ECLI:NL:GHAMS:2024:3693

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
4 februari 2025
Zaaknummer
23-001951-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake veroordeling voor medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 20 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, waarbij de verdachte op 11 juli 2022 was vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Het hof heeft de verdachte veroordeeld voor het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne, gepleegd in de periode van 19 februari tot en met 11 april 2019. De verdachte was werkzaam bij een bedrijf op Schiphol en heeft samen met anderen concrete gedragingen verricht die strekten ter voorbereiding van de invoer van cocaïne. Het hof heeft de verklaringen van de verdachte en de medeverdachten beoordeeld, evenals de stemherkenning die bevestigde dat de verdachte de gebruiker was van een telefoonnummer dat in verband werd gebracht met de drugshandel. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met anderen heeft gehandeld en dat zijn rol cruciaal was voor het welslagen van de drugstransporten. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 360 dagen, waarvan 219 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische gezondheid en de lange duur van de procedure.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001951-22
datum uitspraak: 20 december 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 11 juli 2022 in de strafzaak onder parketnummer 15-141245-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
adres: [adres]

1.Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 28 mei 2024, 6 december 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
hij op tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 19 februari tot en met 11 april 2019 te Schiphol, althans binnen de gemeente Haarlemmermeer en/of Amsterdam en/of Almere, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk (op meerdere tijdstippen, waaronder in elk geval op 4 april 2019) binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of afleveren, verstrekken en vervoeren van (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- één of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
- zich en/of één of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte en/of zijn mededaders(s wist(en) of ernstige redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en), hebbende verdachte en zijn mededader(s) (meermalen),
- informatie vergaard en verstrekt en ontvangen over vluchten en/of lading(en) en/of werkroosters (al dan niet in / afkomstig uit het computersysteem van [bedrijf]) en
- ( telefonisch) onderling informatie en instructie(s) gegeven en ontvangen omtrent de aankomst en het (laten) uithalen en wegvoeren van zendingen verdovende middelen en
- onderling ontmoetingen gehad en/of gearrangeerd en
- geldbedragen aan mededaders in het vooruitzicht gesteld en/of overgedragen en/of ontvangen - en mededaders verzocht om zich beschikbaar te houden en/of diensten te ruilen ten behoeve van het uithalen en wegvoeren van de pakketten met verdovende middelen en
- zich beschikbaar gehouden voor (werkzaamheden in verband met) het (laten) uithalen en wegvoeren van de pakketten met verdovende middelen en/of diensten geruild en/of zich op een bepaalde (voor drugsinvoer strategische) locatie te werk laten stellen en/of aldaar aanwezig geweest en
- de voor drugstransport gebruikte zending gefotografeerd en/of onderzocht.
Voor zover in de tenlastelegging taal en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

3.Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

4.Bewijsoverweging

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte van de ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken. Hiertoe heeft de raadsvrouw onder meer aangevoerd dat de door de verdachte afgelegde verklaring, inhoudende dat hij de gebruiker is van het telefoonnummer [telefoonnummer] (hierna: - [telefoonnummer] ), in strijd met het pressieverbod is verkregen. Verder heeft zij betoogd dat de door de verbalisanten gedane stemherkenningen onbetrouwbaar zijn. Ook als wordt aangenomen dat de verdachte wel als gebruiker van - [telefoonnummer] kan worden geïdentificeerd, kan dit volgens de raadsvrouw niet leiden tot een bewezenverklaring. Uit de bewijsmiddelen volgt niet dat de gebruiker van - [telefoonnummer] de medeverdachten heeft voorzien van concrete informatie of middelen die bestemd waren voor het misdrijf dat werd voorbereid. Ook kan uit de inhoud van de gesprekken niet worden afgeleid dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking waaraan de gebruiker van voornoemd telefoonnummer een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd.
Bespreking van het verweer dat de verklaring van de verdachte in strijd met het pressieverbod is verkregen
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de door de verdachte op 12 juni 2019 afgelegde verklaring (afgelegd tijdens het eerste verhoor) onbetrouwbaar is, nu de verdachte onder extreme psychische druk stond tijdens dit verhoor. De raadsvrouw heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte een psychische stoornis heeft en dat hem zijn medicatie was onthouden. Bovendien maakte de confrontatie met de voormalig leidinggevende van zijn broer – die werkzaam was bij de Koninklijke Marechaussee – dat de verdachte welgevallig wilde antwoorden. De combinatie van de zorgen om zijn broer en zijn psychische situatie, zonder medicatie, maakte dat de druk voor hem ondragelijk was. Zijn verklaring is daarom in strijd met het pressieverbod tot stand gekomen.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaring van de verdachte niet in strijd met het pressieverbod is verkregen. De advocaat-generaal heeft hiertoe aangevoerd dat de verbalisanten voorafgaand aan het verhoor met de verdachte hebben besproken dat de verdachte zijn medicatie nog niet had gehad, waarop de verdachte en zijn raadsvrouw expliciet hebben aangegeven desondanks te kunnen starten met het verhoor. Ook heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat de verdachte in de auditieve opnames van het verhoor helder, alert en rustig overkomt. Pas na enige tijd, na het beluisteren van een aantal tapgesprekken en bespreken van de inhoud van een aantal sms-berichten, zegt de verdachte dat het hem teveel wordt. Dit wijst volgens de advocaat-generaal op de inhoud van de hem voorgehouden gesprekken, en niet op de mentale toestand van de verdachte. Als de raadvrouw vervolgens benoemt dat hij geen antwoord hoeft te geven, kantelt het verhoor en beroept de verdachte zich op zijn zwijgrecht.
Het oordeel van het hof
Op 12 juni 2019 om 18.36 uur is de verdachte, in het bijzijn van zijn raadsvrouw, door de Koninklijke Marechaussee verhoord. Het verhoor is beëindigd om 20.07 uur. Het verhoor is auditief opgenomen en verbatim uitgewerkt.
Het hof stelt vast dat de verbalisanten voor aanvang van het verhoor melding hebben gemaakt van het feit dat de verdachte zijn medicatie nog niet had gehad. Aan de verdachte is daarop de open vraag gesteld of het verhoor desalniettemin kon plaatsvinden. De verdachte heeft daarop expliciet geantwoord dat met het verhoor gestart kon worden. Ook de raadsvrouw van de verdachte, die bij het gehele verhoor aanwezig was, heeft aangegeven dat zij daarmee akkoord was. Zij merkte vervolgens op dat de verdediging, indien de verdachte zich niet langer in staat zou voelen om de vragen te beantwoorden, dat zou aangegeven.
Tijdens dit verhoor geeft de verdachte, na het beluisteren van een tapgesprek, aan zijn stem op dit gesprek te herkennen. Daarna wordt nog een langer fragment afgespeeld en worden aan de verdachte nog twee sms-berichten voorgehouden. Na een interruptie door de raadsvrouw, die de verdachte er nogmaals op wijst dat hij ook mag zwijgen, geeft de verdachte geen antwoord meer op de vragen die hem nog worden gesteld. Hij geeft dan aan dat hij eerst alles wil lezen en met zijn advocaat wil bespreken.
Naar het oordeel van het hof levert deze gang van zaken geen schending van het pressieverbod op. De verbalisanten hebben voorafgaande aan het verhoor uitdrukkelijk gevraagd aan de verdachte of hij – ondanks het feit dat hij zijn medicatie nog niet had ingenomen – in verhoor wilde gaan. De verdachte heeft vervolgens, in het bijzijn van- en in samenspraak met zijn raadsvrouw, aangegeven toch met het verhoor te willen starten. Uit de weergave van de voortgang van het verhoor is niet gebleken dat de verdachte niet meer in staat was om te worden verhoord, sterker nog uit de gang van zaken leidt het hof af dat de verdachte in staat was om te bepalen wanneer hij de vragen wel of niet wilde beantwoorden en dat ook duidelijk kon aangeven.
Oordeel van het hof met betrekking tot het bewijs
Onderzoek SUMNER
Uit het dossier blijkt dat begin 2019 de Koninklijke Marechaussee een onderzoek is gestart naar de invoer van cocaïne in ladingen bloemen uit Colombia. Aanleiding hiervoor was de vondst van een lading cocaïne die is onderschept bij het bedrijf [bedrijf] op Schiphol op 12 januari 2019. Er is zicht verkregen op een hiërarchisch samenwerkingsverband, voornamelijk bestaande uit (oud-)werknemers van [bedrijf] , die ieder een eigen rol vervulden in de organisatie. Gedurende het onderzoek is er meerdere keren zicht geweest op de komst van een partij cocaïne naar Nederland en op 4 april 2019 is daadwerkelijk een partij van 161 kilogram cocaïne onderschept. Niet veel later zijn er in totaal tien aanhoudingen verricht. Op 11 juni 2019 is ook de verdachte aangehouden. Tussen een negental medeverdachten is een samenwerkingsverband aangenomen en zij zijn inmiddels allemaal – onherroepelijk - veroordeeld voor hun rol daarin.
In onderhavig zaak dient het hof de vraag te beantwoorden of de verdachte, werkzaam op de afdeling Planning binnen het bedrijf [bedrijf] te Schiphol, zich gedurende de periode 19 februari 2019 tot en met 11 april 2019 schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde medeplegen van voorbereidings- of bevorderingshandelingen ten behoeve van de invoer van cocaïne.
Voorbereidings- of bevorderingshandelingen in de zin van artikel 10a van Opiumwet
Onder voorbereidingshandelingen in de context van artikel 10a Opiumwet wordt verstaan “elke gedraging die wordt bedoeld te dienen ter voorbereiding van een strafbaar feit zonder dat die gedraging reeds een begin van uitvoering van het feit oplevert” (Kamerstukken II 1982/83, 17975, nr. 5, p. 10). Niet is vereist dat de voorbereidings- of bevorderingshandelingen daadwerkelijk effectief kunnen zijn. Voor het bewijs van voorbereidings- of bevorderingshandelingen is voldoende dat de bewezenverklaarde gedragingen strekken ter voorbereiding van feiten als in de bewezenverklaring bedoeld en dat het opzet van de verdachte op het begaan daarvan was gericht. Als de voorbereidings- of bevorderingshandelingen gericht zijn op een misdrijf dat in de voorstelling van de verdachte concrete vormen heeft aangenomen, ontneemt het enkele feit dat de voorbereidingshandelingen niet meer kunnen dienen om het begaan van juist dat concrete misdrijf voor te bereiden of te bevorderen, omdat inmiddels ingetreden omstandigheden aan de verwezenlijking van dat misdrijf in de weg staan, aan die handelingen niet hun zelfstandig strafbaar karakter.
Medeplegen
Voor het bewijs van medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Dat bewijs kan alleen worden aangenomen als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Bij de beoordeling of sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking komt onder meer betekenis toe aan de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, zijn aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De verdachte als gebruiker van het telefoonnummer - [telefoonnummer]
In de tenlastegelegde periode heeft de medeverdachte [medeverdachte 1] , meermalen contact met de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer] (hierna [telefoonnummer] ). De advocaat-generaal is van oordeel dat de verdachte de gebruiker is van dit nummer.
Door het onderzoeksteam is een aanvullend proces-verbaal van stemherkenning opgemaakt. Daarin is opgenomen dat drie verbalisanten ieder afzonderlijk van elkaar drie tapgesprekken van het nummer
- [telefoonnummer] , alsmede de verhoren van de verdachte hebben beluisterd. Ze hebben ‘geen enkele twijfel’ dat de stem van de verdachte dezelfde stem is als van de gebruiker van het nummer - [telefoonnummer] . De herkenningen zijn volgens de verbalisanten gebaseerd op het volgende:
“wat overeenkomt is de snelheid van praten, de toon en het zeer aanwezig Amsterdams accent:
-De nadrukkelijke R;
-De ‘dikke’ L;
-De ‘platte EI / IJ;
Als [verdachte] geïrriteerd / opgewonden is, spreekt hij opmerkelijk snel. Ook wordt er vaak ‘En uhhh’ en ‘Ik zeg’ gebruikt.”
Ook wordt de stem van de gebruiker van het nummer - [telefoonnummer] als die van de verdachte herkend door de getuige [getuige] , de security manager van [bedrijf] . Deze getuige verklaarde geen twijfel te hebben, omdat hij de verdachte redelijk goed kent en regelmatig een praatje met hem maakt.
Daarnaast geeft ook de verdachte, geconfronteerd met tapgesprek 650, aan dat hij de medeverdachte [medeverdachte 1] hoort en dat het niet anders kan zijn dan dat hij zichzelf hoort.
Op basis van het voorgaande, in onderling verband beschouwd, is het hof van oordeel dat de verdachte de gebruiker is geweest van het telefoonnummer - [telefoonnummer] .
Voorbereidings- of bevorderingshandelingen van de verdachte
Uit de verschillende tapgesprekken blijkt dat de verdachte in de ten laste gelegde periode regelmatig contact heeft gehad met de medeverdachte [medeverdachte 1] . Uit communicatie tussen beiden blijkt dat de verdachte meedenkt over de werkwijze voor het uithalen van de verdovende middelen, dat hij stand-by staat en dat hij daarvoor ook om een vergoeding vraagt. De verdachte is op de hoogte van de ‘codenamen’ van de verschillende personen binnen de groep. Zo bespreekt hij met [medeverdachte 1] dat ze
“druk [moeten] zetten bij alle opties. Maar het liefst met abcd.”Uit het dossier blijkt dat de verschillende verdachten bij één van de eerste letters van het alfabet werden genoemd. Verder geeft de verdachte, wanneer hij door de medeverdachte [medeverdachte 1] wordt geïnformeerd over aankomende zendingen, aan dat hij bereid is om te helpen en heeft hij de aankomsttijd van een zending bevestigd. Met [medeverdachte 1] bespreekt de verdachte hoe ze het beste de contacten met de overige leden van de organisatie kunnen onderhouden:
‘probeer een afspraak te regelen met z’n drietjes of viertjes’en ‘
eigenlijk moeten hun betaald worden, een beetje. […] wat hun nu voor ons fixen is natuurlijk goud he.’
Het hof stelt vast dat de momenten waarop de verdachte richting de medeverdachte [medeverdachte 1] aangeeft stand-by te staan, overeenkomen met de momenten waarop cocaïne is ingevoerd of gepoogd is in te voeren. Op 28 maart 2019 vertelt de verdachte aan [medeverdachte 1] dat hij “
non stop ready”staat en op 31 maart 2019 vraagt hij [medeverdachte 1] of hij een kleine vergoeding kan vragen voor het gedurende de hele nacht stand-by staan. Uit overige tapgesprekken blijkt dat op 28 maart 2019 een partij cocaïne zou worden gevlogen naar Nederland, maar die vlucht ging op het laatste moment niet door. Op 4 april, de dag waarop de partij cocaïne alsnog zou binnenkomen, was de verdachte volgens zijn “klokkaart” aan het werk in de loods van [bedrijf] van 12:51 uur tot 23:15 uur. In een gesprek met de medeverdachte [medeverdachte 1] op die dag om 19.00 uur geeft de verdachte aan dat
“hij op tijd [komt]”. Het hof stelt vast dat de verdachte hier de aankomsttijd van de zending heeft bevestigd. Als na 4 april 2024 blijkt dat de drugs niet zijn aangekomen in de loods van [bedrijf] , geeft de verdachte informatie over hoe ze aan de camerabeelden kunnen komen, teneinde te kunnen bewijzen dat zij niet verantwoordelijk zijn voor de verdwijning van de pakketten cocaïne. Ook geeft de verdachte geeft richting de medeverdachte [medeverdachte 1] aan dat hij de volgende keer als ze gaan afspreken meegaat en dan
“duidelijke afspraken”wil maken zodat het
“gewoon 1 keer goed gaa[t]”.
Ten slotte stelt het hof vast dat in een tapgesprek tussen de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] dat is gevoerd op 27 maart 2019 over de verdachte (“ [verdachte] ”) is gesproken. De medeverdachten bespraken dat de verdachte
“op de dag niet in de nacht”iets kan regelen, dat
“als er iets is voor de planning dan eh hij kan helpen”.Uit het dossier blijkt dat de verdachte in een reïntegratietraject zat en niet ’s nachts werkte.
Conclusie
Het hof is, op grond van de hiervoor opgesomde redengevende feiten en omstandigheden, van oordeel dat de verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met anderen zich schuldig heeft gemaakt aan het voorbereiden en bevorderen van de invoer van cocaïne. De verdachte heeft immers, samen met anderen, concrete gedragingen verricht die strekken ter voorbereiding van voornoemde feiten. In het bijzonder heeft de verdachte inlichtingen verschaft over op handen zijnde drugstransporten en heeft hij stand-by gestaan op de momenten waarop werd verwacht dat er een partij cocaïne zou arriveren. Zonder de medewerking en de bereidheid van de verdachte om stand-by te staan, was het niet mogelijk geweest om de drugs naar Nederland te smokkelen. Drugsorganisaties zullen immers transporten geen doorgang laten vinden als er op de plaats van aankomst geen personen aanwezig kunnen zijn om het uithalen van drugs in goede banen te leiden.

5.Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Hij in de periode van 19 februari tot en met 11 april 2019 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk ( in elk geval op 4 april 2019) binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of afleveren, van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- zich en een ander gelegenheid en inlichtingen tot het plegen van die feiten heeft getracht te verschaffen, en
hebbende verdachte en zijn mededaders (meermalen),
- informatie vergaard en verstrekt en ontvangen over vluchten en/of lading(en) en/of werkroosters en
- ( telefonisch) onderling informatie en instructies gegeven en ontvangen omtrent de aankomst van een zending verdovende middelen en
- onderling ontmoetingen gehad en
- geldbedragen aan mededaders in het vooruitzicht gesteld
- en mededaders verzocht om zich beschikbaar te houden en/of diensten te ruilen ten behoeve van het uithalen en wegvoeren van de pakketten met verdovende middelen en
- zich beschikbaar gehouden voor (werkzaamheden in verband met) het (laten) uithalen en wegvoeren van de pakketten met verdovende middelen.
Voor zover in de tenlastelegging taal en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

6.Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, door zich en een ander gelegenheid en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen.

7.Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

8.Motivering van de sanctie

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde vrijgesproken.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 360 dagen, waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest (141 dagen), met een proeftijd van twee jaar. De advocaat-generaal heeft hierbij de straffen als uitgangspunt genomen die de rechtbank aan de medeverdachten met een weliswaar cruciale maar ondergeschikte rol heeft opgelegd. Gelet op de reclasseringsrapportages en de NIFP-rapportage verzoekt de advocaat-generaal geen bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijke gedeelte van de straf te verbinden. De advocaat-generaal constateert dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn en acht het passend dat de overschrijding hiervan wordt gecompenseerd door thans nog te volstaan met voornoemde straf.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit, subsidiair heeft zij verzocht om aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, met eventueel een voorwaardelijke gevangenisstraf of taakstraf. Daarbij heeft de raadsvrouw gewezen op de kleine rol van de verdachte in het geheel en het tijdsverloop in deze zaak. Ook heeft de raadsvrouw gevraagd rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Tijdens zijn voorarrest bleek de verdachte wegens zijn dwangneurose en autisme detentieongeschikt en is hij overgeplaatst naar het [detentieadres] . De verdachte heeft, nadat hij is geschorst, zijn leven opgepakt en met succes. Hij heeft een eigen kwekerij van groenten en dit brengt financiële verantwoordelijkheid met zich mee. Als de verdachte opnieuw de gevangenis in gaat, wordt dit alles teniet gedaan.
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft samen met anderen gedurende een periode van een aantal maanden schuldig gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen die gericht waren op de invoer van (onder meer) 161 kilo cocaïne binnen het grondgebied van Nederland afkomstig uit Colombia. De verdachte is door de medeverdachte [medeverdachte 1] geïnformeerd over de data van de verwachtte zendingen en heeft aangegeven dat hij bereid is om te helpen. Hij stond meerdere malen stand-by voor zendingen die na de vlucht zouden aankomen op de locatie waar de verdachte als medewerker werkzaam was. Verder heeft de verdachte informatie doorgegeven en heeft hij meegedacht over de werkwijze voor het afhalen van de verdovende middelen en een vergoeding gevraagd voor het stand-by staan. Door op deze manier – ieder voor zich – de voor het slagen van het transport essentiële rollen te vervullen, hebben de verdachte en zijn medeverdachten zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen gericht op het binnenbrengen van cocaïne in Nederland. Hoewel de rol van de verdachte in verhouding tot die van zijn medeverdachten wellicht kleiner was, was deze niettemin cruciaal voor het welslagen van de beoogde strafbare feiten. Door op deze manier te handelen heeft verdachte zijn dienstbetrekking misbruikt en daarbij het vertrouwen van zijn werkgever ernstig geschaad.
Met zijn handelen heeft de verdachte een substantiële bijdrage geleverd aan de instandhouding van het internationale drugscircuit. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen zeer schadelijke stof. De verspreiding van en de georganiseerde handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van zware criminaliteit en heeft een ontwrichtende invloed op de samenleving. Zo is een aanzienlijk deel van de vermogensdelicten te relateren aan de behoefte aan verdovende middelen van gebruikers en gaat de handel in drugs de laatste jaren steeds vaker gepaard met ernstige geweldsdelicten. Aan opzettelijke invoer van cocaïne zijn hoge wettelijke strafmaxima verbonden ter voorkoming van het ontstaan van een grootschalige binnenlandse markt.
Persoon van de verdachte
Het hof zal in strafmatigende zin rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die door de raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht. De lange procedure heeft voor veel onzekerheid gezorgd en heeft angst, stress, slapeloosheid en depressieve gevoelens veroorzaakt. Hetgeen de toch al broze psychische gezondheid van de verdachte geen goed gedaan heeft. De maanden die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht hebben een zware wissel op hem getrokken.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof verder acht geslagen op de inhoud van de Pro Justitia onderzoeksrapportage, alsook op de over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapporten van Reclassering Nederland. De reclassering heeft geadviseerd om geen bijzondere voorwaarden aan een voorwaardelijke straf te verbinden. Daarnaast heeft de reclassering aangegeven dat er gelet op de stoornissen waaraan de verdachte lijdt, mogelijk belemmeringen zijn voor de verdachte om een werkstraf goed te kunnen uitvoeren.
In de omstandigheid dat zowel in eerste aanleg als in hoger beroep de redelijke termijn voor de behandeling van een strafzaak als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden, ziet het hof reden om de op te leggen straf te matigen. Het hof stelt vast dat de redelijke termijn waarin de zaak had moeten worden behandeld in eerste aanleg met dertien maanden is overschreden. In hoger beroep is deze termijn met een ruime maand overschreden. Verder stelt het hof vast dat de overschrijding van de redelijke termijn niet te wijten is aan het handelen van de verdachte en deze voor veel onzekerheid en stress bij de verdachte heeft geleid.
Gelet op de ernst van de feiten is een door de raadsvrouw verzochte taakstraf niet aan de orde.
Het hof acht in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen passend en geboden, maar zal, alles afwegende, deze matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen waarvan 219 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van het voorarrest.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op artikel 10a van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c en 47 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
360 (driehonderdzestig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
219 (tweehonderdnegentien) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.W.T. Klappe, mr. A.R.O. Mooy en mr. F.C.W. de Graaf, in tegenwoordigheid van mr. R. Ras, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 december 2024.
Mr. F.C.W. de Graaf is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.