ECLI:NL:GHAMS:2024:3514

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
200.323.867/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen een vader, aangeduid als [eiser], en zijn minderjarige kind, aangeduid als [minderjarige]. De vader had eerder een intensieve rol in het leven van [minderjarige], maar het contact was sinds april 2021 verbroken. Het hof had eerder op 19 september 2023 een tussenbeschikking gewezen waarin het verzoek om een omgangsregeling pro forma was aangehouden en de Raad voor de Kinderbescherming was verzocht om onderzoek te doen naar de mogelijkheden voor een omgangsregeling.

Tijdens de mondelinge behandeling op 25 september 2024 was de vader niet aanwezig, maar zijn advocaat heeft een pleitnotitie overgelegd. De moeder, die als verweerster optreedt, heeft aangegeven dat [minderjarige] geen behoefte heeft aan contact met de vader en dat zij hem niet zal dwingen tot contact. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om op dit moment geen contact vast te stellen, gezien de houding van de vader en het belang van stabiliteit voor [minderjarige].

Het hof heeft geconcludeerd dat de vader onvoldoende voorspelbaar is in zijn gedrag en dat het in strijd is met de belangen van [minderjarige] om het contact te herstellen. De vader heeft geen gebruik gemaakt van eerdere mogelijkheden om contact te leggen, zoals het sturen van kaartjes. Het hof heeft daarom het verzoek van de vader om begeleide omgang afgewijzen en de beschikking waarvan beroep bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.323.867/01
zaaknummer rechtbank: C/13/710525 / FA RK 21-7561 (LH MW)
beschikking van de meervoudige kamer van 17 december 2024 in de zaak van
[eiser] ,
wonende op een geheim adres,
verzoeker in hoger beroep,
hierna: [eiser] ,
advocaat: mr. B.S. van Haeften te Den Haag,
en
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. T. Hoekx-Audiffred te Amsterdam (onttrokken).
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige ] , hierna: [minderjarige ] , en
- [X] , hierna: [X] .
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats A] ,
hierna: de raad.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Het hof heeft in deze zaak op 19 september 2023 een tussenbeschikking gewezen. Voor het verloop van de procedure tot 19 september 2023 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van 19 september 2023.
1.2
Het hof heeft bij de hiervoor genoemde tussenbeschikking de beslissing op het verzoek van [eiser] tot het treffen van een omgangsregeling pro forma aangehouden (tot 23 juni 2024). Het hof heeft de raad verzocht een onderzoek te verrichten aan de hand van de vraag welke mogelijkheden er zijn voor een omgangsregeling tussen [minderjarige ] en [eiser] , of er factoren zijn die de omgang belemmeren en zo ja, of en op welke wijze en termijn deze kunnen worden opgeheven, en hoe een omgangsregeling vormgegeven zou moeten worden. Het hof heeft de raad verzocht uiterlijk één week voor 23 juni 2024 schriftelijk verslag uit te brengen over deze vragen.
1.3
Daarna heeft het hof de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van de raad van 29 mei 2024 met bijlage en,
- een bericht van de zijde van de raad van 29 juli 2024 met bijlagen.
1.4
Het hof heeft [minderjarige ] de gelegenheid gegeven om te laten weten wat hij van de zaak vindt. Hij heeft daar geen gebruik van gemaakt.
1.5
De voortgezette mondelinge behandeling heeft op 25 september 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de advocaat van [eiser] ,
- de moeder, en
- de raad, vertegenwoordigd door V.D. Aelbers.
[eiser] was niet aanwezig ter zitting. De advocaat van [eiser] heeft op de zitting een pleitnotitie voorgedragen en overgelegd.
1.6
Na de mondelinge behandeling heeft het hof op 2 oktober 2024 een brief van de raad ontvangen met bijlagen. Nu de mondelinge behandeling is gesloten en het hof partijen geen toestemming heeft gegeven nog stukken na te zenden, slaat het hof daarop geen acht.

2.De verdere beoordeling

2.1
Het hof dient nog te beslissen op het verzoek van [eiser] om een zorg- en vakantieregeling vast te stellen tussen [minderjarige ] en hem. Ter zitting in hoger beroep heeft [eiser] zijn verzoek in die zin gewijzigd, naar het hof begrijpt, dat hij verzoekt om te bepalen dat er begeleide omgang dient plaats te vinden tussen [minderjarige ] en hem, en partijen door te verwijzen naar een instantie voor begeleide omgang.
Het wettelijk kader
2.2
Uit artikel 1:377a, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vaststelt dan wel het recht op omgang ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd.
Uit het derde lid volgt dat de rechter het recht op omgang slechts ontzegt, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van
het kind, of
b. de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang
met zijn ouder of degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
De standpunten
2.3
[eiser] stelt dat hij tot april 2021 een intensieve vaderrol heeft vervuld. Hij mist [minderjarige ] en wil dat het contact tussen hen op een rustige manier weer wordt opgebouwd, hetgeen in het belang van [minderjarige ] is. Contactherstel is belangrijk. [eiser] heeft een vaste baan en daardoor meer rust en stabiliteit in zijn leven. Ook gaat het momenteel goed met zijn gezondheid. Hij is in staat om afspraken over het contact met [minderjarige ] na te komen, maar hij krijgt niet de kans om dit te laten zien. Verder vindt [eiser] het belangrijk dat het beeld dat [minderjarige ] van hem heeft wordt gecorrigeerd. Hij heeft [minderjarige ] geen kaartjes gestuurd, omdat hij fysiek contact belangrijk vindt voor hem. Hij begrijpt nu dat het in het belang van [minderjarige ] is om de omgangsmomenten rustig en begeleid op te bouwen en heeft ook bij de raad aangegeven dat hij daarvoor openstaat.
2.4
De moeder voert aan dat zij [minderjarige ] heeft laten weten dat hij contact kan hebben met [eiser] als hij dat zelf wil. Zij zal hem echter niet verplichten tot contact. [eiser] heeft geen gebruik gemaakt van het voorstel om kaartjes naar [minderjarige ] te sturen en de moeder krijgt geen financiële bijstand van hem. Hij heeft inkomen vanuit een UWV-uitkering en de moeder heeft een deurwaarder beslag laten leggen bij hem. Het hof heeft een jaar geleden de erkenning van [minderjarige ] door [X] vernietigd en [eiser] vervangende toestemming gegeven om [minderjarige ] te erkennen, maar hij heeft daar vervolgens niets mee gedaan. [minderjarige ] heeft al tien jaar lang stabiliteit, regelmaat en structuur bij de moeder thuis. De moeder vindt dat [eiser] kwalijke uitspraken doet en is van mening dat zijn gedrag [minderjarige ] schade toebrengt.
Het advies van de raad
2.5
De raad heeft geadviseerd om op dit moment geen contact tussen [eiser] en [minderjarige ] vast te stellen. [minderjarige ] heeft geen behoefte aan contact met [eiser] en de raad plaatst, gezien de houding van [eiser] , vraagtekens bij zijn motivatie voor een vorm van begeleiding of hulp. Daarnaast heeft [eiser] een eerder advies, om kaartjes naar [minderjarige ] te sturen, niet opgevolgd. Bij biologisch ouderschap hoort erkenning en ouderlijke verantwoordelijkheid. Het is in het belang van [minderjarige ] om zicht te krijgen op zijn afkomst, maar ook om stabiliteit en emotionele en fysieke veiligheid te hebben. Als [eiser] verantwoordelijkheid wil voor [minderjarige ] , dan zal hij stappen moeten zetten om aan [minderjarige ] te laten zien dat hij geïnteresseerd in hem is.
De beoordeling
2.6
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is onder meer het volgende gebleken. Vast is komen te staan dat [eiser] [minderjarige ] tot op heden niet heeft erkend, nadat dit hof hem bij beschikking van 19 september 2023 vervangende toestemming heeft verleend om [minderjarige ] te erkennen. Daarnaast is gebleken dat [eiser] bij aanvang van het raadsonderzoek aan de raad kenbaar heeft gemaakt dat het onderzoek moet worden stopgezet, dat hij er helemaal niets meer mee te maken wil hebben, dat hij geen medewerking zal verlenen aan een vorm van begeleide omgang, en dat [minderjarige ] in de toekomst altijd bij hem zal mogen aankloppen. Eerst bij afronding van het onderzoek heeft [eiser] aangegeven hulp te willen bij het contactherstel met [minderjarige ] . [eiser] is niet ter zitting in hoger beroep verschenen, waardoor hij niet nader heeft kunnen toelichten op welke manier hij zich wil inspannen voor contactherstel tussen [minderjarige ] en hem. Bovendien heeft de moeder ter zitting in hoger beroep verklaard dat [eiser] (vooralsnog) geen gebruik heeft gemaakt van het voorstel om kaartjes naar [minderjarige ] te sturen om weer contact te leggen met hem. Naar het oordeel van het hof blijkt uit het voorgaande dat [eiser] onvoldoende voorspelbaar is in zijn gedrag en dat hij de kansen die hij krijgt om zijn vaderschap te verankeren en het contact met [minderjarige ] te herstellen niet aangrijpt. Het hof is met de raad van oordeel dat [minderjarige ] gebaat is bij continuïteit en voorspelbaarheid en dat fysieke en emotionele veiligheid voor hem van belang is. Vaststelling van enige vorm van contact doet de mogelijkheid ontstaan dat [minderjarige ] weer teleurgesteld zal worden door [eiser] , en dat is schadelijk voor hem. Gelet op het voorgaande acht het hof het op dit moment in strijd met de zwaarwegende belangen van [minderjarige ] om het contact tussen [eiser] en hem te herstellen. Het hof zal het verzoek van [eiser] om te bepalen dat begeleide omgang dient plaats te vinden tussen [minderjarige ] en hem, en partijen daarvoor door te verwijzen naar een instantie voor begeleide omgang, dan ook afwijzen.
2.7
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

3.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover daarin het verzoek van [eiser] om een omgangsregeling vast te stellen is afgewezen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.A. van den Berg, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. M.E. Burger, in tegenwoordigheid van mr. I.L.I. Bossert als griffier en is op 17 december 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.