ECLI:NL:GHAMS:2024:428

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 februari 2024
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
200.337.422/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod op publicatie van heimelijke opnamen en bescherming van de persoonlijke levenssfeer versus persvrijheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 29 februari 2024 uitspraak gedaan in een hoger beroep kort geding dat betrekking heeft op de persvrijheid en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. DPG MEDIA B.V. had een verbod aangevraagd om heimelijk gemaakte opnamen van gesprekken met geheimhoudersinformatie te gebruiken in een voorgenomen publicatie door het Algemeen Dagblad. De zaak draait om de afweging tussen de vrijheid van meningsuiting van de pers en het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, zoals vastgelegd in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De voorzieningenrechter had eerder de vorderingen van [geïntimeerde 1] en de Orde van Advocaten toegewezen, wat DPG ertoe bracht in hoger beroep te gaan.

Het hof heeft vastgesteld dat de vorderingen van [geïntimeerde 1] en de Orde betrekking hebben op de bescherming van vertrouwelijke informatie en de geheimhoudingsplicht van advocaten. Het hof heeft geoordeeld dat de voorgenomen publicatie van het AD een bijdrage levert aan het publieke debat en dat de belangen van DPG in dit geval zwaarder wegen dan de belangen van [geïntimeerde 1] en de Orde. Het hof heeft echter wel een verbod opgelegd aan DPG om in de voorgenomen publicatie de naam en tot de persoon te herleiden gegevens van degene die [naam 2] zou hebben benaderd met het verzoek om informatie uit een strafdossier te gebruiken. Dit verbod is versterkt met een dwangsom van € 25.000 per overtreding, met een maximum van € 250.000.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging tussen de persvrijheid en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, vooral in gevallen waar heimelijk verkregen informatie aan de orde is. Het hof heeft de eerdere beslissing van de voorzieningenrechter vernietigd, behalve voor het specifieke verbod dat is opgelegd met betrekking tot de naam en gegevens van de betrokken persoon.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.337.422/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/745017 KG ZA 24/29
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 29 februari 2024
inzake
DPG MEDIA B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
advocaat: mr. O.G. Trojan te Den Haag,
en
DE NEDERLANDSE VERENIGING VAN JOURNALISTEN,
gevestigd te Amsterdam,
gevoegde partij aan de zijde van DPG,
advocaat: mr. C.J. Nierop te Amsterdam,
en
STICHTING PERSVRIJHEIDSFONDS,
gevestigd te Amsterdam,
gevoegde partij aan de zijde van DPG,
advocaat: mr. C.J. Nierop te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde 1] ,
wonende op een geheim adres,
geïntimeerde,
advocaat: mr. H.A.J.M. van Kaam te Amsterdam,
en
DE ORDE VAN ADVOCATEN IN HET ARRONDISSEMENT AMSTERDAM,
vertegenwoordigd door de Raad van de Orde,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M. Ynzonides te Amsterdam.
Partijen worden hierna DPG, de NVJ, het Persvrijheidsfonds, [geïntimeerde 1] en de Orde genoemd. De NVJ en het Persvrijheidsfonds worden samen NVJ c.s. genoemd.
1. De zaak in het kort
Deze zaak gaat over de vraag of aan DPG een met een dwangsom versterkt verbod moet worden opgelegd om (1) vermoedelijk door [naam 1] gemaakte opnamen en de daarin vervatte geheimhoudersgesprekken te gebruiken in een artikel dat het AD van plan is te publiceren en (2) te refereren aan deze en andere opnamen van geheimhoudersgesprekken die [naam 1] zou hebben gemaakt in de periode dat hij kantoordirecteur was van het advocatenkantoor waaraan [geïntimeerde 1] als advocaat was verbonden. In het bestreden vonnis zijn de vorderingen toegewezen.

2 Het geding in hoger beroep

DPG is bij dagvaarding van 6 februari 2024, met daarin de grieven, met producties, in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 26 januari 2024, onder bovenstaand zaak- en rolnummer gewezen tussen [geïntimeerde 1] en – na tussenkomst in eerste aanleg – de Orde als eisers en DPG als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
  • memorie van antwoord van [geïntimeerde 1] , met producties;
  • memorie van antwoord van de Orde, met producties;
  • nadere productie (22) van [geïntimeerde 1] .
Bij arrest van dit hof van 15 februari 2024 zijn de NVJ en het Persvrijheidsfonds toegelaten zich te voegen aan de zijde van DPG.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 19 februari 2024 aan de hand van overgelegde spreekaantekeningen laten toelichten door hun hiervoor genoemde advocaten en daarnaast, voor DPG, mr. W. Kroeze, advocaat te Den Haag, en voor [geïntimeerde 1] , mr. J.G.J. van Groenendaal en mr. A.J.F. de Jager, advocaten te Amsterdam. De mondelinge behandeling heeft gedeeltelijk achter gesloten deuren plaatsgehad.
Ten slotte is arrest gevraagd.
DPG heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen, de vorderingen van [geïntimeerde 1] en de Orde alsnog zal afwijzen en het door de rechtbank opgelegde mededelingenverbod zal opheffen, met – uitvoerbaar bij voorraad – beslissing over de proceskosten.
NVJ c.s. hebben eveneens geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen, met beslissing over de proceskosten.
[geïntimeerde 1] en de Orde hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met – uitvoerbaar bij voorraad – beslissing over de proceskosten.

3.Feiten

De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.16 de feiten vermeld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Voor zover in dit stadium relevant komen de feiten samengevat neer op het volgende:
3.1.
[geïntimeerde 1] is advocaat. Tot 2021 hield hij kantoor met mr. [naam 2] (hierna: [naam 2] ). Zijn vader, [naam 1] (hierna: [naam 1] ), was gedurende een aantal jaren kantoordirecteur van het kantoor waar [geïntimeerde 1] en [naam 2] aan waren verbonden.
3.2.
DPG heeft verschillende handelsnamen, waaronder Algemeen Dagblad. DPG is onder meer uitgever van verschillende dagbladen waaronder het Algemeen Dagblad (hierna: het AD). Elke titel van DPG heeft een eigen redactie met een eigen hoofdredacteur en een eigen redactiestatuut. Deze redacties en hun hoofdredacteuren opereren onafhankelijk van andere titels van DPG en hebben geen wetenschap van elkaars journalistieke onderzoeken.
3.3.
Op 5 januari 2024, 19:00 uur, heeft het AD op haar website een artikel gepubliceerd met als titel “
[naam 2] gaf omkoping toe aan [naam 1] , presentator legt werk neer”. Het artikel gaat over het mogelijk omkopen van een ambtenaar van de Dienst Justitiële Inrichtingen door [naam 2] . Onderaan het artikel staat onder ‘Verantwoording’:
“Dit artikel is gebaseerd op verschillende audio-opnames. Volgens de bronnen die deze opnames met de redactie hebben gedeeld, en die zichzelf 'De Drie Musketiers' noemen, heeft [naam 1] deze opnames gemaakt en online opgeslagen. Hoewel deze site beseft dat de bronnen het materiaal mogelijk niet op rechtmatige wijze hebben verkregen, heeft de hoofdredactie van deze site na zorgvuldige afweging geoordeeld dat gebruik van dit bronmateriaal geoorloofd is gelet op het groot maatschappelijk belang dat met deze publicatie gediend is.”
De onder het artikel gepubliceerde reactie van [geïntimeerde 1] houdt onder meer in:
“(…) Tot slot: informatie van de gegevensdragers van mijn vader is niet door mij aan derden verstrekt. Ik ben er van overtuigd dat dit ook niet door mijn vader is gedaan.”
De Orde en de Dienst Justitiële Inrichtingen zijn een onderzoek gestart naar aanleiding van dit artikel.
3.4.
Op 5 januari 2024, kort voor het verschijnen van de onder 3.3. bedoelde publicatie die in concept was voorgelegd aan [geïntimeerde 1] , heeft de advocaat van [geïntimeerde 1] aan de hoofdredacteur van het AD laten weten dat deze publicatie onrechtmatig is en gesommeerd om af te zien van verdere publicaties op basis van deze of dergelijke informatie.
3.5.
Het AD is van plan om een tweede artikel te publiceren met gebruikmaking van vermoedelijk door [naam 1] gemaakte opnamen van een gesprek tussen [naam 2] , [geïntimeerde 1] en [naam 1] Het AD heeft wederhoorvragen voorgelegd aan onder meer [naam 2] en [geïntimeerde 1] en heeft in ieder geval aan [naam 2] een conceptartikel (hierna: het conceptartikel) toegezonden met het verzoek om een reactie.

4.Beoordeling

4.1.
Voor zover van belang in hoger beroep strekken de vrijwel gelijkluidende vorderingen van [geïntimeerde 1] en de Orde ertoe DPG op straffe van een dwangsom met onmiddellijke ingang te verbieden:
  • openbaar te maken: de opnamen die ten grondslag liggen aan de voorgenomen publicatie en de daarin vervatte gesprekken (a) tussen de geheimhouders – waarmee, zo begrijpt het hof, wordt gedoeld op [geïntimeerde 1] , [naam 2] en [naam 1] – en (b) tussen één of meer geheimhouders en derden, en
  • om te refereren aan deze opnamen en/of gesprekken alsmede aan andere opnamen en de daarin vervatte gesprekken tussen de geheimhouders of tussen één of meer geheimhouders en derden of aan het bestaan van een en ander.
[geïntimeerde 1] en de Orde stellen dat de gevorderde verboden worden gerechtvaardigd door de (acute) veiligheidsrisico’s voor onder meer [geïntimeerde 1] en [naam 2] , en omdat het gaat om opnamen die zijn gestolen en vertrouwelijke gesprekken bevatten die vallen onder de in artikel 11a lid 1 Advocatenwet en artikel 3 Gedragsregels advocatuur neergelegde geheimhoudingsplicht (hierna: de geheimhoudingsplicht) van de gespreksdeelnemers.
4.2.
In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter de onder 4.1 bedoelde verboden opgelegd op straffe van een dwangsom van € 100.000 per overtreding met een maximum van € 1.000.000. Verder is in het bestreden vonnis het mededelingenverbod dat voorafgaand aan de mondelinge behandeling bij wijze van ordemaatregel op de voet van artikel 28 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) was opgelegd gehandhaafd en uitgebreid tot het bestreden vonnis. Er is een uittreksel van het bestreden vonnis gepubliceerd dat niet valt onder het mededelingenverbod.
4.3.
De grieven van DPG richten zich tegen deze beslissingen van de voorzieningenrechter en de daaraan ten grondslag gelegde motivering. Kort gezegd betoogt DPG dat de met een zeer hoge dwangsom versterkte verboden en het mededelingenverbod veel te vergaande en daarmee ontoelaatbare inperkingen van de persvrijheid inhouden, die niet worden gerechtvaardigd door de belangen van [geïntimeerde 1] en de Orde bij het opleggen daarvan.
NVJ c.s. ondersteunen het standpunt van DPG en wijzen daarbij op het belang van de persvrijheid, de onwenselijkheid van vergaande inperkingen daarvan en het
chilling effectdat uitgaat van het door de voorzieningenrechter opgelegde verbod. NVJ c.s. stellen voorts dat in eerste aanleg geheime rechtspraak heeft plaatsgehad en verzoeken, net als DPG, om de mededelingenverboden in ieder geval gedeeltelijk op te heffen.
4.4.
[geïntimeerde 1] en de Orde hebben nog altijd spoedeisend belang bij hun vorderingen. Dat is ook niet betwist door DPG en NVJ c.s.
4.5.
Er is geen grief gericht tegen het toelaten van de Orde als tussenkomende partij. Daarmee nemen partijen tot uitgangspunt dat de Orde, zoals zij stelt, op grond van artikel 10a lid 2 Advocatenwet gerechtigd is met haar vorderingen op te komen voor de belangen van de betrokken (voormalig) advocaten, waaronder [geïntimeerde 1] en [naam 2] , en de advocatuur in het algemeen. Het hof is daaraan gebonden.
4.6.
De vorderingen van [geïntimeerde 1] en de Orde zien op een voorgenomen toekomstige publicatie en op het refereren aan, zo begrijpt het hof, alle opnamen die [naam 1] zou hebben gemaakt in de periode dat hij kantoordirecteur was, en daarin vervatte gesprekken. Daarmee komt het in artikel 7 Grondwet neergelegde verbod op censuur in beeld. De toepasselijkheid van deze bepaling betekent echter niet zonder meer dat een publicatie niet van tevoren mag worden verboden. Als de onrechtmatigheid daarvan voldoende is gebleken, kan ter voorkoming van onherstelbare schade een verbod vooraf worden uitgesproken. Voorafgaande beperkingen van publicatie brengen echter zulke risico’s op ontoelaatbare inperking van de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid met zich dat de noodzaak daarvan zorgvuldig en kritisch moet worden onderzocht.
De vorderingen houden een beperking in van het recht van DPG op vrijheid van meningsuiting. Ingevolge artikel 10 EVRM kan dit recht slechts worden beperkt indien dit bij wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving. Van een dergelijke situatie is sprake indien de publicaties onrechtmatig zijn jegens [geïntimeerde 1] en de Orde in de zin van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek. Voor het antwoord op de vraag of dit het geval is, moeten de wederzijdse belangen tegen elkaar worden afgewogen. Het belang van DPG is er met name in gelegen dat zij zich als krant kritisch, informerend, opiniërend en waarschuwend moet kunnen uitlaten over misstanden die de samenleving raken. Het belang van [geïntimeerde 1] en de Orde is met name gelegen in het voorkomen van onnodige schendingen van het in artikel 8 EVRM neergelegde recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, de geheimhoudingsplicht van advocaten daaronder begrepen. Bij deze belangenafweging dienen alle omstandigheden van het geval in aanmerking te worden genomen. In dit geval is daarbij van belang dat het AD beoogt een bijdrage te leveren aan het publieke debat. Van belang is ook dat de gemaakte opnamen geheimhoudersinformatie bevatten, waarschijnlijk zijn gestolen en dat publicatie daarover mogelijk leidt tot veiligheidsrisico’s voor [geïntimeerde 1] , [naam 2] en personen in hun directe omgeving. Ook speelt mee dat [geïntimeerde 1] en [naam 2] publieke figuren zijn, wat met zich kan brengen dat zij zich meer publiciteit moeten laten welgevallen dan een willekeurig ander persoon.
Vordering (1): gebruik van opnamen en de daarin vervatte gesprekken in het conceptartikel
4.7.
Het conceptartikel behoort tot de processtukken. Daarmee is voldoende bekend over wat het AD wil gaan publiceren om een oordeel te vellen over het onder (1) gevorderde verbod.
Steun in het beschikbare feitenmateriaal en hoor en wederhoor
4.8.
Voorshands vindt het conceptartikel voldoende steun in het beschikbare feitenmateriaal. Niet in geschil is dat de citaten juist zijn weergegeven. Het AD mag het feitenmateriaal interpreteren, mits daarbij (voldoende) duidelijk onderscheid wordt aangebracht tussen feiten, beweringen en meningen (zie in dit verband bijvoorbeeld artikel 2 van de Code voor de journalistiek). Mede tegen deze achtergrond heeft [geïntimeerde 1] zijn standpunt dat de citaten niet in de juiste context zijn weergegeven onvoldoende onderbouwd.
4.9.
Niet ter discussie staat dat de voorgenomen publicatie zorgvuldig tot stand is gekomen, met toepassing van hoor en wederhoor.
Bijdrage aan het publieke debat
4.10.
Het conceptartikel gaat over gedragingen van [naam 2] als advocaat. Het AD meent dat de opnamen waarover zij beschikt onder meer nieuw licht werpen op de eerder door het Openbaar Ministerie geuite en door de Deken van de Orde onderzochte verdenking dat [naam 2] in de periode dat hij advocaat was informatie uit een strafdossier heeft gelekt. Het conceptartikel borduurt voort op eerdere publicaties daarover en op het onder 3.3 bedoelde artikel van 5 januari 2024 over gedragingen van [naam 2] als advocaat. Het AD stelt onweersproken dat het conceptartikel nieuwswaardige uitspraken van [naam 2] bevat. Het conceptartikel gaat over een mogelijke misstand en levert een bijdrage aan een publiek debat dat maatschappelijk van belang is. [geïntimeerde 1] en de Orde betwisten dat niet. De pers heeft het recht zich kritisch, informerend, opiniërend en waarschuwend te kunnen uitlaten over mogelijke misstanden. Wanneer het gaat om bijdragen van journalisten aan een debat van publiek belang, bestaat er voorts relatief weinig ruimte voor beperkingen op de vrijheid van meningsuiting. Dat heeft te maken met de taak van de pers om informatie te verspreiden (de waakhondfunctie van de pers), maar ook met het recht van het publiek om informatie te ontvangen.
Geheimhoudersinformatie
4.11.
Niet in geschil is dat [naam 2] en [geïntimeerde 1] als (voormalig) advocaten gebonden zijn aan de geheimhoudingsplicht en dat [naam 1] in zijn hoedanigheid van kantoordirecteur een afgeleide geheimhoudingsplicht had toen hij de opnamen zou hebben gemaakt die in het conceptartikel zijn gebruikt. Partijen zijn het erover eens dat één in het conceptartikel beschreven onderwerp valt onder deze (afgeleide) geheimhoudingsplicht. Zij verschillen van mening over de vraag of wat verder in het conceptartikel staat over de opgenomen gesprekken geheimhoudersinformatie is.
4.12.
Het hof neemt veronderstellenderwijs aan dat alles wat in het conceptartikel staat over wat is besproken in de heimelijk opgenomen gesprekken valt onder de (afgeleide) geheimhoudingsplicht van [geïntimeerde 1] , [naam 2] en [naam 1] Deze geheimhoudingsplicht is een wezenlijk onderdeel van de beroepsactiviteiten van de advocaat die ‘
strengthened protection’ geniet onder artikel 8 EVRM. Zie EHRM 16 december 1992, ECLI:NL:XX:1992:AD1800 (Niemietz/Duitsland), par. 29 en 31; EHRM 6 december 2012, ECLI:CE:ECHR:2012:1206JUD001232311 (Michaud/Frankrijk), par. 118.
Het onder artikel 8 EVRM beschermde belang van bescherming van de in het conceptartikel opgenomen geheimhoudersinformatie dient te worden meegewogen in de belangenafweging bij beoordeling van de toewijsbaarheid van de vorderingen. Daarbij is van belang dat de (afgeleide) geheimhoudingsplicht zich richt tot de betrokken advocaten en de kantoordirecteur en niet tot het AD, en dat de in het conceptartikel opgenomen geheimhoudersinformatie afkomstig is van opnamen die vermoedelijk heimelijk zijn gemaakt door een geheimhouder.
Heimelijk gemaakte en ‘gestolen’ opnamen
4.13.
DPG heeft aangevoerd dat de opnamen die in het conceptartikel zijn gebruikt vermoedelijk zijn gemaakt door [naam 1] in de periode dat hij kantoordirecteur was met een afgeleide geheimhoudingsplicht, en zonder medeweten van degenen met wie hij sprak. [geïntimeerde 1] heeft zich daarover niet uitgelaten zodat het hof in het navolgende daarvan uitgaat. Het AD stelt voorts onweersproken dat het zo goed als een feit van algemene bekendheid is dat [naam 1] de gewoonte had gesprekken op te nemen. Het hof gaat daarom ervan uit dat publiekelijk bekend is dat [naam 1] de gewoonte had gesprekken op te nemen.
4.14.
Evenmin in geschil is dat de opnamen die in het conceptartikel worden gebruikt op enig moment in handen van derden zijn gekomen. Onduidelijk is wanneer en hoe dat is gebeurd. [geïntimeerde 1] stelt onweersproken dat hij noch zijn vader toestemming heeft gegeven voor het overnemen van de opnamen. Het hof acht het voorshands aannemelijk dat deze opnamen op onrechtmatige wijze zijn verkregen door derden.
4.15.
Vaststaat dat het AD de opnamen heeft verkregen van derden die zichzelf aanduiden als ‘De Drie Musketiers’. Niet in geschil is dat het AD de opnamen zelf niet op onrechtmatige wijze heeft verkregen. Het hangt van de omstandigheden van het geval af of het publiceren van dergelijke toegespeelde informatie onrechtmatig is.
Publieke figuur en mogelijke gevolgen publicatie
4.16.
Het conceptartikel gaat over [naam 2] , die een publieke figuur is. [geïntimeerde 1] figureert in het conceptartikel als deelnemer aan de heimelijk opgenomen gesprekken. Hij is eveneens een publieke figuur, onder meer omdat hij de zoon is van [naam 1] , die eveneens een publiek figuur was en wiens moord in 2021 tot veel publicitaire aandacht heeft geleid. Voorts heeft [geïntimeerde 1] recentelijk over (zijn relatie met) [naam 1] een boek gepubliceerd.
4.17.
[geïntimeerde 1] wijst erop dat het een feit van algemene bekendheid is dat hij wordt beveiligd door het stelsel bewaken en beveiligen in verband met een ten aanzien van hem bestaande dreiging. Voorts is eerder in publicaties aandacht besteed aan de waarschuwing die [geïntimeerde 1] heeft ontvangen dat hij in levensgevaar is. [geïntimeerde 1] en de Orde stellen dat het gebruik van, en het refereren aan (het bestaan van), de opnamen en de daarin vervatte gesprekken in het conceptartikel een acuut veiligheidsrisico zal opleveren voor onder meer [geïntimeerde 1] en [naam 2] met mogelijk onherstelbare schade als gevolg. Het AD voert aan dat het gestelde veiligheidsrisico met betrekking tot [naam 2] niet nader is onderbouwd en stelt dat het stelsel bewaken en beveiligen heeft ingeschat dat de voorgenomen publicatie (op het moment van de inschatting) vooralsnog geen extra veiligheidsrisico’s voor [geïntimeerde 1] zal opleveren. [geïntimeerde 1] betwist niet dat deze inschatting is gemaakt, maar is het daar niet mee eens.
Afweging
Vordering (1): gebruik opnamen in het voorgenomen artikel van het AD
4.18.
Waar het gaat om de naam en tot de persoon te herleiden gegevens van degene die [naam 2] zou hebben benaderd met het verzoek om informatie door te geven uit een strafdossier geldt het volgende. Gelet op wat [geïntimeerde 1] tijdens het besloten deel van de mondelinge behandeling in hoger beroep daarover heeft verklaard, is voldoende aannemelijk dat publicatie van deze gegevens mogelijk ernstige risico’s voor zijn veiligheid met zich zullen kunnen meebrengen. Deze wegen niet op tegen het met publicatie van deze gegevens gediende belang van vrijheid van meningsuiting. In zoverre wordt de door het AD voorgenomen publicatie voorshands onrechtmatig geacht jegens [geïntimeerde 1] . Dat geldt ook voor de Orde waarvan het hof aanneem dat zij zich achter de standpunten van [geïntimeerde 1] schaart. Het hof acht een verbod om deze gegevens te publiceren proportioneel. Het AD wordt hiermee niet wezenlijk beperkt in haar recht om te publiceren over de mogelijke misstand die zij aan de kaak wenst te stellen en de bijdrage die zij hiermee wenst te leveren aan het publieke debat.
4.19.
DPG heeft zich op het standpunt gesteld dat het in eerste aanleg gegeven verbod aan haar is opgelegd en daardoor ten onrechte al de door haar uitgegeven titels betreft. Zij wijst op de redactionele onafhankelijkheid van de titels en op het feit dat het partijdebat enkel over het AD ging. [geïntimeerde 1] en de Orde hebben in reactie hierop niet aannemelijk gemaakt dat andere titels van de DPG groep dan het AD op dit punt onrechtmatig handelen of dat dreigen te doen zodat het hof de reikwijdte van het met een dwangsom te versterken verbod tot het AD zal beperken.
4.20.
Voor het overige gebruik in het conceptartikel van de opnamen die [naam 1] zou hebben gemaakt geldt het volgende. Via deze opnamen is het AD op het spoor gekomen van de gedragingen en uitlatingen van [naam 2] die in het conceptartikel worden beschreven. Omdat de voorgenomen publicatie een bijdrage beoogt te leveren aan het publieke debat is er relatief weinig ruimte voor beperkingen op de vrijheid van meningsuiting van het AD. Met de voorgenomen publicatie is een zwaarwegend maatschappelijk belang gemoeid. Dat rechtvaardigt dat het AD daarover publiceert, ook al baseert het AD zich op opnamen die geheimhoudersinformatie bevatten, die heimelijk zouden zijn gemaakt en waarvan aannemelijk is dat zij op onrechtmatige wijze zijn verkregen door de derden. Het door de geheimhoudingsplicht gediende belang van vertrouwelijkheid van de daaronder vallende informatie legt onvoldoende gewicht in de schaal tegenover het met de voorgenomen publicatie gediende belang. [geïntimeerde 1] en de Orde hebben bovendien de veiligheidsrisico’s van [geïntimeerde 1] en [naam 2] slechts onderbouwd met algemene stellingen. Deze geven voorshands onvoldoende steun voor concrete vrees dat [geïntimeerde 1] en [naam 2] als gevolg van de voorgenomen publicatie bovenop reeds bestaande risico’s extra risico zullen lopen. Deze algemene stellingen leggen onvoldoende gewicht in de schaal tegenover het met de voorgenomen publicatie gediende belang. Hierbij weegt mee dat het conceptartikel voortborduurt op informatie over [naam 2] die zich reeds in het publieke domein bevindt, dat reeds publiekelijk bekend is dat het AD beschikt over (vermoedelijk) heimelijk door [naam 1] gemaakte opnamen en dat algemeen bekend moet worden geacht dat [naam 1] de gewoonte had om gesprekken op te nemen. Ook weegt mee dat [geïntimeerde 1] zelf over een aantal van de door hem en de Orde als gevaarzettend benoemde onderwerpen heeft gepubliceerd.
Afweging van alle relevante omstandigheden leidt tot de conclusie dat het recht op vrijheid van meningsuiting van het AD in dit geval zwaarder weegt dan de eveneens zwaarwegende belangen van [geïntimeerde 1] en [naam 2] . Voorshands is onvoldoende gebleken dat de voorgenomen publicatie jegens [geïntimeerde 1] en/of [naam 2] onrechtmatig is/zal zijn. Ten aanzien van de Orde geldt hetzelfde.
4.21.
De slotsom luidt dat vordering (1) van [geïntimeerde 1] en de Orde toewijsbaar is voor zover deze betrekking heeft op het door het AD in de voorgenomen publicatie noemen van de naam en tot de persoon te herleiden gegevens – waaronder in dit geval ook de initialen – van degene die [naam 2] zou hebben benaderd met het verzoek om informatie uit een strafdossier door te geven. Voor het overige is vordering (1) niet toewijsbaar.
Vordering (2): refereren aan de opnamen en de daarin vervatte gesprekken
4.22.
Het onder (2) gevorderde verbod komt feitelijk neer op een algeheel verbod om in het openbaar te verwijzen naar opnamen die [naam 1] heeft gemaakt in de tijd dat hij kantoordirecteur was met een afgeleide geheimhoudingsplicht en in die opnamen vervatte gesprekken. Gezien de algemene bewoordingen van deze vordering gaat het ook om opnamen die het AD niet in haar bezit heeft maar waarover DPG mogelijk in de toekomst zal beschikken. Verder gaat het om verwijzingen door DPG naar reeds gepubliceerde informatie over (het bestaan van) deze opnamen. Niet bekend is wat de inhoud is van andere opnamen die [naam 1] heimelijk heeft gemaakt toen hij kantoordirecteur was. Evenmin is bekend of het AD over meer opnamen beschikt of kan gaan beschikken en zo ja, wat de inhoud van die opnamen is. Dat maakt het onmogelijk om een belangenafweging te maken. Los daarvan zou toewijzing van dit zeer ruim geformuleerde en verstrekkende verbod leiden tot een inperking van de persvrijheid van DPG. Deze wordt niet gerechtvaardigd door de door [geïntimeerde 1] en de Orde gestelde belangen van bescherming van vertrouwelijke informatie die onder de geheimhoudingsplicht valt en hetgeen zij naar voren brengen over de veiligheidsrisico’s die [geïntimeerde 1] en [naam 2] zouden (kunnen) lopen bij het refereren aan deze opnamen en de daarin vervatte gesprekken. Ook hier weegt mee dat reeds publiekelijk bekend is dat het AD beschikt over dergelijke opnamen en dat het algemeen bekend moet worden geacht dat [naam 1] de gewoonte had om gesprekken op te nemen. Vordering (2) is dan ook niet toewijsbaar.
Dwangsom
4.23.
Het hof acht oplegging van een dwangsom als prikkel voor naleving van het op te leggen verbod aangewezen omdat het AD niet – desgevraagd of uit zichzelf – heeft toegezegd dat zij zich vrijwillig aan een op te leggen verbod zal houden. Het hof acht een dwangsom van € 25.000 per overtreding met een maximum van € 250.000 passend.
Mededelingenverboden
4.24.
Op grond van artikel 28 lid 2 Rv kan de rechter het op grond van het eerste lid opgelegde verbod op verzoek van een der partijen geheel of gedeeltelijk opheffen. ‘De rechter’ is de rechter die het mededelingenverbod heeft opgelegd. Het hof kan dus het in eerste aanleg opgelegde mededelingenverbod niet opheffen. Wel kan het hof het door hem opgelegde mededelingenverbod geheel of gedeeltelijk opheffen. Op grond van artikel 28 lid 1 aanhef en onder a Rv is het aan partijen verboden aan derden mededelingen te doen omtrent het verhandelde tijdens het gedeelte van de mondelinge behandeling dat achter gesloten deuren heeft plaatsgehad. Het hof bepaalt voor andere gegevens uit de procedure dat het verboden is om mededelingen te doen omtrent (a) de wijze van onderbouwen en betwisten van het veiligheidsrisico, behoudens voor zover blijkend uit dit arrest en (b) de naam en tot de persoon herleidbare gegevens conform het te geven verbod. Dit verbod komt in de plaats van het eerder door dit hof gegeven mededelingenverbod. Om praktische redenen merkt het hof het volgende op. De processtukken van de eerste aanleg behoren tot de processtukken in hoger beroep. Indien partijen processtukken openbaar wensen te maken, zullen zij de passages die betrekking hebben op de hiervoor bedoelde onderwerpen a. en b. moeten verwijderen.
4.25.
Bij publicatie van dit arrest zal alleen anonimisering plaatsvinden conform de daarvoor geldende richtlijnen van de rechtspraak.
Slotsom
4.26.
De slotsom luidt dat het bestreden vonnis dient te worden vernietigd, behalve voor zover aan het AD het verbod is opgelegd om in de voorgenomen publicatie de naam en tot de persoon te herleiden gegevens te noemen van degene die [naam 2] zou hebben benaderd met het verzoek om informatie door te geven uit een strafdossier, en aan overtreding van dit verbod de in rov. 4.23 bedoelde dwangsom is verbonden. Om praktische redenen zal het hof het bestreden vonnis geheel vernietigen en het dictum opnieuw formuleren. Het verbod zal worden opgelegd aan ‘DPG handelend onder de naam AD’. Het met een dwangsom versterkte verbod geldt daarmee alleen voor het AD, niet voor andere titels van DPG.
4.27.
Er bestaat geen belang bij afzonderlijke bespreking van de grieven en weren. [geïntimeerde 1] en de Orde zullen als grotendeels in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de kosten van DPG in beide instanties en de kosten van NVJ c.s. in hoger beroep.
De kosten aan de zijde van DPG in eerste aanleg worden begroot op € 688 aan griffierecht, door [geïntimeerde 1] en de Orde ieder voor de helft te voldoen, en € 1.619 voor salaris jegens zowel [geïntimeerde 1] als de Orde.
De kosten aan de zijde van DPG in hoger beroep worden begroot op € 798 aan griffierecht, door [geïntimeerde 1] en de Orde ieder voor de helft te voldoen, en € 3.035 voor salaris (2,5 punt x tarief II) jegens zowel [geïntimeerde 1] als de Orde. De door DPG gevorderde wettelijke rente over de proceskosten is toewijsbaar op na te melden wijze.
De kosten aan de zijde van de NVJ en het Persvrijheidsfonds in het hoger beroep worden begroot op ieder € 798 aan griffierecht, door [geïntimeerde 1] en de Orde ieder voor de helft te voldoen. Het advocatensalaris wordt begroot op € 2.428 (2 punten x tarief II) voor hen gezamenlijk, nu zij in deze procedure gezamenlijk zijn opgetrokken met bijstand van dezelfde advocaat en onder indiening van nagenoeg identieke stukken, te voldoen door zowel [geïntimeerde 1] als de Orde.
In voormelde begrotingen zijn de kosten in het incident inbegrepen.

5.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
verbiedt DPG, handelend onder de naam AD, om in de voorgenomen publicatie de naam en tot de persoon te herleiden gegevens, waaronder de initialen, te gebruiken van degene die [naam 2] zou hebben benaderd met het verzoek om informatie door te geven uit een strafdossier;
veroordeelt DPG, handelend onder de naam AD, om aan [geïntimeerde 1] en de Orde een dwangsom te betalen van € 25.000 voor iedere overtreding van het hiervoor bedoelde verbod, tot een maximum van € 250.000 is bereikt;
veroordeelt [geïntimeerde 1] in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van DPG begroot op € 344 aan griffierecht en € 1.619 voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 399 aan griffierecht en € 3.035 voor salaris, te vermeerderen met de wettelijke rente indien niet binnen veertien dagen na de betekening van dit arrest aan de kostenveroordeling is voldaan;
veroordeelt [geïntimeerde 1] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de NVJ begroot op € 399 aan griffierecht en € 1.214 voor salaris;
veroordeelt [geïntimeerde 1] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van het Persvrijheidsfonds begroot op € 399 aan griffierecht en € 1.214 voor salaris;
veroordeelt De Orde in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van DPG begroot op € 344 aan griffierecht en € 1.619 voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 399 aan griffierecht en € 3.035 voor salaris, te vermeerderen met de wettelijke rente indien niet binnen veertien dagen na de betekening van dit arrest aan de kostenveroordeling is;
veroordeelt De Orde in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de NVJ begroot op € 399 aan griffierecht en € 1.214 voor salaris;
veroordeelt De Orde in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van het Persvrijheidsfonds begroot op € 399 aan griffierecht en € 1.214 voor salaris;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. D. Kingma, L. Alwin en K.A.J. Bisschop en in het openbaar uitgesproken op 29 februari 2024.