ECLI:NL:GHAMS:2024:388

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
200.332.509/ 01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen omgangsregeling vastgesteld vanwege beperkte draagkracht en spanningen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de omgangsregeling tussen de vader en zijn minderjarige dochter. De vader, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Holland, verzocht om een omgangsregeling met zijn dochter, die bij de moeder en haar stiefvader woont. De rechtbank had eerder zijn verzoek om een omgangsregeling afgewezen, en deze beslissing werd door het hof bekrachtigd. De vader had een problematische geschiedenis, waaronder psychische problemen, verslavingen en agressie, wat leidde tot een straat- en contactverbod. De moeder voerde aan dat omgang met de vader schadelijk zou zijn voor de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van hun dochter, die al traumatherapie ondergaat. De Raad voor de Kinderbescherming adviseerde ook om de omgang niet toe te staan, gezien de schadelijke effecten op het kind. Het hof oordeelde dat de vader onvoldoende inzicht had in de gevolgen van zijn gedrag en dat omgang op dit moment niet in het belang van het kind was. De vader kreeg de mogelijkheid om in de toekomst, na het tonen van gedragsverandering, opnieuw om omgang te verzoeken. De informatieplicht van de moeder om de vader eens per zes maanden te informeren over belangrijke zaken met betrekking tot het kind werd bevestigd, maar het verzoek van de vader om deze frequentie te verhogen werd afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.332.509/ 01
Zaaknummer rechtbank: C/15/334567 / FA RK 22-5752
Beschikking van de meervoudige kamer van 27 februari 2024 inzake
[de vader] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. F. van den Heuvel te Arnhem,
en
[de moeder] ,
wonende op een geheim adres,
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.M. Wolfert te Leek.
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar) van 20 juni 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 20 september 2023 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 20 juni 2023.
2.2
De moeder heeft op 9 november 2023 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De vader heeft op 27 december 2023 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de zijde van de vader van 2 oktober 2023 met ontbrekende stukken van de procedure bij de rechtbank;
- een bericht van de zijde van de moeder van 10 januari 2024 met bijlagen.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 22 januari 2024 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door V.A.S. Regout;
- [de stiefvader] (hierna: de stiefvader).

3.De feiten

3.1
Uit de (verbroken) relatie van de vader en de moeder is geboren [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ) [in] 2017.
De vader heeft [minderjarige] erkend. [minderjarige] woont bij de moeder en de stiefvader.
Bij beschikking van 15 november 2021 van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, zijn de moeder en de stiefvader gezamenlijk met het gezag over [minderjarige] belast.
3.2
Op 19 december 2017 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland de vader een straat- en contactverbod van zes maanden opgelegd en daaraan een dwangsom verbonden voor de keren dat hij zich hieraan niet houdt.
Bij vonnis in kort geding van 11 juni 2020 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland de vader jegens de moeder een straat- en contactverbod voor de duur van twee jaren opgelegd en is hem tevens verboden om zich op onrechtmatige wijze over de moeder uit te laten, in woord of geschrift, direct of indirect, waaronder tevens wordt verstaan via internet, websites of weblog op het internet of anderszins, meer in het bijzonder op de Facebookpagina van de vader, op straffe van verbeurte van een dwangsom voor iedere keer dat de vader zich niet aan die verboden houdt.
3.3
Bij beschikking van 29 januari 2020 van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, is het verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] afgewezen.
Deze beschikking is bekrachtigd bij beschikking van 19 januari 2021 van dit hof.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, het verzoek van de vader om een (opbouwende) omgangsregeling tussen [minderjarige] en hem te bepalen afgewezen. Hij had verzocht te bepalen dat zij omgang hebben met elkaar:
- de eerste en de tweede maand: eenmaal in de maand anderhalf uur omgang;
- de derde en de vierde maand: eenmaal in de maand drie uur omgang;
- de volgende maanden: tweemaal in de maand drie uur omgang;
- ( indien mogelijk): verdere opbouw, met mogelijkheid zonder begeleiding.
Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de moeder de vader via een tussenpersoon eenmaal per zes maanden informeert over gewichtige aangelegenheden met betrekking tot [minderjarige] .
De vader had verzocht een informatie- en consultatieregeling vast te leggen, primair inhoudende eenmaal per maand een e-mail met informatie over en een recente foto van [minderjarige] en subsidiair inhoudende eenmaal per twee maanden een e-mail met informatie over en een recente foto van [minderjarige] .
Het zelfstandige verzoek van de moeder om te bepalen dat de wettelijke informatie- en consultatieplicht buiten beschouwing blijft is afgewezen.
4.2
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, een omgangsregeling vast te stellen waarbij:
- de eerste periode sprake is van een warme introductie van de vader bij [minderjarige] , bijvoorbeeld door middel van het schrijven van kaartjes en het toesturen van een cadeautje;
- dit kan bij goed resultaat worden uitgebreid naar begeleide (video)belmomenten;
- dit kan op zijn beurt worden uitgebreid met begeleide fysieke contacten;
dan wel een zodanige omgangsregeling te bepalen als het hof juist zal achten,
en een informatieregeling te bepalen waarbij de vader elke drie maanden op de hoogte wordt gebracht van de algemene ontwikkeling van [minderjarige] , eventuele medische problemen, schoolprestaties, vrijetijdsbesteding en haar sociale gedrag.
4.3
De moeder verzoekt de verzoeken van de vader af te wijzen.
In incidenteel hoger beroep verzoekt zij, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, het verzoek van de vader tot vaststelling van een informatieregeling alsnog af te wijzen en het verzoek van de moeder om een informatieregeling buiten toepassing te verklaren alsnog toe te wijzen. Zij verzoekt de vader in de kosten te veroordelen.
4.4
De vader verzoekt de verzoeken van de moeder af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

In principaal en incidenteel hoger beroep
Wettelijk kader omgang
5.1
De rechter stelt ingevolge artikel 1:377a lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) op verzoek van de ouders of van een van hen of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
Ingevolge 1:377a lid 3 BW ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van
het kind, of
b. de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk
ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang
met zijn ouder of degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen
blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
Standpunt van de vader
5.2
De vader stelt dat de bestreden beschikking niet in het belang van [minderjarige] is en evenmin in het zijne.
[minderjarige] heeft statusvoorlichting gekregen en weet dus inmiddels wie haar vader is. Zij zal mogelijk nieuwsgierig naar hem zijn. De vader wil haar graag laten weten dat hij van haar houdt en dat zij niet bang voor hem hoeft te zijn. Hij zou het contact dan ook rustig willen opbouwen, bijvoorbeeld door te beginnen met het sturen van een kaartje en een cadeautje en daarna via (video)belmomenten contact met elkaar te hebben. De vader zou daarbij graag begeleiding krijgen. De draagkracht van [minderjarige] dient voorop te staan.
De vader krijgt hulp voor zijn problemen. Hij krijgt structurele drugstesten bij de huisarts en hij staat op de wachtlijst voor psycho-educatie. Omdat zijn situatie met behulp van zijn medicatie stabiel is, staat hij niet meer onder behandeling van een psychiater of psycholoog. Het RIBW ondersteunt hem wel nog steeds.
Standpunt van de moeder
5.3
De moeder gelooft niet dat de vader zijn leven gebeterd heeft. Niet alleen stelde hij zich bij de zitting in eerste aanleg nog dreigend en vervelend op, maar ook heeft hij daarna berichten op Facebook gezet en aan de vrouw gestuurd waaruit duidelijk blijkt dat geen sprake is van probleembesef bij hem. Zijn toon is agressief en dreigend. Vanwege de stress en spanning die dit oplevert, heeft de moeder een terugval van haar PTSS gehad. Ook met [minderjarige] gaat het niet beter sinds de statusvoorlichting; zij heeft daarop heftig gereageerd en er is een kinderpsycholoog betrokken.
De vader onderbouwt zijn stellingen ten aanzien van de behandeling van zijn problemen niet met stukken. Uit het behandelplan van Kairos van 21 juni 2022 blijkt juist dat hij een beperkt probleembesef heeft. Hij krijgt alleen ondersteuning van het RIBW en heeft slechts één drugstest gedaan.
De moeder wijst op het Verdrag van Istanbul volgens welk verdrag huiselijk geweld een relevante factor moet zijn bij het nemen van beslissingen over gezag en omgang.
Advies van de raad
5.4
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen. Het is begrijpelijk dat de vader [minderjarige] graag wil zien en dat hij haar wil leren kennen, maar momenteel is omgang niet in [minderjarige] ’s belang. [minderjarige] is een zesjarig meisje dat dermate beschadigd is dat zij traumatherapie nodig heeft. Om daarnaast omgang te hebben met de vader is te veel gevraagd van haar, ook als de omgang professioneel zou worden begeleid. Mogelijk kan er in de toekomst wel omgang zijn. De vader moet dan eerst laten zien dat hij zichzelf kan beheersen en dat hij de moeder en [minderjarige] met rust kan laten. Weliswaar zijn de berichten van de vader aan de moeder niet alleen boos van toon, maar zijn toon werd wel grimmiger toen de moeder niet reageerde. De vader lijkt niet door te hebben dat hij dreigend overkomt en welke invloed die dreiging heeft op de moeder en daarmee dus ook op [minderjarige] die afhankelijk is van de moeder.
De raad heeft de vader dringend geadviseerd psycho-educatie te doen. Het zou goed zijn als de vader de moeder en [minderjarige] een jaar met rust laat en dat jaar benut om aan gezond gedrag te werken, dat wil zeggen: leren omgaan met boosheid en frustratie. Idealiter kan de vader na verloop van tijd een verslag van een psycholoog laten zien waaruit blijkt dat hij gezonder functioneert.
Oordeel van het hof
5.5
Met de rechtbank stelt het hof vast dat de vader en de moeder een zeer problematische geschiedenis hebben. De vader kampt(e) met psychische problemen (schizofrenie), verslavingen en agressieregulatieproblematiek. Er is sprake geweest van stalking, bedreiging en mishandeling van de moeder door de vader, hetgeen heeft geleid tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een langdurig straat- en contactverbod. Mede door deze problemen is er al ruim vijf jaar geen contact tussen de vader en [minderjarige] . Een ander gevolg is dat [minderjarige] traumatherapie heeft gekregen en dat zij op korte termijn EMDR-behandelingen zal krijgen. In het tussentijdse evaluatieverslag van POEK van 9 maart 2023 staat beschreven dat [minderjarige] is getraumatiseerd geraakt door chronische stress tijdens de zwangerschap en vroege kindertijd. Volgens POEK is in de ouder-kindrelatie van [minderjarige] en de moeder onvoldoende ruimte geweest om een veilige basis te ontwikkelen waarbij de contextuele omstandigheden, de eigen mentale problemen van de moeder en de belaste voorgeschiedenis van beide ouders een rol spelen; er is sprake van intergenerationele overdracht van trauma. De moeder krijgt zelf ook traumabehandeling. De draagkracht bij zowel [minderjarige] als de moeder voor het hebben van enige vorm van contact met de vader is dan ook niet groot. Die draagkracht wordt verder beperkt door de spanningen die de vader nog steeds oproept bij de moeder. Zo noemde de rechtbank het in de bestreden beschikking zorgelijk dat de vader kort daarvoor nog contact had gezocht met personen in de omgeving van de moeder en [minderjarige] , hetgeen de moeder beangstigde. Die angst heeft zijn weerslag op [minderjarige] . Uit het van de zijde van de moeder op 10 januari 2024 overgelegde schoolverslag van [minderjarige] blijkt dat zij zich probeert af te sluiten als zij te veel prikkels krijgt of overvraagd wordt.
In hoger beroep is gebleken dat de vader zich rond de zitting bij de rechtbank opnieuw dreigend had opgesteld naar de moeder en ook dat hij diezelfde avond weer berichten aan haar stuurde die een steeds onaangenamere toon kregen. Ter zitting in hoger beroep heeft de vader weliswaar toegezegd geen contact meer te zullen zoeken met de moeder, maar hij heeft er ook blijk van gegeven niet te begrijpen waarom het nodig is zich te onthouden van contact. Dit gebrek aan probleembesef houdt de angst en stress van de moeder in stand. Pas als de vader begint in te zien welke invloed zijn gedrag via de moeder heeft (gehad) op [minderjarige] , wellicht met behulp van psycho-educatie, kan hij dat gedrag ten goede veranderen en op die manier in de toekomst mogelijk weer contact hebben met [minderjarige] . Op dit moment ontbreekt dat besef bij hem. Als gevolg daarvan heeft hij geen hulpvraag, is hij niet werkelijk gemotiveerd om aan zichzelf te werken en dus kan er geen hulpverlening ingezet worden.
Gezien hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof met de rechtbank eens dat omgang met de vader op dit moment niet in het belang van [minderjarige] is en dat sprake is van de ontzeggingsgronden zoals bedoeld in artikel 1:377a lid 1 sub a en b BW.
Het hof zal de beschikking in zoverre bekrachtigen.
Informatieregeling
5.6
Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder verklaard zich neer te kunnen leggen bij de door de rechtbank vastgestelde informatieplicht inhoudende dat zij de vader eens per zes maanden informeert over gewichtige aangelegenheden aangaande [minderjarige] . Haar verzoek in incidenteel hoger beroep om dit verzoek van de vader alsnog af te wijzen hoeft dus niet meer te worden besproken.
De vader heeft op zijn beurt om een hogere frequentie van de informatieverstrekking verzocht: eens per drie maanden in plaats van eens per zes maanden. Dit verzoek zal het hof afwijzen omdat een hogere frequentie te belastend is voor de moeder. Zij hoeft de informatie weliswaar niet rechtstreeks aan de vader te sturen (maar aan een tussenpersoon, te weten via haar advocaat aan de huidige advocaat van de vader), maar zij heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat het samenstellen van de informatie veel van haar vergt gezien haar angst dat die informatie tot nieuwe dreigementen zal leiden van de zijde van de vader.
De beschikking waarvan beroep zal ook op dit punt in zoverre worden bekrachtigd.
Kostenveroordeling
5.7
Er is, gelet op de aard van de procedure, onvoldoende aanleiding om de vader in de kosten van de procedure te veroordelen, zoals de moeder heeft verzocht. De kosten zullen op de gebruikelijke wijze worden gecompenseerd.
5.8
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
In principaal en incidenteel hoger beroep
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten tussen partijen aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.T. Hoogland, mr. M.J. Alt-van Endt en mr. J.A. van Keulen, bijgestaan door mr. F.J.E. van Geijn als griffier, en is op 27 februari 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.