ECLI:NL:GHAMS:2024:3711

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
14 maart 2025
Zaaknummer
23-001917-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake mishandeling van een NS conductrice door een minderjarige verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, een minderjarige, was beschuldigd van mishandeling van een NS conductrice op 15 juni 2024 in de trein tussen Heiloo en Castricum. De conductrice had de treinkaartjes van de verdachte en haar vriendin willen controleren, maar de verdachte reageerde agressief door de conductrice te slaan en te schoppen. De kinderrechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een werkstraf en een leerstraf, maar het hof oordeelde dat de verdachte genoeg was gestraft en legde geen straf of maatregel op. Het hof weigerde het beroep op noodweer, omdat de verdachte niet aannemelijk kon maken dat zij in een noodweersituatie verkeerde. De benadeelde partij, de conductrice, had een schadevergoeding van €500,00 geëist, maar het hof kende slechts €250,00 toe, omdat de vader van de verdachte aansprakelijk werd gesteld voor de schade. Het hof vernietigde het vonnis van de kinderrechter en sprak de verdachte vrij van de overige tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001917-24
datum uitspraak: 19 december 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland van 27 augustus 2024 in de strafzaak onder parketnummer 15-195060-24 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 2010,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 19 december 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 15 juni 2024 in de trein tussen Heiloo en Castricum, althans in Nederland [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd, althans het lichaam te slaan en/of te schoppen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de kinderrechter.

Bewijsoverweging

De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen en zij heeft gevorderd het vonnis van de kinderrechter te bevestigen.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte vrijgesproken dient te worden wegens noodweer. Daartoe is aangevoerd dat de aangeefster initiator was van de vechtpartij en de verdachte reageerde op de agressie van de zijde van de aangeefster.
Het hof stelt op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 15 juni 2024 was de verdachte samen met een vriendin in de trein tussen Heiloo en Castricum. De aangeefster, de hoofdconductrice, wilde hun treinkaartjes controleren die zij op dat moment niet bij zich hadden. De aangeefster heeft vervolgens de telefoon van de vriendin van de verdachte in haar hand genomen, zodat zij haar identiteitsbewijs kon controleren. De verdachte trok hierop de telefoon uit haar hand en is begonnen met de agressie jegens de aangeefster. Zij heeft de aangeefster geslagen tegen het lichaam en ze heeft haar geschopt. Aldus is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden dat sprake was van een noodweersituatie. Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 15 juni 2024 in de trein tussen Heiloo en Castricum [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] meermalen tegen het lichaam te slaan en te schoppen;
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Geen straf of maatregel

De kinderrechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van twee uren subsidiair jeugddetentie voor de duur van één dag, met aftrek van het voorarrest. Tevens heeft de kinderrechter een leerstraf voor de duur van 20 uren subsidiair tien dagen jeugddetentie opgelegd.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de kinderrechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep in geval van een bewezenverklaring verzocht rekening te houden met het eigen aandeel van de aangeefster. Daartoe is aangevoerd dat de aangeefster in deze situatie anders had kunnen en moeten handelen, door bijvoorbeeld assistentie in te roepen in plaats van zelf ook over te gaan tot fysieke handelingen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft een hoofdconductrice van de NS mishandeld door haar te slaan en te schoppen. Hierdoor heeft zij letsel en pijn opgelopen. Een dergelijke mishandeling maakt niet alleen een inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, maar veroorzaakt doorgaans ook voor langere tijd een gevoel van angst en onveiligheid bij zowel het slachtoffer als bij de omstanders, zeker nu de mishandeling plaatsvond in de trein.
Het hof heeft bij het bepalen van de straf acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals daarvan uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Het hof heeft zich voorts met de advocaat-generaal afgevraagd wat maakt dat deze zaak niet in aanmerking is gekomen voor een buitengerechtelijke afdoening via een Halt-interventie, nu de verdachte daarmee akkoord is gegaan. Op die wijze had deze kwetsbare verdachte, die ten tijde van het bewezenverklaarde slechts dertien jaren oud was, het onderhavige strafproces en een strafblad bespaard kunnen blijven. Alles bij elkaar genomen heeft het hof de overtuiging bekomen dat de verdachte genoeg is gestraft en acht het hof het raadzaam te bepalen dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 500,00 wegens immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 250,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De vader van de verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de vader van de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 15 juni 2024.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.R.A. Meerbeek, mr. P.F.E. Geerlings en mr. R.A.E. van Noort, in tegenwoordigheid van mr. C.E. Dongelmans, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 december 2024.