ECLI:NL:GHAMS:2024:384

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 februari 2024
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
23-000849-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling poging tot doodslag, brandstichting in tankstation en vernieling van meerdere auto's

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is veroordeeld voor poging tot doodslag, brandstichting in een tankstation en vernieling van meerdere auto's. De feiten vonden plaats op 17 maart 2022, toen de verdachte een tankstation binnenging, een gieter met benzine vulde en een nietsvermoedende klant met benzine overgoot. Vervolgens stak hij de benzine aan, wat leidde tot een gevaarlijke situatie voor de aanwezigen. Het hof bevestigde de veroordeling van de rechtbank, maar verbeterde de gronden met betrekking tot het opzet op de dood van het slachtoffer en de vergoeding van immateriële schade aan de benadeelde partijen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaren en een maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking. Het hof overwoog dat de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar wogen in de strafoplegging. De verdachte had eerder strafbare feiten gepleegd en vertoonde geen symptomen van een psychotische stoornis, maar had wel een hoog recidiverisico. De vorderingen van de benadeelde partijen werden toegewezen, waarbij het hof de schadevergoeding naar billijkheid schatte. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000849-22
datum uitspraak: 26 februari 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 17 maart 2022 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers
15-137304-20 en 15-119369-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1987,
thans gedetineerd in [detentieadres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 12 februari 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman en de advocaat van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep, met uitzondering van de strafoplegging. Op dat punt zal het vonnis worden vernietigd.
Voor het overige zal het hof het vonnis bevestigen met dien verstande dat het hof:
  • de gronden zal verbeteren met betrekking tot het opzet op de dood van het slachtoffer;
  • de gronden zal verbeteren met betrekking tot de vergoeding van de immateriële schade van benadeelde partijen [benadeelde 1], [benadeelde 2] en [benadeelde 3].

Bewijsoverweging

Het hof vervangt de overweging van de rechtbank over het opzet, op pagina 4 van het vonnis, door de hierna volgende overweging:
Opzet
Het hof is van oordeel dat de verklaring van de verdachte dat hij de brand pas heeft gesticht nadat hij zeker wist dat iedereen de winkel had verlaten, ongeloofwaardig is en niet aannemelijk is geworden. Uit de camerabeelden leidt het hof af dat er bij de verdachte geen moment van bezinning en rust was waarin de verdachte om zich heen kijkt of er nog mensen in de shop aanwezig zijn. Integendeel, de verdachte overgiet het slachtoffer bij binnenkomst direct met benzine en hij ziet dat het slachtoffer niet meer langs hem heen kan om de winkel te verlaten, alvorens hij de benzine die op de grond lag aansteekt. Ook is op de camerabeelden te zien dat andere omstanders in een soort van worsteling komen met de verdachte, om hem tegen te houden.
Daarnaast heeft de verdachte, nadat hij het slachtoffer had overgoten met benzine, de woorden 'fire' en 'ik ga jullie allemaal in de fik steken' uitgesproken. Na het incident heeft de verdachte tijdens zijn transport naar het ziekenhuis tegen een verbalisant gezegd dat hij de mensen in het tankstation in de fik wilde steken. Ook in het ziekenhuis heeft de verdachte gezegd dat hij de mensen in het tankstation in brand wilde steken, en ook dat hij iemand met benzine had overgoten en dat hij die persoon in brand had willen zetten.
Niet alleen uit de aard van de handelingen van de verdachte, maar ook uit zijn uitlatingen kort voor en na de brandstichting, volgt naar het oordeel van het hof dat de verdachte er blijk van heeft gegeven dat hij op zijn minst genomen de aanmerkelijke kans heeft aanvaard en op de koop toe heeft genomen dat de zich in de winkel bevindende personen – waaronder het slachtoffer – zouden kunnen komen te overlijden. Derhalve kan het opzet op de dood, in ieder geval in voorwaardelijke vorm, bewezen worden verklaard.

Oplegging van de straf en maatregel

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair en onder 2 en 3 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd en om hem de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (Sr) op te leggen, subsidiair geeft de advocaat-generaal het hof in overweging om die maatregel ambtshalve op te leggen.
De raadsman heeft het hof bij een bewezenverklaring verzocht een straf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest. Voorts heeft de raadsman het hof verzocht niet de maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr aan de verdachte op te leggen, nu er geen recente rapportages aanwezig zijn.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan
De verdachte is naar een tankstation gegaan, waar hij een gieter heeft gevuld met benzine. Hij is vervolgens de winkel van het tankstation binnengelopen en heeft een nietsvermoedende bezoeker – het slachtoffer dat in de richting van de uitgang liep – met benzine overgoten. Vervolgens heeft de verdachte 'fire' en 'ik ga jullie allemaal in de fik steken' geroepen. Twee omstanders hebben tevergeefs geprobeerd de verdachte naar buiten te duwen waardoor een worsteling ontstond bij de toegangsdeur. Het slachtoffer heeft in ieder geval niet langs de verdachte het tankstation verlaten. De verdachte heeft met een meegebrachte aansteker uiteindelijk de benzine aangestoken die hij eerder op de grond had verspreid en brand gesticht in de winkel van het tankstation. Hierdoor ontstond een vuurzee die de hoofdingang van het tankstation onbruikbaar maakte. Het met benzine overgoten slachtoffer heeft samen met twee aanwezige medewerkers ternauwernood via het beveiligde gebied en de achteruitgang het pand kunnen verlaten, waardoor fysiek letsel, of erger, bij hen is uitgebleven.
De verdachte heeft zich hiermee allereerst schuldig gemaakt aan poging tot doodslag van de man die hij met benzine had overgoten. Dit is een zeer ernstig feit dat niet alleen gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer maar ook bij de samenleving in het algemeen en de getuigen van dit feit in het bijzonder heeft veroorzaakt. Uit zijn toelichting blijkt hoe groot de impact is die dit feit op het slachtoffer heeft gehad en nog altijd heeft. Het slachtoffer heeft werkelijk doodsangsten uitgestaan.
Daarnaast heeft de verdachte door de brandstichting veel schade veroorzaakt aan het tankstation en de inventaris daarvan, en ook een zeer gevaarlijke situatie gecreëerd. Brandstichting in een tankstation is levensgevaarlijk. De brand had zich door de nabijheid van brandbare stoffen heel snel kunnen verspreiden of een ontploffing kunnen veroorzaken. Bovendien waren er op het moment van brandstichting meerdere mensen aanwezig in en rondom het tankstation. Dat de gevolgen beperkt zijn gebleven tot aanzienlijke materiële schade en letsel bij de verdachte zelf, is niet aan de verdachte te danken. Met zijn handelen heeft de verdachte andere mensen ernstig in gevaar gebracht. Dit heeft geleid tot gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij, en bij de in en om het tankstation aanwezige personen in het bijzonder. Uit de slachtofferverklaringen van de in het tankstation aanwezige medewerkers blijkt dat zij tot de dag van vandaag veel last hebben van deze traumatische gebeurtenis.
De verdachte heeft verklaard dat hij de betreffende dag boos was op de politie en de gemeente. Hij was die dag vrijgekomen en naar het gemeentehuis in Hoorn gegaan omdat hij geen woonplek had. Hij kreeg daar te horen dat ze hem niet konden helpen. Naar eigen zeggen zat de verdachte in het nauw, wilde hij aandacht en aangehouden worden. Door zijn handelwijze, zoals hiervoor beschreven, heeft de verdachte zijn gevoelens van boosheid op een volstrekt onjuiste manier geuit en daarbij onschuldige derden betrokken. Dit rekent het hof de verdachte zwaar aan.
Daarnaast heeft de verdachte, toen hij op een andere dag het politiebureau verliet waar hij was geweest in verband met een eerdere verdenking, auto's van politiemedewerkers beschadigd die voor het bureau geparkeerd stonden. De verdachte heeft hiermee de benadeelden schade en ernstige overlast bezorgd.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
  • het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 31 januari 2024. Hieruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
  • een Pro Justitia rapport gedateerd 16 februari 2021 door [psychiater], psychiater, en [psycholoog], psycholoog, beiden verbonden aan het Pieter Baan Centrum (PBC). Uit dit rapport blijkt onder meer met volgende:
Onderzoekers hebben op basis van de beschikbare informatie alleen kunnen constateren dat betrokkene
geen symptomen vertoonde van een psychotische stoornis, noch van een maniforme ontremming, of van enig ander ernstig 'toestandsbeeld'. Er zijn wel aanwijzingen voor diverse functionele beperkingen en voor beperkte adaptieve vermogens, al is het niet helder of die beperkingen ook tot disfunctioneren op meerdere levensgebieden geleid hebben. Hooguit valt nog in algemene zin op te merken dat een gebrekkige sociaalmaatschappelijke inbedding op zich risicofactoren (professionele ondersteuning, leefomstandigheden/huisvesting, persoonlijke ondersteuning, de aanwezigheid van veel stressoren) impliceert voor een recidive in agressieve zin.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 12 april 2021 van [naam], als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland. De reclassering beoordeelt in dat rapport het recidiverisico en het risico op letselschade als hoog en het risico dat de verdachte zich aan voorwaarden zal onttrekken gemiddeld/hoog. Daarnaast ziet zij geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag te veranderen.
De op te leggen straf en maatregel
Het hof is van oordeel dat alleen oplegging van een langdurige gevangenisstraf recht doet aan de ernst van de door de verdachte gepleegde feiten. Voor zover de raadsman heeft bedoeld dat het, ook bij bewezenverklaring van de poging doodslag, zou moeten blijven bij een straf gelijk aan het tot nu toe ondergane voorarrest, overweegt hof dat de ernst van de feiten en de gevolgen ervan voor het slachtoffer en de overige benadeelden een andere (lagere) straf in de weg staat.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of, gelet op het bewezenverklaarde feit, het noodzakelijk is om – al dan niet ambtshalve – de gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr op te leggen. Met de maatregel wordt de mogelijkheid gecreëerd om de verdachte na afloop van zijn gevangenisstraf onder toezicht te stellen indien het in verband met alsdan bestaande recidiverisico’s noodzakelijk is.
Het hof stelt vast dat is voldaan aan de wettelijke vereisten voor oplegging van de maatregel, als genoemd in artikel 38z lid 1 onder b Sr. In dit verband heeft het hof acht geslagen op het feit dat de door de verdachte begane poging doodslag een misdrijf betreft dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen en waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld.
Bij de beoordeling en inschatting van het toekomstige recidiverisico heeft het hof het type delict (in het bijzonder of aan dat delict mogelijk een verhoogd recidiverisico kleeft), de feiten en omstandigheden waaronder het is begaan, de persoon van de dader, de impact die het delict heeft gehad op het slachtoffer en mogelijk ontstane maatschappelijke onrust en eventuele eerdere strafbare feiten betrokken. [1] Hoewel de wetgever het daarbij van belang achtte dat de rechter ten behoeve van deze beoordeling over een recent opgemaakt gemotiveerd reclasseringsadvies beschikt dat ook een risicotaxatie omvat, stelt de wet niet de eis dat de rechter – als hij ambtshalve de oplegging van deze maatregel overweegt – zich zo’n advies doet overleggen. Nu een recent reclasseringsrapport ontbreekt, kan het hof de maatregel niet op vordering van de advocaat-generaal opleggen. Subsidiair heeft die het hof in overweging gegeven de maatregel ambtshalve op te leggen. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat de rechter de mogelijkheid heeft om, bij ambtshalve oplegging van de maatregel, zijn inschatting van het toekomstige recidiverisico op andere rapporten of gegevens te baseren. [2]
Het hiervoor genoemde reclasseringsrapport concludeert dat er een hoog risico is op recidive en op letselschade. Het hof overweegt dat blijkens de bewezenverklaarde feiten de verdachte op een voor hem nadelige situatie reageert met agressie. Ter zitting bij het hof heeft hij weliswaar aangegeven spijt te hebben van wat de slachtoffers hebben meegemaakt, maar legde hij de oorzaak en verantwoordelijkheid voor zijn gedrag geheel buiten zichzelf neer. Voorts neemt het hof bij de risicotaxatie in aanmerking dat ter terechtzitting in hoger beroep bleek dat het conflict met de gemeente nog altijd sterk leeft bij de verdachte en dat hij grote achterdocht toont richting de politie, welke achterdocht hem in het verleden al tot het plegen van strafbare gedragingen heeft geleid. Tenslotte eist naar het oordeel van het hof de algemene veiligheid en bescherming van personen de oplegging van de maatregel, gezien de impact van deze combinatie van delicten op de slachtoffers en de aanwezige omstanders.
Dit alles afwegend is het hof van oordeel dat het toekomstig recidiverisico als zodanig hoog moet worden ingeschat dat het ambtshalve aanleiding ziet om aan de verdachte een maatregel als bedoeld in artikel 38z Wetboek van Strafrecht op te leggen.

Vordering benadeelde partijen

Het hof komt tot hetzelfde oordeel als de rechtbank met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen. Het verbetert echter de gronden ten aanzien van de beoordeling en de toewijzing van de vorderingen van
immateriëleschade van benadeelde partijen [benadeelde 1], [benadeelde 2] en [benadeelde 3]. De overwegingen van de rechtbank hieromtrent worden vervangen door de onderstaande:
[benadeelde 1]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Uit de onderbouwing van de vordering tot vergoeding van immateriële schade blijkt dat de
benadeelde als gevolg van wat hem is overkomen enige tijd niet heeft kunnen werken, zijn studie tijdelijk heeft moet stoppen en zich onder behandeling heeft laten stellen van een psycholoog, waar hij EMDR-therapie heeft gevolgd. Gelet op de onderbouwing van de vordering, het verhandelde ter terechtzitting, de aard en ernst van de normschending en de aantasting van de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij, zal het hof de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar billijkheid schatten op € 5.000,00. Het hof houdt hierbij rekening met immateriële schadevergoedingen die in soortgelijke gevallen door rechters plegen te worden toegekend. In het voorgaande ligt besloten dat het hof niet de stelling van de raadsman volgt dat een lagere vaststelling van de schade op zijn plaats zou zijn.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering in zijn geheel zal worden toegewezen. Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 mei 2020, tot aan de dag der algehele voldoening. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
[benadeelde 2]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De nadelige gevolgen van de brandstichting, waarbij de gezondheid en veiligheid van de benadeelde partij ernstig in gevaar is gebracht, hebben bij haar langdurig geleid tot angstgevoelens, herbelevingen en verlies aan nachtrust. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar billijkheid schatten op € 1.500,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op de onderbouwing van de vordering en de aard en de ernst van de normschending. Het hof houdt hierbij rekening met immateriële schadevergoedingen die in soortgelijke gevallen door rechters plegen te worden toegekend. In het voorgaande ligt besloten dat het hof niet de stelling van de raadsman volgt dat een lagere vaststelling van de schade op zijn plaats zou zijn.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering in zijn geheel zal worden toegewezen. Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 mei 2020, tot aan de dag der algehele voldoening. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
[benadeelde 3]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De nadelige gevolgen van de brandstichting, waarbij de gezondheid en veiligheid van de benadeelde partij ernstig in gevaar is gebracht beheersen nog steeds haar leven in de vorm van angstgevoelens, verlies aan nachtrust en fysieke gebreken. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar billijkheid schatten op € 1.500,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op de onderbouwing van de vordering en de aard en de ernst van de normschending. Het hof houdt hierbij rekening met immateriële schadevergoedingen die in soortgelijke gevallen door rechters plegen te worden toegekend. In het voorgaande ligt besloten dat het hof niet de stelling van de raadsman volgt dat een lagere vaststelling van de schade op zijn plaats zou zijn.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering in zijn geheel zal worden toegewezen. Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 mei 2020, tot aan de dag der algehele voldoening. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 38z, 45, 57, 63, 157, 287 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt aan de verdachte op de
maatregelstrekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking
als bedoeld in artikel 38z Sr.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.F.E. Geerlings, mr. E. van Die en mr. I.M.A. Hinfelaar, in tegenwoordigheid van
mr. D.A.C. Chaigneau, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 26 februari 2024.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.Vgl. HR 1 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:770.
2.Vgl. HR 13 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1860