ECLI:NL:GHAMS:2024:386

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
200.333.675/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van kinderen bij gezaghebbende moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarige kinderen bij hun moeder. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft bezwaar gemaakt tegen de verlenging van deze machtiging, die eerder door de kinderrechter was verleend. De kinderen, geboren in 2017 en 2019, waren onder toezicht gesteld van een gecertificeerde instelling (GI) en verbleven sinds juni 2023 bij de moeder op een geheime locatie. De vader betoogde dat de uithuisplaatsing niet in het belang van de kinderen was en dat de zorgen over de moeder ongegrond waren. Hij voerde aan dat de GI en de rechtbank niet adequaat hadden gehandeld en dat de kinderen emotioneel werden mishandeld door de situatie. De GI en de moeder stelden echter dat de uithuisplaatsing noodzakelijk was voor de veiligheid en ontwikkeling van de kinderen. Het hof heeft de argumenten van de vader, GI en moeder zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat de uithuisplaatsing in het belang van de kinderen blijft. De beschikking van de rechtbank is bekrachtigd, en het hof heeft benadrukt dat er ook aandacht moet zijn voor de omgang tussen de kinderen en de vader.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.333.675/01
zaaknummer rechtbank: C/15/340387 / JU RK 23-855
beschikking van de meervoudige kamer van 27 februari 2024 inzake
[de vader],
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. P.J. van de Pol te Haarlem,
en
de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers,
gevestigd te [plaats A] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- [de moeder] (hierna: de moeder);
- de minderjarige [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] );
- de minderjarige [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats A] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland (locatie Haarlem) (hierna: de rechtbank) van 21 juli 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 20 oktober 2023 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 21 juli 2023.
2.2
De GI heeft op 13 november 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een brief van de zijde van de moeder van 13 november 2023;
- een bericht van de zijde van de vader van 8 januari 2024 met bijlagen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 22 januari 2024 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de gezinsmanager namens de GI, vergezeld door een collega;
- de moeder, bijgestaan door mr. E.B.R. van Griethuysen, advocaat te Haarlem;
- V.A.S. Regout namens de raad.
Tevens is verschenen een medewerker van de Blijf Groep die als informant door het hof is gehoord.

3.De feiten

3.1
Uit de relatie van de vader en de moeder die volgde op hun (ontbonden) huwelijk(en) zijn geboren:
- [minderjarige 1] [in] 2017 en
- [minderjarige 2] [in] 2019 (hierna gezamenlijk: de kinderen).
De vader heeft de kinderen erkend. De vader en de moeder oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen. De kinderen woonden tot medio 2023 bij de vader.
Ondertoezichtstelling
3.2
Bij beschikking van 21 maart 2022 van de kinderrechter in de rechtbank zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar.
Deze maatregel is bij beschikking van 20 januari 2023 verlengd tot 7 maart 2024.
Schriftelijke aanwijzingen
3.3
De GI heeft op 2 augustus 2022 een schriftelijke aanwijzing gegeven aan de vader ten aanzien van, kort samengevat, evaluatiegesprekken met BOR Humanitas, de periode waarin de vader met de kinderen voor vakantie in Marokko verbleef, de omgang met de moeder en de ambulante hulpverlening.
Bij beschikking van 13 oktober 2022 heeft de kinderrechter in de rechtbank het verzoek van de vader tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing deels afgewezen en deels toegewezen. Op enkele punten is de vader niet-ontvankelijk verklaard.
3.4
De GI heeft op 7 december 2022 een schriftelijke aanwijzing gegeven aan de vader ten aanzien van, kort samengevat, het belemmeren van een gesprek van de GI met de kinderen, de communicatie met de GI, het meewerken aan hulpverlening van ZIJN en het weghouden van de kinderen bij de moeder.
Bij brief van 29 december 2022 heeft de GI een deel van de punten uit de schriftelijke aanwijzing ingetrokken. Bij beschikking van 20 januari 2023 heeft de kinderrechter in de rechtbank het verzoek van de vader tot vervallenverklaring van de (aangepaste) schriftelijke aanwijzing afgewezen en de aanwijzing bekrachtigd.
3.5
Op 28 november 2023 heeft de GI de vader een schriftelijke aanwijzing gegeven met betrekking tot de afgifte van de paspoorten van de kinderen.
Zorgregeling met de moeder
3.6
Bij beschikking van 13 oktober 2022 van de kinderrechter in de rechtbank is het verzoek van de GI tot het vaststellen van een zorgregeling tussen de kinderen en de moeder toegewezen.
Bij vonnis in kort geding van 16 november 2022 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland is de vader veroordeeld tot het nakomen van de beschikking van 13 oktober 2022 op straffe van een dwangsom van € 100,- voor iedere dag dat hij de beschikking niet uitvoerde tot een maximum van € 10.000,-.
Aan beide uitspraken gaf de vader geen uitvoering. Hij heeft bij dit hof een verzoek gedaan tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de beschikking van 13 oktober 2022, maar is daarin niet-ontvankelijk verklaard bij beschikking van 14 februari 2023. Daarnaast is in deze beschikking een gewijzigde zorgregeling bepaald tussen de moeder en de kinderen.
Ter zitting van 19 december 2022 was reeds overeengekomen dat de moeder de kinderen weer bij haar thuis zou zien onder begeleiding.
Uithuisplaatsing
3.7
Bij beschikking van 14 juni 2023 heeft de kinderrechter in de rechtbank op het verzoek van de GI van 14 juni 2023 een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verleend bij de ouder met gezag (de moeder) met ingang van 14 juni 2023 voor de duur van vier weken. Het verzoek om aansluitend een machtiging te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling is aangehouden.
Sinds 21 juni 2023 verblijven de kinderen met de moeder op een geheime locatie van de Blijf Groep.
3.8
Bij beschikking van 22 juni 2023 heeft de kinderrechter in de rechtbank de beschikking van 14 juni 2023 gehandhaafd en een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verleend bij de ouder met gezag (de moeder) met ingang van 22 juni 2023 tot 25 juli 2023.
De behandeling van het verzoek tot verlenging van de machtiging is aangehouden en verwezen naar de zitting van de meervoudige kamer. Ook is bepaald dat de GI de rechtbank schriftelijk diende te informeren over de uitkomsten van het overleg tussen Kenter, ZIJN, de GI, de ouders en hun advocaten over de hulpverleningskoers.
Bij de thans bestreden beschikking van 21 juli 2023 is, voor zover thans van belang, de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de gezaghebbende moeder verlengd tot 7 maart 2024.
Zorgregeling met de vader
3.9
Bij beschikking van 15 augustus 2023 heeft de kinderrechter in de rechtbank de bij beschikking van 14 februari 2023 door dit hof vastgestelde zorgregeling geschorst totdat nader is beslist en de volgende tijdelijke regeling vastgesteld:
  • de GI voert de regie over de contacten tussen de vader en de kinderen;
  • de GI bepaalt de voorwaarden, vorm, omvang, frequentie, plaats en tijd van de contacten;
  • de GI bepaalt wanneer en op welke wijze de contacten worden geëvalueerd;
  • de GI bepaalt de aan (tussen)evaluatie(s) te verbinden gevolgen.
De behandeling van het verzoek van de GI is voor het overige aangehouden.
De zelfstandige verzoeken van de vader (onder meer met betrekking tot het aanvragen van een verklarende analyse, het organiseren van een Eigen-Kracht-Conferentie en het bepalen van omgang in het Omgangshuis) zijn afgewezen.
Bij de stukken bevindt zich een brief van de GI van 11 december 2023 met de actuele stand van zaken en een reactie van de vader daarop van 3 januari 2024. De voortgezette behandeling heeft plaatsgevonden op 8 januari 2024.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, zoals hiervoor vermeld, de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de gezaghebbende moeder verlengd tot 7 maart 2024, overeenkomstig het verzoek van de GI.
4.2
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen met onmiddellijke ingang op te heffen.
4.3
De GI verzoekt de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Wettelijk kader
5.1
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Op grond van artikel 1:265c, tweede lid BW kan de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar worden verlengd.
Standpunt van de vader
5.2
De vader stelt dat niet aan de gronden van artikel 1:265b BW wordt voldaan en dat de rechtbank niet in het belang van de kinderen heeft gehandeld met deze dubbele uithuisplaatsing: niet alleen zijn de kinderen abrupt bij hun verzorgende ouder (de vader) weggehaald en bij de moeder geplaatst, maar ook zijn zij samen met de moeder in een voor hen onbekende omgeving (een locatie van de Blijf Groep) geplaatst. De kinderen zijn van hun school gehaald en bij hun vriendjes en vertrouwde omgeving vandaan gehaald, en ook bij de vader die zij sinds 14 juni 2023 niet meer hebben gezien. Bovendien gaat [minderjarige 1] nu niet naar speciaal basisonderwijs terwijl dat wel zou moeten. Door de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen, heeft de rechtbank volgens de vader toegegeven aan de willekeur van de GI; de GI vaart haar eigen koers en stelt daarbij niet het belang van de kinderen voorop. Zij heeft de uithuisplaatsing gebaseerd op zorgen die de GI niet heeft onderbouwd. De GI noemt de situatie bij de vader onveilig, maar bij de politie zijn geen geweldsincidenten bekend en de vader is voor zijn werk recentelijk gescreend door de AIVD; bij die screening werd het juist als aandachtspunt gezien dat hij te weinig grenzen stelde aan de moeder.
De GI stelt dat er een vermoeden is van door de vader jegens de moeder gepleegd Intiem Terreur onder verwijzing naar een vermoeden van Kenter Jeugdhulp dat door de Blijf Groep zou zijn bevestigd; de Blijf Groep heeft dat vermoeden echter niet deugdelijk onderbouwd (en later bovendien haar verklaring bijgesteld) en er is geen sprake geweest van wederhoor.
Het is juist de situatie bij de moeder die onveilig is, aangezien zij zelf heeft toegegeven de kinderen te hebben mishandeld. Over haar gedrag zijn verklaringen terwijl school, GGD-kinderarts, consultatiebureau, BSO, huisarts, logopedist, andere ouders noch andere betrokkenen een melding hebben gedaan over onveiligheid bij de vader. Er heeft geen onderzoek plaatsgevonden en er is geen diagnose gesteld, terwijl is gebleken dat de moeder antipsychotica neemt en dat er gevaar is op herhaling.
Dat de GI niet in het belang van de kinderen handelt, blijkt ook uit het gegeven dat zij geen omgang realiseert tussen de kinderen en de vader en nieuwe voorwaarden aan de vader stelt die de kinderrechter niet had gesteld. Ook heeft de GI, anders dan de rechtbank heeft overwogen, niet de geheimhouding over de verblijfplaats van de kinderen opgeheven. Bovendien ziet zij niet in dat de vader meewerkt; hij had destijds BOR Humanitas ingezet voor het faciliteren van de omgang tussen de kinderen en de moeder en hij heeft Kenter Jeugdhulp om hulp gevraagd. De vader ziet niet in hoe hij kan meewerken als de door de GI noodzakelijk geachte hulpverlening niet op gang komt.
De vader verwijst naar de richtlijn Uithuisplaatsing en thuisplaatsing. Hij stelt dat sprake is van strijd met de artikelen 2, 3, 5, 7, 8, 9, 12 en 18 IVRK.
Ter zitting in hoger beroep heeft de vader zijn zorgen over de kinderen geuit; zo heeft hij begrepen dat het niet goed gaat op school en werd door de Blijf Groep pas maanden na de uithuisplaatsing gevraagd naar de bril en de inhalator van een van de kinderen.
Standpunt van de GI
5.3
De GI stelt dat de uithuisplaatsing in het belang van de kinderen nog steeds noodzakelijk is.
Bij aanvang van de ondertoezichtstelling hadden de kinderen de moeder al enige tijd niet gezien. De vader voerde veel strijd en liet diep wantrouwen zien jegens de moeder en later ook jegens de GI en andere hulpverleners; evenmin werkte hij mee aan de doelen van de ondertoezichtstelling, om welke reden de GI de rechtbank heeft verzocht om bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing en om vaststelling van een zorgregeling. Omdat de vader weigerachtig bleef, volgde een tweede schriftelijke aanwijzing. Door zijn houding was er geen zicht gekomen op de situatie van de kinderen bij hem thuis en is hulpverlening niet van de grond gekomen.
De GI is van mening dat de vader de kinderen emotioneel mishandelt door hen stelselmatig onder druk te zetten om een bepaalde negatieve visie over hun moeder aan te hangen. In de periode vóór de uithuisplaatsing heeft de GI wekelijks contact gehad met de kinderen - buiten aanwezigheid van hun ouders - waaruit die druk bleek. Het wegnemen van de ernstige bedreiging die door deze emotionele mishandeling wordt veroorzaakt, kan niet anders dan met behulp van een uithuisplaatsing. Hulp kwam voorts niet op gang en daar kwam bij dat de GI eind april 2023 een consult heeft gehad met de Blijf Groep waarin de hypothese is besproken dat sprake is van Intiem Terreur vanuit de vader. Het vermoeden bestond dat de vader toegang had tot de modem in het huis van de moeder zodat hij bij alle (telefoon)gegevens van de moeder kon. De Blijf Groep heeft die hypothese bevestigd na een uitgebreide intake met de moeder, waarna de GI het spoedverzoek tot uithuisplaatsing heeft ingediend. Voor de GI hoeft Intiem Terreur niet vast te staan en is het (ernstige) vermoeden genoeg om in actie te komen.
De zorgen die de vader over de moeder heeft, worden door de GI niet herkend terwijl er veel zicht is op haar situatie. De GI heeft onderzocht of sprake was van mishandeling van de kinderen door de moeder, maar heeft daarvoor geen bewijs gevonden. School heeft geen blauwe plekken of schrammen gezien. Sinds de uithuisplaatsing is er dagelijks zicht op de moeder; ook in die periode zijn geen zorgen over haar geuit.
De GI acht contact tussen de kinderen en de vader van belang, maar dit moet op verantwoorde wijze gebeuren en de vader moet werken aan de hem gestelde doelen.
Standpunt van de moeder
5.4
In haar brief van 13 november 2023 heeft de moeder zich aangesloten bij het verweer van de GI. Verder heeft zij met klem ontkend de kinderen te mishandelen. Zij heeft in het verleden wel pedagogische onmacht laten zien.
Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder verder verklaard dat het goed gaat met haar en de kinderen. Zij hopen over enkele maanden een eigen woning te krijgen. Voor [minderjarige 1] is speciaal basisonderwijs niet meer geïndiceerd, het gaat nu goed met hem op het reguliere onderwijs.
De kinderen vragen naar de vader, zij willen hem graag weer zien. Als de kinderen echter weer bij de vader zouden wonen, vreest de moeder opnieuw te worden verstoten.
Advies van de raad
5.5
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geconstateerd dat de zorgen die ten grondslag lagen aan de ondertoezichtstelling nog onverminderd aanwezig zijn. Destijds was een van de zorgen dat de moeder niet de mogelijkheid kreeg om ongestoord contact te hebben met de kinderen. Veilig Thuis had onvoldoende vertrouwen dat de vader zou meewerken aan de omgang en ook werd getwijfeld aan zijn emotionele beschikbaarheid. De vader was daarop moeilijk aan te spreken. De vader had een melding gedaan bij Veilig Thuis dat de moeder de kinderen mishandelde. De huisarts heeft de filmpjes die daarvan zijn gemaakt geduid als onmacht. Doordat de moeder aan die onmacht wilde werken, is er meer rust gekomen in haar verstandhouding met de kinderen. De moeder stelde zich open en begeleidbaar op. De vader blijft echter hangen in zijn beschuldigingen aan het adres van de moeder. Omdat de vader die beschuldigingen ook bij de kinderen neerlegt, kunnen zij geen onbelast contact hebben met de moeder.
Veilig Thuis en de raad hebben geconstateerd dat het moeilijk is om samen te werken met de vader in verband met zijn wantrouwen. Die samenwerking is nu des te meer nodig omdat er omgang moet komen tussen de kinderen en de vader. Het is de vader uiteraard toegestaan kritisch te zijn en zijn beklag te doen, maar zijn strijdbare houding lijkt niet de oplossing om de kinderen weer te kunnen zien.
De raad heeft geadviseerd de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verlengd, vooral nu de moeder wel achter omgang met de vader kan staan, maar de vader onbelast contact tussen de kinderen en de moeder niet kan toestaan vanwege zijn aanhoudende overtuiging dat de moeder geen goede moeder is.
Informatie van de Blijf Groep
5.6
Ter zitting in hoger beroep heeft de medewerker van de Blijf Groep verklaard dat het naar omstandigheden goed gaat met de kinderen en dat zij een verbetering heeft kunnen zien sinds hun binnenkomst in juni 2023. Dat blijkt ook uit de gesprekken met school.
De moeder accepteert alle hulp die haar wordt geboden.
Oordeel van het hof
5.7
Het hof constateert dat een van de belangrijkste redenen voor de uithuisplaatsing was gelegen in de interactie tussen de vader enerzijds en de kinderen en de moeder anderzijds. De vader beschuldigde de moeder ervan geen goede ouder te zijn, onder meer omdat zij de kinderen zou hebben mishandeld. De vader stelt dat hij de zorgregeling tussen de moeder en de kinderen ondanks zijn zorgen is blijven uitvoeren, maar bij de start van de ondertoezichtstelling in 2022 hadden de kinderen de moeder al enkele weken niet gezien (op advies van Veilig Thuis). Na begeleide omgang van april tot en met juli 2022 kwam de vader de zorgregeling niet meer na en er waren twee schriftelijke aanwijzingen, een dwangsom en een zitting bij dit hof nodig om de omgang eind 2022 weer volledig op gang te brengen.
De zorgen die de vader over de moeder had (en nog steeds heeft), projecteerde hij op de kinderen. Zo had hij de kinderen bij de hervatting van de omgang geïnstrueerd naar de omgangsbegeleider te gaan als de moeder hen tijdens de omgang pijn zou doen en dat zij 112 moesten bellen als de omgangsbegeleider niet ingreep. Het is voorts meer dan eens gebeurd dat de kinderen uitlatingen deden die hen door de vader leken te zijn ingefluisterd. Zo vertelde [minderjarige 1] aan de gezinsmanager dat de moeder hem met een pan had geslagen en zei hij later dat dit een grapje was. Verder was de vader in detail op de hoogte van wat er was gedaan en gezegd tijdens de omgang met de moeder, zodanig dat de GI de vader ervan verdacht de kinderen uit te horen dan wel af te luisteren.
Deze voorbeelden wekken sterk de indruk dat de vader met de kinderen niet alleen volwassen zaken besprak, maar ook dat hij hen beïnvloedde met zijn eigen negatieve gevoel en houding – al dan niet gevoed door angst – jegens de moeder. Zijn overtuiging dat de moeder de kinderen mishandelde, blijkt onder meer uit het Plan van Aanpak van de GI van 13 november 2023 waarin staat beschreven dat de vader na ieder omgangscontact van de kinderen met de moeder verwijten en beschuldigingen uitte, niet alleen over de moeder (bijvoorbeeld over blauwe plekken bij de kinderen) maar ook over de omgangsbegeleider van ZIJN.
De kinderen hadden er last van dat de vader niet achter het contact met de moeder kon staan.
5.8
De door de vader geuite beschuldiging dat de moeder de kinderen zou hebben mishandeld, is niet komen vast te staan. Er zijn weliswaar filmopnames gemaakt waarop de moeder de kinderen kennelijk hardhandig aanpakt, maar die aanpak is vanuit de GI aangemerkt als pedagogische onmacht van een overbelaste moeder. De filmpjes van de moeder die de vader als bewijs aanvoert, kunnen volgens de GI niet worden aangemerkt als beelden van mishandeling. Bovendien heeft de moeder inmiddels psychologische behandeling gehad. Er waren dus wel zorgen over haar opvoedvaardigheden (en pedagogische onmacht), maar die heeft de moeder inmiddels weten weg te nemen. Zo heeft zij aan alle aangeboden hulpverlening meegewerkt en houdt zij zich aan afspraken. Door hulpverleners worden geen zorgen gezien in de interactie tussen de moeder en de kinderen. Haar thuissituatie roept evenmin zorgen op; ZIJN is vóór de uithuisplaatsing op onverwachte huisbezoeken geweest toen de moeder en de kinderen omgang hadden. Ook de Blijf Groep, die intensief betrokken is bij de moeder en de kinderen, is positief over de opvoedvaardigheden van de moeder: zij geeft de kinderen structuur en grenzen, maar gaat ook liefdevol met hen om. Tot slot is van belang dat de moeder openstaat voor omgang tussen de kinderen en de vader.
5.9
Zoals de GI en de raad naar voren hebben gebracht, is het de vader uiteraard toegestaan om kritisch te zijn over het handelen van de betrokken organisaties en als hij dat nodig acht klachten in te dienen, maar hierdoor duurt de strijd voort en is er niet of nauwelijks een begin van samenwerking tot stand te brengen. Ook heeft de GI meerdere schriftelijke aanwijzingen moeten geven aan de vader. De vader betoogt dat hij zich coöperatief opstelt, maar uit de stukken blijkt dat hij aan die medewerking telkens voorwaarden stelt; hij wilde bijvoorbeeld aan ZIJN geen inzicht geven in zijn thuissituatie, maar heeft zich gewend tot Kenter.
5.1
Gezien hetgeen hiervoor is overwogen, kan het hof evenals de rechtbank de koerswijziging van de GI in juni 2023 begrijpen (van uitbreiding van de zorgregeling met de moeder naar de uithuisplaatsing bij de moeder): de zorgen om het gedrag van de vader en het effect daarvan op de kinderen namen toe en de vader bleef hangen in de strijd, terwijl de moeder zich meewerkend opstelde. Aangezien de houding van de vader vooralsnog onveranderd blijft is de uithuisplaatsing van de kinderen nog steeds noodzakelijk in het belang van hun verzorging en opvoeding. Dat neemt overigens niet weg dat het van groot belang is dat er weer contact komt tussen de kinderen de vader. De omgangsregeling tussen hen vormt geen onderdeel van het onderhavige geschil, maar het hof wenst wel op te merken dat de GI en de vader zich, in het belang van de kinderen, dienen in te zetten voor een werkbare oplossing.
Het beroep van de vader op de artikelen uit het IVRK stuit af op hetgeen hiervoor is overwogen.
5.11
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J. Alt-van Endt, mr. M.T. Hoogland en mr. J.A. van Keulen, in tegenwoordigheid van mr. F.J.E. van Geijn als griffier en is op 27 februari 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.