ECLI:NL:GHAMS:2024:3681

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 november 2024
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
23-003372-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met uitzondering van de strafoplegging in zaak van mishandeling van een minderjarige

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 10 december 2021. De verdachte, een moeder, is schuldig bevonden aan het mishandelen van haar zesjarige zoon door hem met een kabel te slaan, wat heeft geleid tot meerdere letsels. Het hof bevestigt het vonnis van de rechtbank, maar vernietigt de strafoplegging. De raadsman van de verdachte had een voorwaardelijk verzoek ingediend, maar dit werd afgewezen omdat het onvoldoende onderbouwd was. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand en een taakstraf van 100 uren. De advocaat-generaal had in hoger beroep een zwaardere straf geëist, maar het hof heeft de straf bepaald op basis van de ernst van het feit en de omstandigheden. Het hof heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat heeft geleid tot een vermindering van de taakstraf met 20 uren. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand en een taakstraf van 100 uren, met aftrek van het voorarrest. Het hof benadrukt de ernst van kindermishandeling en de impact daarvan op de slachtoffers.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003372-21
datum uitspraak: 21 november 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 10 december 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-309634-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1981,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 november 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit bevestigen, met uitzondering van de strafoplegging – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof:
  • een aanvullende bewijsoverweging formuleert ten aanzien van de pleegplaats;
  • een bewijsmiddel niet gebruikt, te weten: het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige];
  • de bewijsmiddelen aanvult met het onderstaande bewijsmiddel;
  • het voorwaardelijk verzoek van de raadsman bespreekt.

Aanvullende bewijsoverweging

De raadsman heeft vrijspraak bepleit, omdat uit het dossier niet blijkt dat het tenlastegelegde feit in Heemskerk of überhaupt in Nederland is gepleegd.
Het hof stelt vast dat de verdachte en [naam 1] (het kind van de verdachte) ten tijde van de pleegperiode op het adres [adres] woonden en er sprake was van een gezinssituatie waarbij de verdachte met haar echtgenoot en twee kinderen woonden in een gezamenlijke woning in [adres].
Het hof is van oordeel dat, gelet op de aard van het delict, de jonge leeftijd (destijds zes jaar) van [naam 1] en de hiervoor genoemde gezinssituatie het buiten elke twijfel verheven is dat het tenlastegelegde feit in de thuissituatie heeft plaatsgevonden, en dus in [adres].

Aanvullend bewijsmiddel

Een proces-verbaal van verhoor. Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 16 november 2020 door verdachte [verdachte] ten overstaan van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] afgelegde verklaring (p. 117-130):
V: U woont op de [adres], met uw twee kinderen [naam 1] en [naam 2] en uw man [naam 3], toch?
A: Ja.

Voorwaardelijk verzoek van de raadsman

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat [naam 1] na het vermeende feit onder behandeling is geweest bij een neuropsycholoog. In een rapport heeft de neuropsycholoog vastgesteld dat de verhaallijnen van [naam 1], vooral in stressvolle situaties, niet kloppen. De raadsman heeft voorwaardelijk verzocht om de neuropsycholoog als getuige, dan wel als deskundige, te horen over het rapport en om vast te stellen of de vermeende mishandeling tijdens de therapiesessies is besproken.
Het hof is van oordeel dat het verzoek onvoldoende is onderbouwd en dat er bovendien geen voorwaarde is geformuleerd, om die redenen wordt het verzoek afgewezen.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand. Daarnaast heeft de rechtbank de verdachte een taakstraf opgelegd van 100 uren, met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 weken, met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het mishandelen van haar destijds zesjarige zoon [naam 1] door hem met een kabel op zijn lichaam te slaan, waardoor hij meerdere letsels heeft opgelopen.
Kindermishandeling tast niet alleen de lichamelijke, maar ook de psychische integriteit van een kind aan. Slachtoffers van kindermishandeling dragen de gevolgen van de mishandelingen vaak de rest van hun leven met zich mee. De mishandelingen hebben plaatsgevonden in de woning van de verdachte en haar zoon. Dit is bij uitstek de plek waar een kind zich veilig en geborgen zou moeten kunnen voelen. De zoon was gelet op zijn jonge leeftijd nog volledig afhankelijk van de verdachte, zijn moeder, zij is de persoon bij wie hij zich bij uitstek veilig en geborgen zou moeten kunnen voelen. Door dat vertrouwen met geweld te beschamen heeft de verdachte zich aan een ernstig misdrijf schuldig gemaakt. Een geheel voorwaardelijke straf, zoals geëist door de advocaat-generaal, doet daar geen recht aan.
Het hof heeft voor de strafbepaling acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten. Daarin wordt voor een mishandeling met behulp van een wapen, lichamelijk letsel ten gevolge hebbend, in beginsel een taakstraf van 120 uren geïndiceerd. Het hof neemt dit als uitgangspunt voor de op te leggen straf.
Het hof is niet gebleken dat de verdachte inzicht heeft in de strafwaardigheid van haar handelen. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte namelijk geen enkele verantwoordelijkheid genomen en heeft de oorzaak van de verwondingen categorisch geheel buiten zichzelf gelegd. Zij heeft er onvoldoende blijk van gegeven te reflecteren op haar gedrag. Het hof ziet daarom aanleiding om naast een taakstraf ook een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden binnen de proeftijd opnieuw een strafbaar feit te plegen.
Het hof heeft rekening gehouden met de omstandigheid dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden. De redelijke termijn is aangevangen op 16 november 2020, de dag dat de verdachte in verzekering is gesteld. Het vonnis van de rechtbank dateert van 10 december 2021. Namens de verdachte is op 20 december 2021 hoger beroep ingesteld. De zaak is in hoger beroep afgerond met een eindbeslissing op 21 november 2024. Uitgaande van een redelijke termijn van twee jaren per instantie, is er sprake van een overschrijding van deze termijn in hoger beroep van 11 maanden. Gelet op het tijdsverloop zal het hof de op te leggen taakstraf om die reden met 20 uren matigen.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 100 uren, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.S. Ludwig, mr. M.J.A. Plaisier en mr. A.W.T. Klappe, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Fritsche, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 november 2024.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]