ECLI:NL:GHAMS:2024:417

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
200.285.246/02 en 200.292.289/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek in hoger beroep

Op 25 januari 2024 heeft de wrakingskamer van het Gerechtshof Amsterdam het wrakingsverzoek van verzoeker, vertegenwoordigd door mr. C.P.R.M. Dekker, afgewezen. Het verzoek was ingediend naar aanleiding van de behandeling van de hoofdzaak, waarin hoger beroep werd ingesteld tegen eerdere uitspraken in civiele zaken. Verzoeker had voorafgaand aan de zitting meerdere keren om aanhouding verzocht, maar deze verzoeken waren door de rolraadsheer en de president van het hof afgewezen. Tijdens de zitting van de wrakingskamer op dezelfde dag, werd het verzoek toegelicht door de advocaat van verzoeker, die stelde dat de afwijzing van de aanhoudingsverzoeken de onpartijdigheid van de raadsheren zou kunnen schaden.

De raadsheren, mr. H.A. van den Berg, mr. A.R. Sturhoofd en mr. F. Kleefmann, hebben echter aangegeven niet in het wrakingsverzoek te berusten. De wrakingskamer heeft vervolgens het juridisch kader van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in overweging genomen, waarin staat dat rechters gewraakt kunnen worden op basis van feiten die hun onpartijdigheid in gevaar kunnen brengen. De wrakingskamer concludeerde dat het verzoek niet was gebaseerd op enige beslissing of uitlating van de betrokken raadsheren en dat de enkele aanvang van de mondelinge behandeling geen grond biedt voor de veronderstelling van vooringenomenheid.

Daarom heeft de wrakingskamer besloten het verzoek tot wraking af te wijzen. Deze beslissing werd openbaar uitgesproken door de rechters op 25 januari 2024, in aanwezigheid van de griffier, mr. A.N. Biersteker.

Uitspraak

GeRechtshof Amsterdam

zaaknummers : 200.285.246/02 en 200.292.289/02
zaaknummers hoofdzaak : 200.285.246/01 en 200.292.289/01
Beslissing van de wrakingskamer van 25 januari 2024
op het wrakingsverzoek ingediend door
[verzoeker] ,
wonende te [plaats A] ,
advocaat: mr. C.P.R.M. Dekker te Den Haag,
hierna: verzoeker.

1.De procedure

1.1.
De hoofdzaak betreft het hoger beroep in de zaken met zaaknummers C/13/676516/HA ZA 19-1301 en C/13/668398/HA ZA 19-696.
1.2.
Verzoeker heeft op 25 januari 2024 op de zitting van dit hof in de hoofdzaak mondeling de wraking verzocht van de raadsheren mr. H.A. van den Berg, mr. A.R. Sturhoofd en mr. F. Kleefmann (hierna: de raadsheren).
1.3.
Het wrakingsverzoek is op 25 januari 2024 door de wrakingskamer behandeld. Op de zitting waren aanwezig:
- de advocaat van de verzoeker, en
- de raadsheren en de griffier betrokken bij de mondelinge behandeling van de hoofdzaak.
De wederpartij in de hoofdzaak was met haar advocaat als toehoorder aanwezig.

2.Het wrakingsverzoek en de standpunten daarover

2.1.
De gronden van het wrakingsverzoek blijken uit het proces-verbaal van de zitting dat aan deze beslissing is gehecht. De advocaat van de verzoeker heeft het verzoek op de zitting van de wrakingskamer toegelicht. Samengevat heeft verzoeker een wrakingsverzoek gedaan, omdat verzoeker voorafgaand aan de zitting meermaals om aanhouding heeft verzocht en om bemiddeling met betrekking tot die aanhoudingsverzoeken en die verzoeken steeds zijn afgewezen, onder meer door de rolraadsheer en de president van het hof.
2.2.
De raadsheren hebben op de zitting meegedeeld dat zij niet in het verzoek tot wraking berusten.

3.De beoordeling

Juridisch kader
3.1.
Artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) houdt in dat op verzoek van een partij, elk van de rechters die een zaak behandelen kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Deze bepaling is ook van toepassing op de raadsheren die het hoger beroep behandelen.
Beoordeling in deze zaak
3.2.
De wrakingskamer stelt voorop dat het wrakingsverzoek niet gebaseerd is op enige beslissing of uitlating van de raadsheren van wie hij de wraking verzoekt. Verzoeker heeft die raadsheren ook niet verzocht om enige beslissing te nemen. Voor zover het wrakingsverzoek moet worden geacht te zijn gericht tegen de beslissing om een aanvang te nemen met de mondelinge behandeling, is dat op zichzelf volstrekt onvoldoende grond om het verzoek toe te wijzen. Uit die enkele aanvang volgt immers geen vooringenomenheid en het wekt daarvan ook niet de schijn.

4.De beslissing

De wrakingskamer wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mr. F.J.P.M. Haas, mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en mr. L. Alwin, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker als griffier en door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2024.