ECLI:NL:GHAMS:2024:3672

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 december 2024
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
23-000358-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak opzetheling, veroordeling schuldheling van een elektrische fiets na tekortschieten in onderzoeksplicht

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder veroordeeld voor mishandeling, belediging en bedreiging van een politieambtenaar, alsook voor schuldheling van een elektrische fiets. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van opzetheling, omdat niet bewezen kon worden dat hij wist dat de fiets gestolen was. Echter, het hof oordeelde dat de verdachte wel schuldig was aan schuldheling, omdat hij tekortgeschoten was in zijn onderzoeksplicht naar de herkomst van de fiets. De verdachte had verklaard de fiets van een onbekende te hebben geleend, maar het hof vond dat hij had moeten vermoeden dat de fiets door misdrijf verkregen was. De verdachte had zich ook schuldig gemaakt aan geweld tegen de politie, wat het hof als ernstig beschouwde. De straf die eerder was opgelegd, werd gematigd van twee maanden gevangenisstraf naar zes weken, waarvan drie weken voorwaardelijk. De vordering van de benadeelde partij werd afgewezen, omdat het hof vond dat de benadeelde partij ook onrechtmatig had gehandeld. Het hof heeft de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf gelast, omdat de verdachte zich opnieuw schuldig had gemaakt aan strafbare feiten tijdens de proeftijd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000358-23
datum uitspraak: 10 december 2024
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 24 januari 2023 in gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-073055-22 (hierna: zaak A) en 15-099158-22 (hierna: zaak B), alsmede 08-205886-19 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 26 november 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv.), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht.

Tenlasteleggingen

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
Zaak A:
1.
hij op of omstreeks 7 juni 2021 te IJmuiden, gemeente Velsen, in elk geval in Nederland, een ambtenaar, dhr. [verbalisant] (functie: Senior Generalist Gebiedsgebonden Politie, rang: brigadier, district: Kennemerland), gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door (tijdens de aanhouding) verbalisant dhr. [verbalisant] tegen zijn armen, althans tegen het lichaam, te trappen/schoppen;
2.
hij op of omstreeks 7 juni 2021 te IJmuiden, gemeente Velsen, in elk geval in Nederland, opzettelijk een ambtenaar, te weten dhr. [verbalisant] (functie: Senior Generalist Gebiedsgebonden Politie, rang: brigadier, district: Kennemerland), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, in zijn/haar tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door (meermaals) te spugen in het gezicht, althans in/op/tegen het lichaam van voornoemde [verbalisant] en/of mondeling heeft beledigd, door hem/haar de woorden toe te voegen: "Kankerlijer", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
3.
hij op of omstreeks 7 juni 2021 te IJmuiden, gemeente Velsen, in elk geval in Nederland, dhr. [verbalisant] (functie: Senior Generalist Gebiedsgebonden Politie, rang: Brigadier, district: Kennemerland) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [verbalisant] dreigend de woorden toe te voegen "Ik maak je af" en/of "ik steek je dood" en/of "Je weet niet wie ik ben en met wie je te maken heb. Ik ben een zigeuner en ik kom erachter waar je woont. Ik ga je opzoeken en maak je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Zaak B (gevoegd):
1.
hij op of omstreeks 20 april 2022 te Velserbroek, gemeente Velsen, een (elektrische) fiets (merk Kalkhoff Mov), althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2.
hij op of omstreeks 25 maart 2022 te Haarlem, althans in Nederland, een wapen van categorie I, onder 1° van de Wet wapens en munitie, te weten een stiletto heeft voorhanden gehad en/of gedragen en/of vervoerd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

Ten aanzien van zaak B onder 1 tenlastegelegde
De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde opzet- dan wel schuldheling. De raadsvrouw heeft daartoe – kort samengevat – aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat de verdachte wist dat de elektrische fiets gestolen was en dat evenmin gesteld kan worden dat de verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat die fiets door misdrijf verkregen was. De raadsvrouw heeft daartoe gesteld dat uit jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat indien de verdachte heeft verklaard dat hij een fiets heeft geleend, daaruit niet zonder meer kan worden afgeleid dat de verdachte voor het voorhanden krijgen tekort is geschoten in zijn onderzoeksplicht.
De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schuldheling van de elektrische fiets. De verdachte is volgens de advocaat-generaal – kort samengevat – tekortgeschoten in zijn onderzoeksplicht ook al had de verdachte naar eigen zeggen de fiets geleend. De omstandigheden waaronder de fiets is verkregen hebben een onderzoeksplicht doen ontstaan naar de herkomst van dat goed.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is van oordeel dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde opzetheling omdat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de fiets wist dat de fiets gestolen was.
Evenals de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de (impliciet subsidiair) tenlastegelegde schuldheling wel wettig en overtuigend is bewezen aangezien de verdachte in zijn onderzoeksplicht is tekortgeschoten en redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de fiets door misdrijf was verkregen.
Het hof overweegt daartoe het volgende. Elektrische fietsen zijn kostbare goederen die veelvuldig worden gestolen. De verdachte heeft verklaard dat hij de fiets op straat van een onbekende heeft geleend en kan of wil niet benoemen wie die persoon is geweest. Hij heeft geen onderzoek verricht naar de herkomst van de elektrische fiets of naar de reden waarom hij zo’n kostbare fiets zomaar van een onbekende mocht lenen, terwijl dit onderzoek onder die omstandigheden van hem mocht worden verwacht.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1, 2 en 3 en in zaak B onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A:
1.
hij op 7 juni 2021 te IJmuiden, gemeente Velsen een ambtenaar, dhr. [verbalisant] (functie: Senior Generalist Gebiedsgebonden Politie, rang: brigadier, district: Kennemerland), gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door (tijdens de aanhouding) verbalisant dhr. [verbalisant] tegen zijn arm te trappen
2.
hij op 7 juni 2021 te IJmuiden, gemeente Velsen opzettelijk een ambtenaar, te weten dhr. [verbalisant] (functie: Senior Generalist Gebiedsgebonden Politie, rang: brigadier, district: Kennemerland), gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door meermaals te spugen in het gezicht van [verbalisant] en mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "Kankerlijer”.
3.
hij op 7 juni 2021 te IJmuiden, gemeente Velsen dhr. [verbalisant] (functie: Senior Generalist Gebiedsgebonden Politie, rang: Brigadier, district: Kennemerland) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [verbalisant] dreigend de woorden toe te voegen "Ik maak je af" en "ik steek je dood" en "Je weet niet wie ik ben en met wie je te maken heb. Ik ben een zigeuner en ik kom erachter waar je woont. Ik ga je opzoeken en maak je dood”.
Zaak B (gevoegd):
1.
hij op 20 april 2022 te Velserbroek, gemeente Velsen, een elektrische fiets (merk Kalkhoff Mov) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
2.
hij op 25 maart 2022 te Haarlem, een wapen van categorie I, onder 1° van de Wet wapens en munitie, te weten een stiletto, heeft voorhanden gehad en gedragen.
Hetgeen in zaak A onder 1, 2 en 3 en in zaak B onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A onder 1, 2 en 3 en in zaak B onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in de zaak met parketnummer A onder 1 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Het in zaak A onder 2 bewezenverklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.
Het in zaak A onder 3 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het in zaak B onder 1 bewezenverklaarde levert op:
schuldheling.
Het in zaak B onder 2 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in zaak A onder 1, 2 en 3 en in zaak B onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden waarvan 1 maand voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden en een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden waarvan 1 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Bespreking 359a Sv- strafmaat verweerten aanzien van het in zaak A onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde
De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat sprake is van een vormverzuim ex artikel 359a Sv, nu is gebleken dat bij het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd die niet meer kunnen worden hersteld, namelijk het toepassen van politiegeweld. Dit vormverzuim zou volgens de raadsvrouw moeten worden gecompenseerd in de vorm van strafvermindering.
Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte, nadat hij was aangehouden en hem transportboeien waren aangelegd, door verbalisant [verbalisant] rechtsachter in de politieauto werd geplaatst. De verdachte zat daar krap en is naar links geschoven, zodat hij meer beenruimte had. [verbalisant] wilde dat de verdachte terug zou schuiven en heeft hem vastgepakt en aan hem getrokken richting de rechterkant van de achterbank. Volgens de verdachte zou [verbalisant] hem eerst een klap hebben gegeven waarna hij [verbalisant] heeft gespuugd.
De advocaat-generaal heeft – kort samengevat – aangevoerd dat sprake is van een vormverzuim door verbalisant [verbalisant] nu deze de verdachte een harde tik in het gezicht heeft gegeven nadat [verbalisant] was gespuugd door de verdachte, maar dat kan worden volstaan met de vaststelling dat sprake is geweest van een vormverzuim.
Het hof begrijpt het verweer van de raadsvrouw als volgt, gelet op de sanctie die zij aan het gestelde vormverzuim verbindt, dat het zich uitsluitend richt tegen de disproportionaliteit van het geven van een tik met de rechtervuist tegen het gezicht van de verdachte nadat de verdachte was gespuugd, en daarmee ziet op de straftoemeting, en niet is gericht op de bewezenverklaring, met name van het bestanddeel “gedurende of ter zake de rechtmatige uitoefening van de bediening”, van de tenlastegelegde feiten 1, en 2.
Het hof komt op basis van het strafdossier waaronder het proces-verbaal van aangifte van brigadier [verbalisant] van 7 juli 2021, als ook de door hem bij de raadsheer-commissaris op 3 juli 2024 afgelegde verklaring tot de volgende feitelijke gang van zaken. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van de verklaringen van de betrokken verbalisant te twijfelen.
De verdachte is op 7 juni 2021 door [verbalisant] in IJmuiden aangehouden ter zake poging tot doodslag, waarvoor hij stond gesignaleerd. Bij de aanhouding waren de verdachte en zijn toenmalige vriendin aan het schelden en schreeuwen. [verbalisant] heeft vervolgens de verdachte geboeid geplaatst in een dienstvoertuig achter de passagiersstoel. Er was weinig ruimte tussen de stoel en de achterbank waarop de verdachte zich bevond, waarna de verdachte naar links schoof en deels ging liggen. [verbalisant] probeerde de verdachte naar de rechterkant van de dienstauto terug te bewegen door hem aan de arm/schouder te trekken, waarna hij zag dat de verdachte zijn rechterknie introk. [verbalisant] was bang een trap te krijgen, blokkeerde het been van de verdachte, en trok aan de verdachte met zijn hoofd vlak boven de verdachte. [verbalisant] voelde dat de verdachte tegen werkte en met zijn linkerbeen aan het trappen was, waarna de verdachte hem vol in het gezicht spuugde, Daarop gaf [verbalisant] de verdachte met zijn gebalde rechtervuist een klap in het gezicht. De verdachte heeft daarna nogmaals gespuugd en [verbalisant] bedreigd met de woorden: ‘ik maak je dood’, waarna [verbalisant] de verdachte nog een klets tegen de wang heeft gegeven. [verbalisant] is uit het voertuig gegaan en werd door de verdachte tegen zijn arm getrapt. De verdachte lag toen nog op de achterbank van het voertuig en zijn benen staken daaruit. De verdachte bleef trappende bewegingen maken, schelden en bedreigen terwijl hij op de achterbank lag.
Naar het oordeel van het hof is het geven van een vuistslag door [verbalisant] aan de verdachte nadat hij door deze was gespuugd onder de gegeven omstandigheden disproportioneel. Het hof overweegt daartoe dat de verdachte was geboeid en inmiddels in het dienstvoertuig zat terwijl de andere verbalisant bezig was met het in toom houden van de toenmalige vriendin van de verdachte die bij de aanhouding aanwezig was. Het dreigen te worden getrapt en te zijn bespuugd rechtvaardigt, zeker in het licht van Corona-besmettingen, een reactie, maar gelet op voornoemde omstandigheden geen slagen in het gezicht, als hiervoor omschreven. Er is dan ook sprake van een bij het voorbereidend onderzoek begaan onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a, eerste lid, Sv.
Voor toepassing van strafvermindering bij dergelijk vormverzuim is vereist dat de verdachte door het vormverzuim daadwerkelijk nadeel heeft ondervonden en dat strafvermindering ook in het licht van het belang van het geschonden voorschrift en de ernst van het verzuim gerechtvaardigd is. Het moet dus gaan om een voldoende ernstig vormverzuim. Het hof overweegt te dien aanzien het volgende. Het geschonden voorschrift strekt tot bescherming van de lichamelijke integriteit van de verdachte. Niet is gebleken dat de verdachte letsel of enig ander nadeel heeft ondervonden door de slagen. De verdachte is vervolgens doorgegaan met trappen, beledigen en bedreigen, waarna politieassistentie is ingeroepen door [verbalisant].
Het hof is van oordeel dat dit vormverzuim in de straf dient te worden verdisconteerd als hierna te melden.
De raadsvrouw heeft overigens verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en een taakstraf in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Ernst van het feit en omstandigheden van het geval
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling, bedreiging en belediging van een politieambtenaar. Het hof neemt dit de verdachte kwalijk omdat politieambtenaren hun functie moeten kunnen uitoefenen zonder op gewelddadige en beledigende wijze te worden bejegend. Het getuigt bovendien van een onaanvaardbaar gebrek aan respect voor het openbaar gezag. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de schuldheling van een elektrische fiets. Door aldus te handelen heeft de verdachte bijgedragen aan het plegen van vermogensdelicten, zoals diefstallen, omdat heling bijdraagt aan het in stand houden van een afzetmarkt voor gestolen goederen. Tot slot heeft de verdachte een stiletto voorhanden gehad. Het ongecontroleerde bezit van dit soort wapens brengt grote risico’s met zich mee en is een maatschappelijk probleem.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 13 november 2024 is hij eerder voor soortgelijke misdrijven onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Gelet op de ernst van de feiten en de recidive kan niet worden volstaan met een andere dan een (deels) vrijheidsbenemende straf. De door de advocaat-generaal gevorderde straf is op zich een passende straf. Gelet op het eerder geconstateerde vormverzuim zal het hof de straf matigen. Bij het ontbreken van normstellingen omtrent de hoogte van de strafvermindering die aan een dergelijke vormverzuim dient te worden gekoppeld, zal het hof de strafvermindering naar redelijkheid bepalen. Het hof acht, alles afwegende, in plaats van een gevangenisstraf van 2 maanden waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 1 maand, een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken waarvan 3 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [verbalisant]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 850,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij volledig wordt toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen gelet op het handelen aan de zijde van de benadeelde partij. Subsidiair is verzocht de vordering te matigen.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde gedragingen. Hiermee heeft hij onrechtmatig gehandeld jegens de benadeelde partij. Het hof houdt echter ook rekening met de wijze waarop de verdachte door de benadeelde partij is bejegend, waarbij de benadeelde partij over de schreef is gegaan. Het hof acht het om die reden niet billijk dat de verdachte immateriële schade dient te vergoeden, zodat de vordering zal worden afgewezen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63, 266, 267, 285, 300, 304 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 15 januari 2020 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand met een proeftijd van twee jaren. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen gelet op het tijdsverloop.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Voor de effectiviteit en de geloofwaardigheid van de regeling omtrent voorwaardelijke straffen en de daarbij behorende algemene (en bijzondere) voorwaarden, is essentieel dat overtreding van deze voorwaarden niet vrijblijvend is en dat daaraan gevolgen worden verbonden. Dat dient ook in deze zaak te gebeuren. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 15-073055-22 onder 1, 2 en 3 en in de zaak met parketnummer 15-099158-22 onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 15-073055-22 onder 1, 2 en 3 en in de zaak met parketnummer 15-099158-22 onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [verbalisant]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [verbalisant] tot schadevergoeding af.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Beveelt de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 15 januari 2020, parketnummer 08-205886-19, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.F. Groos, mr. M.L.M. van der Voet en mr. E.C.M. Bouman, in tegenwoordigheid van
mr. D. de Jong, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 10 december 2024.
mr. E.C.M. Bouman is buiten staat dit arrest te ondertekenen.