afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000774-24
datum uitspraak: 20 december 2024
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 21 maart 2024 in de strafzaak onder parketnummer 13-158107-23 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 1996,
adres: [adres 1],
thans gedetineerd in [detentieadres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 mei 2024, 11 juli 2024, 20 augustus 2024, 12 november 2024, 6 december 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw en de advocaat van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de strafoplegging en de vordering benadeelde partij -in zoverre zal het vonnis worden vernietigd- en met dien verstande dat het hof :
-een aanvullende bewijsoverweging formuleert ten aanzien van feit 1;
-een tweetal passages onder het kopje
wederrechtelijke vrijheidsberoving (feit 1)schrapt, te weten:
“Verdachte heeft [benadeelde ] bovendien … hem terug heeft gekregen.”en
“Onderzoek naar de schermtijd … in de macht van verdachte.”
Aanvullende bewijsoverweging ten aanzien van feit 1
Het hof overweegt aanvullend als volgt.
Het onderzoek naar de schermtijd van de telefoon van aangeefster heeft uitgewezen dat deze telefoon gedurende een periode van enkele dagen niet is gebruikt. Dit komt overeen met de verklaringen van de aangeefster dat de verdachte deze telefoon, nadat hij deze telefoon op 15 juni 2023 had gebruikt, deze niet heeft teruggegeven aan de aangeefster. Ook heeft de aangeefster verklaard dat haar laptop door verdachte is afgenomen. Door het afpakken van haar telefoon en later ook van haar laptop, werd zij door de verdachte verder afgesloten van de buitenwereld, dit heeft bijgedragen aan de macht die de verdachte over haar kreeg. Dat de aangeefster op enig moment wel weer toegang had tot haar telefoon en/of haar laptop maakt dit niet anders. Het hof begrijpt dat door de uiterst bedreigende, gewelddadige en intimiderende sfeer die de verdachte had laten ontstaan, de aangeefster geen gebruik meer durfde te maken van deze communicatiemiddelen om contact op te nemen met de buitenwereld voor hulp, omdat zij bij ontdekking hier voor door verdachte zou worden bestraft.
Oplegging van straf en maatregel
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren.
Vordering openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in feit 1, feit 2 subsidiair, feit 3, feit 4 en feit 5 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot en gevangenisstraf voor de duur van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden zoals weergegeven in het rapport van de reclassering, met uitzondering van het contact- en locatieverbod. Dit contact- en locatieverbod, welke worden gevorderd voor de duur van 5 jaar, dienen te worden opgelegd middels een maatregel als bedoeld in artikel 38v Wetboek van Strafrecht. Het contactverbod dient eveneens dadelijk uitvoerbaar te worden verklaard; het locatieverbod dient pas in te gaan als verdachte op vrije voeten wordt gesteld. Tot slot vordert de advocaat-generaal een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z lid 1 Wetboek van Strafrecht.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat enkel tot een bewezenverklaring van het onder feit 2, meer subsidiair, ten laste gelegde kan worden gekomen. Omdat de verdachte graag hulp en begeleiding wenst van de reclassering heeft de verdediging verzocht een onvoorwaardelijke straf gelijk aan voorarrest op te leggen en een zo kort mogelijke voorwaardelijke gevangenisstraf, met alle door de Reclassering geadviseerde voorwaarden met een proeftijd van 3 jaren. De verdediging heeft verzocht om géén gedrag beïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex. artikel 38v of 38z Wetboek van strafrecht op te leggen, nu het toezicht van de Reclassering voldoende zekerheid biedt om recidive te voorkomen en de maatregelen disproportioneel zijn.
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich in een periode van tien dagen schuldig gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving, poging tot zware mishandeling, diverse mishandelingen en bedreiging van zijn toenmalige vriendin, de aangeefster. Ook heeft hij haar gedwongen tot het verrichten en ondergaan van zeer vernederende handelingen, waaronder het haar midden in de nacht laten zwemmen in de sloot en het eten van bladeren. Het slachtoffer is door hem bont en blauw geslagen en getrapt en zij is door hem met een mes in haar been gestoken. De verdachte heeft het slachtoffer belet om haar eigen huis te verlaten, waarbij zij door hem ook enige tijd aan haar enkels en handen is vastgebonden. De verdachte heeft met zijn handelen gedurende die periode alle autonomie van het slachtoffer ontnomen en heeft haar op verschillende momenten belet contact te hebben met mensen die zich zorgen om haar maakten. Deze mensonterende situatie en (uiterst) gewelddadige, bedreigende en vernederende situatie heeft blijkens de spreekrechtverklaring een grote impact gehad op het slachtoffer, zij heeft dagenlang in doodsangsten verkeerd.
In strafverzwarende zin neem het hof mee dat blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 19 november 2024, de verdachte op 26 mei 2021 is veroordeeld voor een mishandeling op 20 februari 2021. Deze mishandeling was gericht tegen hetzelfde slachtoffer als in de onderhavige zaak, met wie verdachte ook toen een relatie had.
Het hof volgt de conclusies in de rapportages van de psycholoog, R.A. Sterk (rapport van 28 februari 2024) en de psychiater J. Marx (rapport van 27 februari 2024), namelijk dat bij betrokkene sprake is van een stoornis in het gebruik van alcohol en van een angststoornis. De psycholoog adviseert de feiten verminderd aan de verdachte toe te rekenen nu de psychische stoornis de gedragskeuzes en gedragingen van betrokkene ten tijde van het ten laste gelegde beïnvloedde. De psychiater heeft zich onthouden van een uitspraak omtrent de toerekening, omdat niet kan worden aangetoond dat de stoornis de gedragskeuzes en gedragingen van betrokkene ten tijde van het ten laste gelegde hebben beïnvloed. Hoewel niet kan worden vastgesteld of en in welke mate verdachte ten tijde van de feiten onder invloed van alcohol was, acht het hof aannemelijk dat het alcoholgebruik van verdachte in de tien dagen waarbinnen het bewezenverklaarde zich heeft afgespeeld, heeft bijgedragen aan zijn gewelddadige gedrag. De politie heeft op 23 juni 2023 geconstateerd dat de woning van [benadeelde ] - waar verdachte verbleef - vol lege blikjes bier lag en bovendien was verdachte ook bij zijn aanhouding op 26 juni 2023 onder invloed van alcohol. Het hof zal verdachte daarom de bewezen verklaarde feiten in verminderde mate toerekenen.
Door de Reclassering wordt in het reclasseringsadvies van 25 november 2024 verwezen naar het over de verdachte opgemaakte reclasseringsadvies van 1 maart 2024. Hierin is te lezen dat de reclassering geen beschermende factoren ziet. Als risico-verhogende factoren signaleren zij het alcoholgebruik, het psychosociaal functioneren, een partnerrelatie, het ontbreken van huisvesting en mogelijk ook de pro-criminele houding van verdachte.
De reclassering ziet een gemiddeld-hoog risico op recidive en letselschade, waarvoor noodzakelijk is dat verdachte passende hulp krijgt. Een vrijwillig kader bleek tot dusver niet afdoende, zodat de reclassering interventies binnen het gedwongen kader geïndiceerd acht. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met de volgende bijzondere voorwaarden: meldplicht bij de reclassering, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een alcoholverbod, een contactverbod en een locatieverbod (zonder elektronische monitoring) met betrekking tot het slachtoffer. Aan dit advies wordt toegevoegd het advies om geen gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen, gelet op de motivatie van de verdachte en de inschatting dat de geadviseerde voorwaarden voldoende zullen zijn om tot een verlaging van de risico's te komen.
Alles afwegend acht het hof passend en geboden een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en een proeftijd van 3 jaren, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd (behoudens het contact- en locatiegebod). Evenals de rechtbank zal het hof deze bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaren, aangezien het in deze zaak gaat om meerdere misdrijven gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam. Ook oordeelt het hof dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Niet alleen is de verdachte eerder veroordeeld voor een geweldsmisdrijf, maar ook de uit de hiervoor genoemde reclasseringsrapportage blijkt dat het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld-hoog.
Gelet op dit recidiverisico zal het hof aan de verdachte ook de maatregel ex artikel 38v Wetboek van Strafrecht opleggen met een contactverbod ten aanzien van het slachtoffer en een locatieverbod betreffende de woonplaats van het slachtoffer en de straat van haar moeder en van haar oma. Deze maatregel is noodzakelijk om te voorkomen dat de verdachte zich in de toekomst wederom belastend zal gedragen jegens het slachtoffer. Daarom zal het hof ook bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Het hof zal tot slot aan de verdachte de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Wetboek van Strafrecht opleggen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van meerdere misdrijven die gericht waren tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van het slachtoffer, waaronder een poging zware mishandeling, waarvoor aan hem een gevangenisstraf zal worden opgelegd, waarvan een gedeelte niet zal worden ten uitvoer gelegd en waaraan bijzondere voorwaarden zijn verbonden. Naar het oordeel van het hof is de oplegging van de maatregel van artikel 38z Wetboek van Strafrecht in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen. Het hof heeft daarbij ook acht geslagen op het gewelddadige karakter van de bewezen verklaarde poging tot zware mishandeling in combinatie met de hiervoor aangehaalde Pro Justitia-rapportage over de persoon van de verdachte, alsook de reclasseringsrapportage, waarin het gemiddeld-hoge herhalingsgevaar wordt onderstreept.