De vader stelt dat niet aan de gronden van artikel 1:265b BW wordt voldaan en dat de rechtbank niet in het belang van de kinderen heeft gehandeld met deze dubbele uithuisplaatsing: niet alleen zijn de kinderen abrupt bij hun verzorgende ouder (de vader) weggehaald en bij de moeder geplaatst, maar ook zijn zij samen met de moeder in een voor hen onbekende omgeving (een locatie van de Blijf Groep) geplaatst. De kinderen zijn van hun school gehaald en bij hun vriendjes en vertrouwde omgeving vandaan gehaald, en ook bij de vader die zij sinds 14 juni 2023 niet meer hebben gezien. Bovendien gaat [minderjarige 1] nu niet naar speciaal basisonderwijs terwijl dat wel zou moeten. Door de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen, heeft de rechtbank volgens de vader toegegeven aan de willekeur van de GI; de GI vaart haar eigen koers en stelt daarbij niet het belang van de kinderen voorop. Zij heeft de uithuisplaatsing gebaseerd op zorgen die de GI niet heeft onderbouwd. De GI noemt de situatie bij de vader onveilig, maar bij de politie zijn geen geweldsincidenten bekend en de vader is voor zijn werk recentelijk gescreend door de AIVD; bij die screening werd het juist als aandachtspunt gezien dat hij te weinig grenzen stelde aan de moeder.
De GI stelt dat er een vermoeden is van door de vader jegens de moeder gepleegd Intiem Terreur onder verwijzing naar een vermoeden van Kenter Jeugdhulp dat door de Blijf Groep zou zijn bevestigd; de Blijf Groep heeft dat vermoeden echter niet deugdelijk onderbouwd (en later bovendien haar verklaring bijgesteld) en er is geen sprake geweest van wederhoor.
Het is juist de situatie bij de moeder die onveilig is, aangezien zij zelf heeft toegegeven de kinderen te hebben mishandeld. Over haar gedrag zijn verklaringen terwijl school, GGD-kinderarts, consultatiebureau, BSO, huisarts, logopedist, andere ouders noch andere betrokkenen een melding hebben gedaan over onveiligheid bij de vader. Er heeft geen onderzoek plaatsgevonden en er is geen diagnose gesteld, terwijl is gebleken dat de moeder antipsychotica neemt en dat er gevaar is op herhaling.
Dat de GI niet in het belang van de kinderen handelt, blijkt ook uit het gegeven dat zij geen omgang realiseert tussen de kinderen en de vader en nieuwe voorwaarden aan de vader stelt die de kinderrechter niet had gesteld. Ook heeft de GI, anders dan de rechtbank heeft overwogen, niet de geheimhouding over de verblijfplaats van de kinderen opgeheven. Bovendien ziet zij niet in dat de vader meewerkt; hij had destijds BOR Humanitas ingezet voor het faciliteren van de omgang tussen de kinderen en de moeder en hij heeft Kenter Jeugdhulp om hulp gevraagd. De vader ziet niet in hoe hij kan meewerken als de door de GI noodzakelijk geachte hulpverlening niet op gang komt.
De vader verwijst naar de richtlijn Uithuisplaatsing en thuisplaatsing. Hij stelt dat sprake is van strijd met de artikelen 2, 3, 5, 7, 8, 9, 12 en 18 IVRK.
Ter zitting in hoger beroep heeft de vader zijn zorgen over de kinderen geuit; zo heeft hij begrepen dat het niet goed gaat op school en werd door de Blijf Groep pas maanden na de uithuisplaatsing gevraagd naar de bril en de inhalator van een van de kinderen.