dat de door de rechtbank bepaalde zorgregeling het meest tegemoet komt aan de belangen van [minderjarige 1] . Het hof zal de (in zoverre) bestreden beschikking dan ook bekrachtigen.

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J. Alt-van Endt, A.N. van de Beek en W.F. Groos, in tegenwoordigheid van mr. V.A.M. Willemsen als griffier en is op 6 februari 2024 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.