ECLI:NL:GHAMS:2024:3587

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
31 december 2024
Zaaknummer
200.342.876/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake onderbewindstelling van goederen van betrokkene

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de onderbewindstelling van de goederen van betrokkene, geboren in 2001 te [plaats A]. De kantonrechter had op 26 maart 2024 besloten dat betrokkene niet in staat was haar vermogensrechtelijke belangen te behartigen vanwege verkwisting en problematische schulden, en had bewind ingesteld. Betrokkene was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. Tijdens de procedure in hoger beroep heeft het hof diverse stukken ontvangen en een zitting gehouden op 30 oktober 2024, waarbij betrokkene, haar advocaat, en vertegenwoordigers van Stichting CAV aanwezig waren. De ouders van betrokkene hebben verklaard bereid te zijn om een deel van de openstaande schulden te betalen, maar het hof oordeelde dat de situatie van betrokkene nog steeds problematisch was. Het hof heeft geconcludeerd dat het bewind op goede gronden was ingesteld en dat er onvoldoende vooruitgang was geboekt om het bewind op te heffen. De beslissing van de kantonrechter is bekrachtigd, en het verzoek van betrokkene in hoger beroep is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.342.876/01
zaaknummer rechtbank: 10983774 EB VERZ 24-2482
beschikking van de meervoudige kamer van 17 december 2024 in de zaak van
[betrokkene] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna: betrokkene,
advocaat: mr. E. Tahitu te Amsterdam,
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- Stichting Centrale Administratie voor Voorzieningen op het Gebied van de
Gezondheids- en Welzijnszorg (hierna: Stichting CAV),
- [X] (hierna: [X] ).
Als informant zijn door het hof aangemerkt:
- [de vader] (hierna: de vader), en
- [de moeder] (hierna: de moeder).

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de vraag of betrokkenes goederen onder bewind moeten worden gesteld.
1.2
De kantonrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) heeft bij beschikking van 26 maart 2024 (hierna: de bestreden beschikking) op verzoek van betrokkene geoordeeld dat betrokkene niet in staat is ten volle haar vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van verkwisting en/of het hebben van problematische schulden en heeft daarom bewind ingesteld. Betrokkene is het daar niet mee eens en wil dat haar verzoek tot onderbewindstelling alsnog wordt afgewezen. Het hof beslist dat de bestreden beschikking in stand blijft en legt hierna uit waarom.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Betrokkene is op 24 juni 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
Stichting CAV heeft op 14 augustus 2024 een schriftelijke reactie ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van betrokkene van 21 oktober 2024 met bijlage,
- een bericht van de zijde van betrokkene van 22 oktober 2024 met bijlagen,
- een bericht van de zijde van de bewindvoerder van 24 oktober 2024 met bijlagen, en
- een bericht van de zijde van betrokkene van 25 oktober 2024 met bijlage.
2.4
De zitting heeft op 30 oktober 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- betrokkene, bijgestaan door haar advocaat,
- Stichting CAV, vertegenwoordigd door [bewindvoerder 1] (hierna: de bewindvoerder), vergezeld door haar collega [bewindvoerder 2] , en
- de vader, bijgestaan door P. Cuijpers, tolk in de Engelse taal.
[X] en de moeder zijn opgeroepen voor de zitting, maar zijn niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Betrokkene is geboren [in] 2001 te [plaats A] . Zij is de dochter van [de moeder] en [de vader] .
3.2
Betrokkene heeft een affectieve relatie met [X] , met wie zij een minderjarige dochter heeft.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking, op het verzoek van betrokkene, de goederen die aan haar (zullen) toebehoren onder bewind gesteld voor de duur van vijf jaar wegens verkwisting/het hebben van problematische schulden en Stichting CAV tot bewindvoerder benoemd.
4.2
Betrokkene verzoekt – naar het hof begrijpt – met vernietiging van de bestreden beschikking, haar verzoek tot onderbewindstelling buiten behandeling te laten, dan wel betrokkene niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, dan wel het verzoek af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Ontvankelijkheid
5.1
Voor zover betrokkene als grief heeft aangevoerd dat de rechtbank haar niet-ontvankelijk had moeten verklaren in haar verzoek, dan wel haar verzoekschrift buiten behandeling had moeten laten omdat zij het griffierecht niet betaald had, overweegt het hof als volgt. Tegen beslissingen inzake (niet-)ontvankelijkheid in verband met betaling van het griffierecht staat op grond van artikel 282a lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geen hogere voorziening open. Het voorgaande brengt mee dat tegen dergelijke beslissingen geen grief kan worden ingediend, zodat het hof op deze grief verder niet zal ingaan.
Het wettelijk kader
5.2
Uit artikel 1:431, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de rechter een bewind kan instellen over één of meer van de goederen, die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren
a. voor een bepaalde of onbepaalde tijdsduur indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
b. voor een bepaalde tijdsduur indien de meerderjarige tijdelijk niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van verkwisting of het hebben van problematische schulden.
De standpunten
5.3
Betrokkene stelt dat zij niet op de hoogte is gebracht van de zitting bij de kantonrechter en dat zij geen verweer heeft kunnen voeren, omdat zij niet aanwezig was. De ouders van betrokkene hebben verklaard de openstaande vorderingen van in totaal € 42.000 voor een groot deel te zullen betalen. Zij zullen ieder afzonderlijk een deel van de vordering voldoen. Verder is betrokkene met ingang van 1 juni 2024 gestart met werken en zij verdient € 3.000 netto per maand. Betrokkene kan de schuld dus met behulp van haar ouders aflossen en daarom is er geen sprake van problematische schulden.
5.4
De bewindvoerder voert aan dat betrokkene door de afdeling schuldhulpverlening van het Buurtteam is aangemeld voor bewindvoering. Betrokkene was met begeleiding en een buurtteammedewerker aanwezig bij de intake voor bewindvoering. Zij heeft het bewind toen zelf aangevraagd en de aanvraag ook ondertekend. De bewindvoerder heeft aan betrokkene doorgegeven dat het mogelijk is voor haar ouders om de schulden aan de schuldeisers gedurende het bewind af te betalen. Bovendien heeft zij aan betrokkene kenbaar gemaakt dat, als alle schuldeisers betaald zijn, de grond voor het bewind komt te vervallen en de bewindvoerder de kantonrechter dan kan verzoeken om het bewind op te heffen.
De beoordeling
5.5
Voor zover betrokkene erover klaagt dat zij bij de kantonrechter geen verweer heeft kunnen voeren tegen het verzoek, overweegt het hof dat zij eraan voorbij gaat dat het hier dan om een verweer tegen haar eigen verzoek zou gaan. Met die mogelijkheid hoefde de kantonrechter geen rekening te houden. Voor het overige geldt dat eventuele fouten uit de behandeling bij de kantonrechter in hoger beroep zijn hersteld, zodat betrokkenen geen belang meer heeft bij een klacht daarover.
5.6
Uit de stukken en tijdens de zitting in hoger beroep is onder meer het volgende gebleken. Toen het bewind werd ingesteld had betrokkene ruim € 40.000 aan schulden. Ook nu bedragen haar schulden nog meer dan € 40.000. De hoogte van deze schuld is naar het oordeel van het hof problematisch, gezien de inkomenssituatie van betrokkene. Weliswaar heeft zij nu een baan met een goed inkomen, maar die situatie bestaat nog niet zo lang. Daarom is het hof van oordeel dat betrokkene ten tijde van de beoordeling in eerste aanleg tijdelijk niet in staat was haar vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van het hebben van problematische schulden. Het bewind is destijds dan ook op goede gronden ingesteld.
5.7
Gebleken is dat nog niet gestart is met het aflossen van de schulden van betrokkene en dat het bewind enigszins stroef verloopt, omdat betrokkene niet alle binnenkomende facturen doorstuurt naar de bewindvoerder. De bewindvoerder heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat het bewind op dit moment wel stabieler is dan een tijd geleden, omdat het salaris van betrokkene sinds oktober 2024 op de beheerrekening binnenkomt. Dat vergemakkelijkt de uitvoering van het bewind. Verder lijken de ouders van betrokkene bereid te zijn om een deel van de schulden af te betalen. Het hof acht deze ontwikkeling echter nog onvoldoende toereikend om de grond voor het instellen van het bewind weg te nemen en tot opheffing over te gaan. Nog niet alle schulden zijn in kaart gebracht en de bewindvoerder zal dit de komende tijd samen met betrokkene moeten doen. Betrokkene dient daarvoor contact op te nemen met de bewindvoerder. Tijdens het bewind en met behulp van de bewindvoerder kan afbetaling van de schulden van betrokkene in goede banen worden geleid. De bewindvoerder kan de komende periode gebruiken om betrokkene te ondersteunen bij het regelen van de financiën. Bij de huidige stand van zaken verwacht het hof dat het bewind in elk geval nog zo’n twaalf tot achttien maanden noodzakelijk zal zijn, maar dan moet betrokkene wel met de bewindvoerder gaan samenwerken. Het is daarom nu nog niet te zeggen of een kortere periode van bewind dan de kantonrechter heeft bepaald kan volstaan.
Het hof zal het verzoek in hoger beroep van betrokkene afwijzen en de bestreden beschikking bekrachtigen.
5.8
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.T. Hoogland, mr. A.V.T. de Bie en mr. M.E. Burger, in tegenwoordigheid van mr. I.L.I. Bossert als griffier en is op 17 december 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.