ECLI:NL:GHAMS:2024:356

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
21 februari 2024
Zaaknummer
23-000619-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met wijziging van de straf in een zaak van poging doodslag met verwerping van noodweer(exces)

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 16 februari 2023. De verdachte, geboren in 2000 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Heerhugowaard, was in eerste aanleg veroordeeld voor poging doodslag. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, behalve ten aanzien van de opgelegde straf, die werd gewijzigd van vier naar drie jaar gevangenisstraf. De zaak betreft een schietincident waarbij de verdachte in de richting van de aangever heeft geschoten, na een conflict dat was ontstaan over geld. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit noodweer of noodweerexces, maar het hof oordeelde dat de aanvankelijke noodweersituatie was geëindigd op het moment dat de verdachte wegreed van de aangevers. Het hof verwierp het beroep op noodweer en noodweerexces, en oordeelde dat de verdachte strafbaar was. Bij de strafoplegging hield het hof rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de voorgeschiedenis tussen de verdachte en de aangever. Het hof concludeerde dat een gevangenisstraf van drie jaar passend was, gezien de schokkende impact van de schietpartij op de rechtsorde en de omwonenden.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000619-23
datum uitspraak: 21 februari 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 16 februari 2023 in de strafzaak onder parketnummer 15-124525-22 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Heerhugowaard.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 februari 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw en raadsman van de verdachte naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit dan ook bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde straf, in zoverre zal het vonnis worden vernietigd. Ook zal het hof de gronden verbeteren. Het hof zal:
  • de bewijsmiddelen verbeteren die in geval van cassatie zullen worden opgenomen in een aanvulling op dit verkort arrest en;
  • de motivering vervangen ten aanzien van het beroep op noodweer(exces).

Strafbaarheid van de verdachte

De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat sprake is van noodweer of noodweerexces. Daaraan is ten grondslag gelegd dat de verdachte al tijden erg bang is voor [naam 1] omdat zij een conflict hebben over geld, waarbij [naam 1] (vuurwapen)geweld niet schuwde. Op de bewuste dag waren [naam 1] en [naam 2] op jacht naar de verdachte en zijn broer met de intentie om geweld te gaan gebruiken. Zij hebben de auto waarin de verdachte en zijn broer zaten klemgereden en zijn vervolgens uitgestapt en op die auto afgelopen. Dit alles kan niet anders dan een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding opleveren waartegen verdediging noodzakelijk en geboden was. Er was geen reële mogelijkheid voor de verdachte om zich aan de aanval te onttrekken, zelfs niet door weg te rijden omdat de aanval van de aangevers doorging, ook nadat de verdachte in de lucht had geschoten. Indien niet voldaan is aan de voor noodweer vereiste proportionaliteit en subsidiariteit, is het naar de mening van de verdediging aannemelijk dat de aanranding bij de verdachte een hevige gemoedsbeweging heeft veroorzaakt, welke een beroep op noodweerexces rechtvaardigt.
Het hof oordeelt als volgt.
Uit de dossierstukken volgt dat de verdachte op twee momenten heeft geschoten. Het hof heeft, met de rechtbank, op grond van de bewijsmiddelen vastgesteld dat de verdachte bij het afvuren van de laatste twee schoten op het tweede moment bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij [naam 1] dodelijk zou raken. De bewezenverklaring heeft betrekking op die schoten.
Het hof gaat er vanuit dat er bij de eerste schoten op het eerste moment nog sprake was van een noodweersituatie. [naam 1] en [naam 2] hadden de auto waarin de verdachte zat klemgereden, waren uitgestapt en waren op de verdachte en zijn broer afgerend. Er dreigde in eerste instantie een aanranding en er bestond een noodzaak tot verdediging.
De verdachte heeft verklaard over de situatie waarin hij de laatste twee schoten heeft afgevuurd. Volgens de verdachte heeft hij voor een tweede keer geschoten toen zij nog in [straat 1] aan het keren waren en [naam 1] en [naam 2] op hen af kwamen rennen. Die verklaring is niet aannemelijk geworden en in strijd met de feiten en omstandigheden die het hof heeft vastgesteld. De hulzen zijn immers niet bij de kruising met [straat 1] aangetroffen, maar verderop in de [straat 2] (op de plekken 6 en 7 op de plattegrond op pagina [nummer] van het procesdossier). De locatie van de kogelinslagen in de raamkozijnen en de hoogte zijn evenmin te verklaren als de verdachte heeft geschoten terwijl zij op [straat 1] aan het keren waren. Het hof stelt op basis van de dossierstukken vast dat het tweede moment van schieten door de verdachte verderop in de [straat 2] heeft plaatsgevonden vanuit de auto die van [naam 1] en [naam 2] wegreed en dat de verdachte niet in de lucht maar in de richting van [naam 1] heeft geschoten.
Naar het oordeel van het hof was de aanvankelijke noodweersituatie dan ook geëindigd op het moment dat de auto met daarin de verdachte gekeerd was en wegreed van de aangevers, die op dat moment nog te voet waren. Het beroep op noodweer slaagt onder deze omstandigheden niet. Hetzelfde geldt voor het beroep op noodweerexces. De verklaring van de verdachte over de feitelijke toedracht op dat moment, zijn afwegingen en hevige gemoedsbeweging is niet aannemelijk geworden.
Het hof verwerpt, gelet op het voorgaande, het beroep op noodweer en noodweerexces.
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het primair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechtbank opgelegd.
De verdediging heeft, in het geval het hof niet tot ontslag van alle rechtsvervolging zou komen, verzocht om rekening te houden met de toedracht van het feit en de voorgeschiedenis tussen de verdachte en [naam 1] en de eventuele gevangenisstraf te beperken tot de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door op klaarlichte dag in een woonwijk in Alkmaar vanuit een rijdende auto tweemaal te schieten in de richting van aangever [naam 1] . Hij heeft daarbij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij hem dodelijk zou raken. De verdachte heeft door zijn handelen geen respect voor het lijf en leven van anderen getoond. Een dergelijke schietpartij schokt de rechtsorde en brengt ook buiten de directe omgeving van het slachtoffer angst en gevoelens van onveiligheid teweeg. Dit geldt temeer nu de schietpartij plaatsvond in een woonwijk en verschillende omwonenden daar ongewild getuige van zijn geweest en er bij een woning kogelinslagen zijn aangetroffen in twee raamkozijnen van de woonkamer op de begane grond, ter hoogte van de bank.
Het hof heeft rekening gehouden met straffen die rechters meestal opleggen voor soortgelijke feiten. Gelet op de ernst van het feit kan niet worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof acht, in beginsel, de in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf voor de duur van vier jaren passend en geboden.
Het hof houdt in het voordeel van de verdachte echter rekening met de rol van de aangever [naam 1] in het geheel. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat er sprake is van een lange voorgeschiedenis tussen de verdachte en [naam 1] , waarbij de verdachte en zijn broer al langere tijd door hem lastig werden gevallen, ook op behoorlijk gewelddadige wijze. Voordat de verdachte had geschoten waren zij door [naam 1] en [naam 2] belaagd. Het hof ziet in deze omstandigheden aanleiding een lagere gevangenisstraf op te leggen dan door de rechtbank is opgelegd.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.P. den Otter, mr. W.S. Ludwig, en mr. N.E. Kwak, in tegenwoordigheid van mr. I. Peetoom, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 februari 2024.
mr. Kwak en mr. Ludwig zijn verhinderd dit arrest mede te ondertekenen.