In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een zorgregeling voor de minderjarige [minderjarige 1], geboren in 2019, uit de relatie van de moeder en de vader. De moeder, die in hoger beroep is gekomen, verzoekt om wijziging van de zorgregeling die door de rechtbank Noord-Holland op 17 mei 2023 is vastgesteld. De vader heeft verweer gevoerd tegen dit verzoek en vraagt om bekrachtiging van de eerdere beschikking.
De procedure in hoger beroep begon op 8 augustus 2023, toen de moeder in beroep ging tegen een gedeelte van de beschikking van de rechtbank. De mondelinge behandeling vond plaats op 11 december 2023, waarbij beide ouders aanwezig waren, maar de Raad voor de Kinderbescherming niet. De ouders hebben gezamenlijk het gezag over [minderjarige 1] en de moeder heeft ook twee andere minderjarige kinderen uit een eerdere relatie.
Het hof heeft de belangen van [minderjarige 1] vooropgesteld en overwogen dat de huidige zorgregeling, die door de rechtbank is vastgesteld, in het belang van het kind is. De moeder heeft aangevoerd dat de zorgregeling niet in het belang van [minderjarige 1] is, omdat zij meer tijd met haar halfbroers zou willen doorbrengen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de vader's belang om tijd met [minderjarige 1] door te brengen zwaarder weegt en dat de huidige regeling voldoende ruimte biedt voor de band met de halfbroers. Het hof heeft de bestreden beschikking dan ook bekrachtigd, waarbij het belang van [minderjarige 1] centraal stond.