Uitspraak
Rekestnummers eerste aanleg: geen (Alkmaar) en C/15/344496/KG RK 23-630 (Haarlem)
wonende te [woonplaats 1] ,
appellant,
advocaat: mr. J.P. Groen te [plaats 3]
advocaat: mr. M.R. de Boorder te Amsterdam.
1.Procesverloop
2.Beoordeling
‘gelet op de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit geen verlof zal worden verleend om via een gerechtsdeurwaarder de BRP te raadplegen om te achterhalen wie op een bepaald adres staat ingeschreven. Dit oordeel wordt mede ingegeven in verband met de daarmee gemoeid zijnde privacy van deze bewoners (die niet automatisch huurder hoeven te zijn’.
(ii) een exact gelijk geformuleerd verzoek (bij dezelfde rechtbank), gedaan door [bedrijf] B.V. (hierna ‘ [bedrijf] ’) om beslag te mogen leggen onder de (potentiële) huurders van [geïntimeerde] , wél is toegewezen terwijl de vordering van [bedrijf] op [geïntimeerde] is begroot op een lager bedrag dan de vordering van [appellant] (€ 1.947.694,--).
Ten aanzien van (i) heeft te gelden dat het verzoek van [appellant] om derdenbeslag te mogen leggen onder de (potentiële) huurders van [geïntimeerde] , voldoet aan de wettelijke eisen van artikel 700 e.v. jo. 711-713 Rv. Het uitgangspunt op grond van artikel 3:276 BW is dat [appellant] een eventuele toewijzende rechterlijke beslissing mag verhalen op alle goederen van de debiteur. Daarmee verhoudt zich niet dat bepaalde verhaalsobjecten buiten tot zekerheid van verhaal te leggen conservatoir beslag worden gehouden. Dat het een andere schuldeiser ( [bedrijf] ) wel is toegestaan om ten laste van [geïntimeerde] derdenbeslag te leggen onder de huurders is reden temeer om dat ook aan [appellant] toe te staan; door een weigering zou zij immers in haar verhaalsmogelijkheden op achterstand worden gezet ten opzichte van [bedrijf] . Dit verhoudt zich niet met artikel 3:277 BW dat uitgaat van gelijke verhaalsmogelijkheden voor alle schuldeisers, behoudens voor zover bij wet of overeenkomst anders bepaald, waarvan hier niet is gebleken. Ten slotte heeft [geïntimeerde] in zijn aanvullend verweerschrift in de verdelingsprocedure onder alinea 20 aangevoerd dat de netto waarde van zijn onroerend goed portefeuille (dus na aftrek van de hypothecaire schulden) € 1.136.760,-- bedraagt. Tegen die achtergrond en gelet op het bedrag waarop de vordering van [appellant] is begroot, is het leggen van beslag onder de huurders niet in strijd met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Het is vervolgens aan de deurwaarder om met inachtneming van de daarvoor geldende regels - al dan niet via de BRP - de gegevens van de huurders te achterhalen.