ECLI:NL:GHAMS:2024:387

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
200.333.404/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van een minderjarige in het kader van een echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de voorlopige hoofdverblijfplaats en zorgregeling van een minderjarige, [minderjarige], in het kader van de echtscheiding tussen de ouders, [de moeder] en [de vader]. De moeder verzocht om wijziging van de voorlopige hoofdverblijfplaats van [minderjarige] naar haar, en om een aanpassing van de zorgregeling. De vader verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken. Het hof heeft de ontvankelijkheid van het hoger beroep van de moeder beoordeeld en geconcludeerd dat de moeder ontvankelijk is in haar verzoeken, omdat de bestreden beschikking als een deelbeschikking kan worden gekwalificeerd. Het hof heeft vervolgens de argumenten van beide partijen overwogen. De moeder stelde dat de huidige zorgregeling niet in het belang van [minderjarige] is, terwijl de vader betoogde dat de huidige regeling stabiliteit biedt. De GI en de Raad voor de Kinderbescherming hebben ook hun zorgen geuit over de situatie. Uiteindelijk heeft het hof besloten de bestreden beschikking te bekrachtigen, omdat wijziging van de huidige regeling niet in het belang van [minderjarige] zou zijn. Het hof heeft ook de verzoeken van de moeder om het huurrecht van de echtelijke woning en de kinderbijdrage afgewezen, omdat er geen rechtsgrond was voor toewijzing aan een van de ouders. De beslissing is genomen in het belang van de minderjarige, waarbij de stabiliteit en continuïteit in haar leven voorop staan.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.333.404/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/331844 / FA RK 22-4257
Beschikking van de meervoudige kamer van 27 februari 2024 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
thans verblijvende te [plaats E] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.E. Groot te Heerhugowaard,
en
[de vader] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. P.J. van de Pol te Haarlem.
Als belanghebbende is verder aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ).
Als informant is aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio [plaats B] (hierna: de GI).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats B] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het verloop van de procedure bij de rechtbank naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, (hierna: de rechtbank) van 28 juli 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 13 oktober 2023 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de bestreden beschikking van 28 juli 2023.
2.2
De vader heeft op 6 november 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is verder het volgende stuk binnengekomen:
- een bericht van de moeder van 11 december 2023.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 18 december 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI;
- de raad, vertegenwoordigd door M. Eijpe.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder (hierna gezamenlijk te noemen: de ouders) zijn met elkaar gehuwd [in] 2013 te [plaats C] . Bij de – in zoverre niet bestreden - beschikking van 28 juli 2023 is de echtscheiding tussen de ouders uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 20 november 2023 ingeschreven in de daarvoor bestemde registers van de burgerlijke stand.
3.2
Uit het huwelijk van de ouders is geboren:
- [minderjarige] , [in] 2016 te [plaats C] .
De vader heeft [minderjarige] erkend. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige] .
3.3
De moeder heeft de Indonesische nationaliteit. De vader en [minderjarige] hebben de Nederlandse nationaliteit.
3.4
Bij beschikking voorlopige voorzieningen van de rechtbank van 8 november 2022 (zaak-/rekestnummer C/15/331878 / FA RK 22-4280) is de raad verzocht onderzoek te doen ten aanzien van de toevertrouwing/hoofdverblijfplaats van [minderjarige] en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: de zorgregeling) en de rechtbank ter zake te adviseren, zowel in de voorlopige voorzieningenprocedure als in de echtscheidingsprocedure. De rechtbank heeft de beslissing over de toevertrouwing, het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning, de zorgregeling en de bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] (hierna: kinderbijdrage) aangehouden in afwachting van het advies van de raad.
3.5
De raad heeft bij rapport van 19 april 2023 (hierna: het raadsrapport) geadviseerd om [minderjarige] voor de duur van de echtscheidingsprocedure aan de vader toe te vertrouwen en als voorlopige voorziening te bepalen dat [minderjarige] bij de moeder verblijft:
- in week 1 van woensdag uit school tot maandag naar school (vijf nachten);
- in week 2 van dinsdag uit school tot vrijdag naar school (drie nachten).
De raad heeft verder geadviseerd om de beslissing over de hoofdverblijfplaats en de definitieve zorgregeling aan te houden voor een periode van negen maanden. Deze periode acht de raad nodig om duidelijkheid te verkrijgen over wie in de echtelijke woning mag verblijven en om de ouders de gelegenheid te geven in de tussenliggende periode met behulp van de hulpverlening te werken aan hun onderlinge verstandhouding en communicatie, zodat zij gezamenlijk gedragen beslissingen kunnen nemen die het belang van [minderjarige] dienen en, zo mogelijk, zicht te krijgen op de opvoedsituatie van de moeder bij haar partner.
Voorts heeft de raad verzocht om [minderjarige] onder toezicht te stellen van de GI voor de periode van negen maanden.
3.6
[minderjarige] is vervolgens bij beschikking van 8 mei 2023 door de kinderrechter in de rechtbank onder toezicht gesteld van de GI, tot 8 februari 2024 (zaaknummer C/15/338902 / JU RK 23-605).
3.7
De rechtbank heeft gelijktijdig met de behandeling van het echtscheidingsverzoek en de nevenvoorzieningen de voorlopige voorzieningen voor de duur van de echtscheidingsprocedure behandeld. Bij beschikking voorlopige voorzieningen van 17 juli 2023 is [minderjarige] aan de vader toevertrouwd en is een zorgregeling bepaald waarbij [minderjarige] bij de moeder verblijft:
- in de oneven weken van woensdag uit school tot maandag naar school;
- in de even weken van woensdag uit school tot vrijdag naar school.
Voorts is bepaald dat de vader gerechtigd is tot het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, bepaald dat [minderjarige] – totdat nader wordt beslist – voorlopig haar hoofdverblijfplaats bij de vader zal hebben. Voorts is, eveneens totdat nader wordt beslist, de volgende tijdelijke zorgregeling bepaald, waarbij [minderjarige] bij de moeder verblijft:
- in de oneven weken van woensdag uit school tot maandag naar school;
- in de even weken van woensdag uit school tot vrijdag naar school.
De beslissing met betrekking tot de voorlopige hoofdverblijfplaats van [minderjarige] en de tijdelijke zorgregeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De beslissing over de definitieve hoofdverblijfplaats van [minderjarige] , de definitieve zorgregeling, het huurrecht van de echtelijke woning in [plaats A] (hierna: de echtelijke woning), de kinderbijdrage en de verdeling van de (ontbonden) huwelijksgoederengemeenschap heeft de rechtbank pro forma aangehouden tot 29 april 2024. De advocaten is verzocht de rechtbank uiterlijk 22 april 2024 schriftelijk te berichten over de resultaten van de hulpverlening en het verloop van de tijdelijke zorgregeling en de daaraan te verbinden gevolgen.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking (in zoverre), te bepalen dat:
I. [minderjarige] voorlopig haar hoofdverblijfplaats bij de moeder zal hebben;
II. primair: [minderjarige] voorlopig iedere week van zondag 10:00 uur tot dinsdag uit school bij de vader verblijft en de overige dagen bij de moeder;
Subsidiair: [minderjarige] de ene week van woensdag uit school tot maandag naar school en de andere week van dinsdag uit school tot vrijdag naar school bij de moeder verblijft, en de overige dagen bij de vader;
III. het huurrecht van de echtelijke woning voorlopig aan de moeder wordt toegekend;
IV. de vader een voorlopige kinderalimentatie van € 202,- per maand aan de moeder dient te voldoen.
4.3
De vader verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken in hoger beroep, althans – zo begrijpt het hof – het hoger beroep te verwerpen.

5.De motivering van de beslissing

De ontvankelijkheid van het hoger beroep
5.1
Het hof zal eerst (ook ambtshalve) de ontvankelijkheid beoordelen van het door de moeder ingestelde hoger beroep tegen de door de rechtbank vastgestelde voorlopige hoofdverblijfplaats van [minderjarige] , de tijdelijke zorgregeling en het aanhouden van de definitieve beslissingen omtrent het huurrecht van de echtelijke woning en de kinderbijdrage. De moeder betoogt ontvankelijk te zijn in deze verzoeken. De vader stelt zich, met een beroep op artikel 358 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), op het standpunt dat de moeder niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in haar hoger beroep omdat geen sprake is van een eindbeschikking ten aanzien van de (definitieve) hoofdverblijfplaats van [minderjarige] , de (definitieve) zorgregeling, het huurrecht van de echtelijke woning en de kinderbijdrage. Deze geschilpunten zijn immers pro forma aanhouden door de rechtbank.
5.2
Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 358 lid 4 Rv kan van tussenbeschikkingen hoger beroep slechts tegelijk met dat van de eindbeschikking worden ingesteld, tenzij de rechter anders heeft bepaald. In het geval van deeluitspraken (uitspraken waarbij in het dictum ten aanzien van een gedeelte van het geschil een uitdrukkelijk einde wordt gemaakt en ten aanzien van het resterende deel een tussenbeslissing wordt genomen) kunnen, indien hoger beroep wordt ingesteld tegen de eindbeslissingen, tevens grieven worden gericht tegen de tussenbeslissingen (HR 23 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AL7051, r.o. 3.2).
De vraag dient beantwoord te worden of de bestreden beschikking, voor zover het betreft de beslissingen waartegen de moeder hoger beroep heeft ingesteld, kan worden beschouwd als deelbeschikking, in welk geval zij ontvankelijk is in haar hoger beroep. Daarvan is sprake als de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde voorlopige beslissingen een onherroepelijk karakter hebben, in die zin dat de beslissingen, indien geëffectueerd, in haar gevolgen niet meer ongedaan kunnen worden gemaakt. (o.a. HR 23 november 2007, NJ 2007 623 r.o. 3.3). Bij de bestreden beschikking is (uitvoerbaar bij voorraad) tijdelijk de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] vastgesteld en is een voorlopige zorgregeling bepaald, in afwachting van hulpverlening en het verloop van de tijdelijke zorgregeling. [minderjarige] woont thans bij de vader en aan de (voorlopige) zorgregeling wordt uitvoering gegeven. Eenmaal geëffectueerde omgang en verblijf bij vader kan niet meer ongedaan worden gemaakt. In zoverre is in het dictum een uitdrukkelijk einde gemaakt aan een deel van het geschil en is de bestreden beschikking te kwalificeren als een deelbeschikking. De moeder is dan ook in zoverre ontvankelijk in haar hoger beroep. Gelet op de hiervoor genoemde jurisprudentie van de Hoge Raad uit 2004 geldt dat ook voor het hoger beroep dat de moeder heeft ingesteld tegen de (tussen-)beslissingen van de rechtbank betreffende het huurrecht van de echtelijke woning en de kinderbijdrage. Dit brengt, anders dan de vader betoogt, mee dat de moeder ontvankelijk is in het door haar ingestelde hoger beroep.
De voorlopige hoofdverblijfplaats en de voorlopige zorgregeling
De standpunten van partijen
5.3
De moeder stelt dat de rechtbank ten onrechte de voorlopige hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader heeft bepaald en een tijdelijke zorgregeling heeft vastgesteld waarbij [minderjarige] in de oneven weken van woensdag uit school tot maandag naar school, en in de even weken van woensdag uit school tot vrijdag naar school bij de moeder verblijft. Zij voert daartoe aan dat zij, toen de ouders samenwoonden, altijd in overwegende mate voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] heeft zorggedragen. De (voorlopige) hoofdverblijfplaats van [minderjarige] dient dan ook bij de moeder vastgesteld te worden. Verder geeft [minderjarige] bij de moeder aan dat zij de huidige zorgregeling vreselijk vindt omdat zij haar moeder mist. Ook geeft [minderjarige] volgens de moeder aan dat zij veel ruzie heeft met de vader en hij tegen haar schreeuwt. [minderjarige] is veranderd in een stil kind en haar schoolresultaten zijn naar beneden gegaan. De huidige zorgregeling is dan ook niet in het belang van [minderjarige] . Tevens heeft de vader op dit moment een burn-out en werkt hij niet. Wanneer de vader weer gaat werken is hij niet in staat [minderjarige] conform de zorgregeling bij hem te laten verblijven. De moeder kan daarentegen haar werktijden aanpassen aan de schooltijden van [minderjarige] . Primair meent de moeder dan ook dat teruggekeerd dient te worden naar de zorgregeling die de ouders bij het MeerTeam overeengekomen waren, waarin [minderjarige] iedere zondag van 10:00 uur tot dinsdag naar school bij de vader verbleef. Verder zou [minderjarige] in de door de raad geadviseerde regeling in week twee drie nachten bij de moeder overnachten. De rechtbank heeft zonder nadere motivering de omgang in week twee met één nacht teruggebracht, naar twee nachten. Dit is niet conform het advies van de raad en de wens van de moeder.
5.4
De vader verweert zich als volgt. De moeder heeft in 2022 haar intrek genomen bij haar nieuwe partner (hierna ook te noemen: de partner) in [plaats D] . Op 10 oktober 2023 heeft een incident plaatsgevonden in de woning in [plaats D] , waarbij [minderjarige] aanwezig was. De moeder en haar partner zijn door de stiefvader van de partner uit de woning in [plaats D] gezet en zij hebben hun toevlucht moeten zoeken bij een familielid van de partner in [plaats E] . Dit heeft consequenties gehad voor de zorgregeling. De vader is toen door de GI gebeld met de vraag of [minderjarige] meer bij hem kon verblijven omdat de veiligheid bij de moeder in het geding was. De GI heeft nu beoordeeld dat de situatie bij de moeder in [plaats E] veilig is. De vader weet echter niet waar [minderjarige] woont en hoe de woning eruit ziet. Verder kunnen de ouders niet samenwerken. De vader wilde bij het MeerTeam afspraken maken maar dit is door de moeder tegengehouden. De vader wil deze patstelling in het belang van [minderjarige] doorbreken. Hij staat open voor hulpverlening. Het doet [minderjarige] goed dat er geen ruzie thuis meer is. Op school doet zij het op sociaal vlak goed, op het gebied van taal en rekenen minder. De vader betwist dat hij tegen [minderjarige] schreeuwt en ook op school worden deze zorgen van de moeder niet herkent. Voorts zit de vader op dit moment in de ziektewet vanwege een burn-out. Omdat hij momenteel niet werkt is hij volledig beschikbaar voor [minderjarige] . Wanneer de vader weer gaat werken zal hij zijn uren aanpassen aan de schooltijden van [minderjarige] , zoals hij in het verleden ook heeft gedaan. Verder wordt op dit moment de zorgregeling uitgevoerd en zijn de wisselmomenten op school, zodat er geen confrontatie tussen de ouders is. De zorgregeling dient zo te blijven, op school is deze regeling duidelijk en de situatie voor [minderjarige] is thans rustig, aldus de vader.
De GI
5.5
De GI heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat het onvoldoende is gelukt zicht te krijgen op de thuissituatie bij de vader en de moeder. De verhalen van de ouders staan lijnrecht tegenover elkaar en daarom kan de GI de veiligheid lastig inschatten. De ouders hebben verschillende visies over gebeurtenissen uit het verleden en hun rol als ouders voor [minderjarige] . De ouders kunnen geen gezamenlijk beslissingen nemen of communiceren. Zij denken onvoldoende in het belang van [minderjarige] en kunnen hun onderlinge strijd niet bij haar weghouden. [minderjarige] praat wisselend over de situatie. Zij vindt het zowel bij de vader als de moeder fijn, maar vindt het lastig om haar moeder zo lang te missen. Dit vloeit volgens de GI voort uit het feit dat zij vroeger gewend was langer bij de moeder te zijn. [minderjarige] bevindt zich in een loyaliteitsconflict en zij heeft het gevoel te moeten kiezen tussen haar ouders. Ook wordt zij belast met volwassenproblematiek. Verder is de GI het niet eens met het verzoek van de moeder om de zorgregeling te wijzigen. Het is namelijk nog onduidelijk welke vorm de omgang moet krijgen. De moeder kan vanwege haar werk [minderjarige] niet van en naar school halen en brengen. Dit betekent dat de partner hierin een rol moet spelen. [minderjarige] heeft echter een vader die beschikbaar is en de GI ziet daarom onvoldoende gronden voor het verzoek van de moeder. Verder wordt de vader belast door e-mails van de partner. De vader maakt zich zorgen om de rol van de partner in het leven van [minderjarige] en hij stuurt alle e-mails die hij van de partner ontvangt door naar de politie. Er heeft recent vanuit de politie een stopgesprek met de partner plaatsgevonden en de politie gaat kijken of een vervolgonderzoek nodig is. De moeder maakt zich zorgen om de situatie bij de vader. Zij stelt dat [minderjarige] onjuist wordt behandeld door de vader, door haar onredelijk te straffen en te belasten met volwassenzaken, aldus de GI.
Het advies van de raad
5.6
De raad heeft ter zitting in hoger beroep het hof geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. De raad staat nog steeds achter de conclusie van het raadsrapport dat de situatie bij de vader thans het meest stabiel is voor [minderjarige] . [minderjarige] haar sociale omgeving en school bevinden zich in [plaats A] . Verder heeft de raad zorgen over de negatieve invloed van de partner op de onderlinge betrekkingen tussen de ouders. Het is zorgelijk dat de moeder niet met de vader in gesprek wil. Een co-ouderschapsregeling zonder onderlinge communicatie tussen de ouders is belastend voor [minderjarige] . Het loyaliteitsconflict waarin [minderjarige] zich bevindt is een grote ontwikkelingsbedreiging voor haar. De raad adviseert de moeder dan ook om mee te werken aan hulpverlening voor de ouders. Het probleem wordt niet opgelost wanneer alleen [minderjarige] therapie volgt, de ouders hebben haar namelijk in deze situatie gebracht. Verder is de raad op dit moment niet meer betrokken en heeft daarom geen nieuwe informatie verkregen sinds het raadsrapport. De raad heeft vertrouwen in de betrokken gezinsvoogd en de GI neemt beslissingen die in het belang zijn van [minderjarige] . De zorgregeling is dan ook op dit moment in het belang van [minderjarige] . Tijdens de ondertoezichtstelling dient onderzocht te worden wat verder in het belang is van [minderjarige] , aldus de raad.
Het wettelijk kader
5.7
De rechter stelt op grond van artikel 1:377a, tweede lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) – voor zover hier van belang - op verzoek van de ouders of van een van hen een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast. Uit artikel 1:253a, eerste en tweede lid BW – voor zover hier van belang - volgt dat de rechter op verzoek van de ouders of één van hen een regeling kan vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag, welke regeling onder meer kan omvatten de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechter neemt daarbij een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
De beoordeling
5.8
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting komt naar voren dat de ouders een moeizame scheiding doormaken, die wordt gekenmerkt door strijd en wederzijds wantrouwen. De visies van de ouders staan lijnrecht tegenover elkaar. De ouders hebben beiden het idee dat het bij de andere ouder onveilig is voor [minderjarige] . Zij zijn niet in staat met elkaar te communiceren of afspraken in het belang van [minderjarige] te maken. Ook hebben de ouders een andere mening over de noodzakelijke hulpverlening. [minderjarige] heeft last van de spanningen tussen de ouders. Ook de school van [minderjarige] heeft zorgen over de felheid waarmee de ouders elkaar bestrijden en heeft daarom contact met Veilig Thuis gezocht. De zorgen over [minderjarige] , als gevolg van de effecten van de strijd tussen de ouders, hebben in mei 2023 geleid tot een ondertoezichtstelling.
Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de zorgen over [minderjarige] (nog) niet zijn weggenomen. De GI geeft aan geen onveilige situatie te zien voor [minderjarige] bij beide ouders, maar [minderjarige] zit klem tussen de ouders vanwege de strijd die zij voeren. Ook heeft de GI nog onvoldoende aan de doelen van de ondertoezichtstelling kunnen werken. De GI zal medio december 2023 een verzoek indienen bij de kinderrechter om de ondertoezichtstelling te verlengen, vanwege de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] die thans nog aanwezig is. Het hof deelt de zorgen van de GI en de raad over wat de houding van de ouders jegens elkaar, en de ingrijpende veranderingen in het leven van [minderjarige] , voor impact hebben op haar en wat de onderlinge strijd tussen de ouders voor consequenties heeft voor de verdere ontwikkeling en draagkracht van [minderjarige] . Zo is verder gebleken dat de moeder in oktober 2023 van [plaats D] naar [plaats E] is verhuisd. Na het uiteengaan van de ouders heeft dit voor wederom een verandering in het leven van [minderjarige] gezorgd. Het hof oordeelt dat het gelet op het voorgaande niet in het belang van [minderjarige] is om haar huidige (voorlopige) situatie te wijzigen. Deze periode dient voor alle betrokkenen gebruikt te worden om zich naar de nieuwe situatie, waarbij de ouders uit elkaar zijn, te voegen en daar een goede weg in te vinden, zodat de situatie voor [minderjarige] stabiel wordt en blijft. Er dient rust te komen in haar leven zodat zij, met behulp van hulpverlening, aan haar ontwikkelingstaken toekomt. Het wijzigen van de (voorlopige) hoofdverblijfplaats van [minderjarige] en de (voorlopige) zorgregeling in afwachting van de definitieve beslissingen hierover, is daarmee niet in haar belang. Het hof wijst daarom deze verzoeken van de moeder af en bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover deze ziet op de voorlopige hoofdverblijfplaats van [minderjarige] en de voorlopige zorgregeling.
5.9
Ten overvloede overweegt het hof het volgende. De ouders staan sinds juli 2023 op de wachtlijst bij Altra voor Ouderschap Blijft. De moeder heeft ter zitting in hoger beroep te kennen gegeven het hier niet mee eens te zijn omdat zij niet met de vader in gesprek wil gaan. Zij geeft aan dat de communicatie tussen de ouders niet meer goed zal komen. Voorts hebben de ouders maar één gesprek bij het MeerTeam gevoerd omdat de moeder niet meer wilde meewerken vanwege haar wantrouwen omtrent de onpartijdigheid van de hulpverlener(s). Het hof acht het van belang dat de ouders de benodigde hulpverleningstrajecten zullen volgen. [minderjarige] dient onbelast contact te kunnen hebben met beide ouders en hiervoor dienen de ouders hun onderlinge communicatie te verbeteren. Bij een traject als Ouderschap Blijft leren de ouders hoe zij met elkaar kunnen communiceren zodat zij samen beslissingen kunnen nemen in het belang van [minderjarige] . Ook de GI en de raad hebben ter zitting het belang hiervan benadrukt. Een traject als Ouderschap Blijft is echter niet mogelijk zonder de intrinsieke motivatie van beide ouders. Het hof spreekt dan ook de hoop uit dat de moeder het belang van dit traject gaat inzien en zich hiervoor zal inzetten.
Het huurrecht van de echtelijke woning
De standpunten van partijen
5.1
Ten aanzien van het huurrecht van de echtelijke woning voert de moeder aan dat de rechtbank de beslissing ten onrechte heeft aangehouden. De moeder verzoekt in hoger beroep het huurrecht van de echtelijke woning voorlopig aan haar toe te wijzen. Zij stelt dat de vader een groot ondersteunend netwerk heeft zodat hij de mogelijkheid heeft om elders te verblijven. De sociale contacten van de moeder zijn daarentegen beperkt, zij komt uit Indonesië en heeft nauwelijks contacten in Nederland. De moeder verblijft op dit moment noodgedwongen bij haar partner in [plaats E] en de reisafstand naar [plaats A] is groot. Tot op heden is het de moeder niet gelukt een andere woning in de omgeving van [plaats A] te vinden. De moeder heeft dan ook groot belang bij het huurrecht van de echtelijke woning.
De vader verweert zich. Hij stelt dat de moeder op dit moment met haar partner in [plaats E] verblijft; daaruit blijkt genoegzaam dat zij over vervangende woonruimte beschikt. De vader heeft geen vervangende woonruimte en evenmin zicht op vervangende woonruimte. Hij heeft een groot sociaal netwerk maar dit betekent niet dat hij bij iemand kan inwonen. Nu [minderjarige] aan hem is toevertrouwd heeft hij meer belang bij de echtelijke woning dan de moeder, aldus de vader.
De beoordeling
5.11
Het hof overweegt als volgt. Het hof oordeelt dat binnen het van toepassing zijnde kader van de beoordeling van de nevenvoorzieningen bij een echtscheidingsprocedure, een rechtsgrond ontbreekt op grond waarvan het huurrecht van de echtelijke woning
voorlopig(onderstreping hof) kan worden toegewezen aan één van de ex-echtgenoten. In dit verband is verder nog van belang dat de voorlopige voorziening bedoeld in artikel 822, eerste lid, onder a Rv haar kracht behoudt totdat de beslissing op een verzoek als bedoeld in artikel 266, vijfde lid van Boek 7 BW in kracht van gewijsde gaat. Bij beslissing voorlopige voorzieningen van 17 juli 2023 heeft de rechtbank bepaald dat de vader bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning aan de [A-straat] te [plaats A] . Het hof wijst dit verzoek van de moeder dan ook af.
De kinderbijdrage
De standpunten van partijen
5.12
Ten aanzien van de kinderbijdrage stelt de moeder dat de rechtbank ten onrechte de beslissing hieromtrent heeft aangehouden. Zij voert aan dat de vader de kosten van [minderjarige] dient te dragen aangezien de voorlopige hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij hem is vastgesteld. Hij ontvangt tenslotte het kindgebondenbudget voor haar. De vader is echter niet bereid alle kosten van [minderjarige] op zich te nemen. Zo wil hij dat de moeder de overblijfkosten en de kledingkosten van [minderjarige] draagt, aldus de moeder. De vader voert verweer.
De beoordeling
5.13
Het hof overweegt als volgt. Naar oordeel van het hof heeft de moeder haar verzoek tot het vaststellen van een door de vader aan haar te betalen voorlopige kinderbijdrage onvoldoende onderbouwd. Het had op haar weg gelegen dit verzoek in hoger beroep voldoende concreet te onderbouwen. Nu zij dat heeft nagelaten en de hoofdverblijfplaats (voorlopig) bij de vader is bepaald, zal hof het verzoek van de moeder afwijzen.
5.14
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 28 juli 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. van de Beek, J. Jonkers en M. Perfors, in tegenwoordigheid van mr. F. de Jongh als griffier en is op 27 februari 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.