ECLI:NL:GHAMS:2024:3509

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
200.340.283/01 en 200.340.284/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en boedelverdeling na echtscheiding met betrekking tot appartement in Turkije

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin de kinderalimentatie en de afwikkeling van de boedel na de echtscheiding zijn vastgesteld. De man, verzoeker in hoger beroep, is het niet eens met de door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie van € 137,- per kind per maand en de verplichting om € 37.500,- aan de vrouw te betalen wegens benadeling van de gemeenschap. De vrouw, verweerster in hoger beroep, is het daarentegen eens met de beschikking van de rechtbank.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 26 september 2024 hebben partijen overeenstemming bereikt over de kinderalimentatie. De man zal tot 1 juli 2024 de in de bestreden beschikking vastgestelde alimentatie van € 137,- per kind per maand betalen, waarna dit bedrag zal stijgen naar € 500,- per maand, wat neerkomt op € 166,66 per kind per maand. De man heeft echter een betalingsachterstand laten ontstaan, waarover partijen in overleg zullen treden.

Daarnaast is er een geschil over de waarde van een appartement in Turkije, dat de man kort voor de echtscheiding heeft verkocht. De rechtbank had vastgesteld dat de man € 75.000,- aan de gemeenschap moet vergoeden, maar de man betwist deze waarde en stelt dat het appartement slechts € 25.000,- waard was. Het hof oordeelt dat de man onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde zo laag is en komt tot de conclusie dat de waarde van het appartement in redelijkheid op € 60.000,- moet worden vastgesteld. De man moet daarom € 30.000,- aan de vrouw voldoen.

De beschikking van de rechtbank wordt vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de kinderalimentatie, en het hof legt de nieuwe alimentatieverplichtingen vast, evenals de verplichting tot betaling van € 30.000,- aan de vrouw.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummers: 200.340.283/01 en 200.340.284/01
zaaknummer rechtbank: C/13/732707 / FA RK 23-2618
beschikking van de meervoudige kamer van 17 december 2024 in de zaak van
[de man],
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna: de man,
advocaat: mr. H. Tülü te Haarlem,
en
[de vrouw] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna: de vrouw,
advocaat: mr. M. Pinarbasi-Ilbay te Amsterdam,
en
[kind 1],
wonende te [plaats B] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna: [kind 1] .
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [kind 2] , hierna: [kind 2] ,
- de minderjarige [kind 3] , hierna: [kind 3] .

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 2] en [kind 3] , de door de man te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie voor [kind 1] en de afwikkeling van de boedel van partijen in verband met een door de man kort voor de echtscheiding verkocht appartement in Turkije.
1.2
De rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) heeft in haar beschikking van 15 januari 2024, met bovenstaand zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking) de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna ook: kinderalimentatie) met ingang van 15 januari 2024 bepaald op € 137,- per kind per maand.
Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de man binnen vier weken na dagtekening van de beschikking € 37.500,- aan de vrouw dient te voldoen wegens benadeling van de gemeenschap
De man is het daar niet mee eens. Hij wil dat een lagere alimentatie wordt vastgesteld en hij bestrijdt dat hij de gemeenschap heeft benadeeld. De vrouw is het wel eens met de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De man is op 15 april 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De vrouw heeft op 18 juni 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van de minderjarige [kind 2] van 9 juli 2024;
- een bericht van de zijde van de man van 16 september 2024 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de vrouw van 20 september 2024 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de vrouw van 24 september 2024 met bijlagen.
2.4
De zitting heeft op 26 september 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat en door K. Koyuncu, tolk in de Turkse taal,
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat,
- [kind 1] .
De advocaat van de man heeft op de zitting een pleitnotitie overgelegd.
De advocaat van de vrouw heeft op de zitting producties 9 en 10 overgelegd.

3.De feiten

3.1
De man en de vrouw zijn getrouwd geweest van [datum] 2001 tot 20 februari 2024. Zij hebben de Turkse en de Nederlandse nationaliteit.
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van:
- [kind 1] , geboren [in] 2006 te [plaats A] ;
- [kind 2] , geboren [in] 2008 te [plaats A] ;
- [kind 3] , geboren [in] 2013 te [plaats A] .
3.2
De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, voor zover hier van belang, de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna ook: kinderalimentatie) met ingang van 15 januari 2024 bepaald op € 137,- per kind per maand.
Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de man binnen vier weken na dagtekening van de beschikking € 37.500,- aan de vrouw dient te voldoen wegens benadeling van de gemeenschap in de zin van artikel 1:164 lid 1 BW.
4.2
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, het bedrag aan kinderalimentatie opnieuw vast te stellen conform de draagkracht van de man en daarnaast de waarde van het appartement in Turkije vast te stellen op een bedrag van € 25.000,- althans een bedrag in goede justitie te bepalen.
4.3
De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en het hoger beroep van de man af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

(kinder)alimentatie
5.1
Ter zitting in hoger beroep heeft de man het verzoek ten aanzien van de kinderalimentatie ingetrokken en hebben partijen overeenstemming bereikt over de door de man te betalen alimentatie ten behoeve van de kinderen van partijen.
Zij zijn overeengekomen dat de man tot 1 juli 2024 de in de bestreden beschikking vastgestelde kinderalimentatie van € 137,- per kind per maand aan de vrouw voldoet. Met ingang van 1 juli 2024 zal hij aan de vrouw een kinderalimentatie van € 500,- per maand zal voldoen, wat neerkomt op € 166,66 per kind per maand. Omdat [kind 1] inmiddels jongmeerderjarig is, is in haar geval sprake van een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie.
De man heeft een achterstand in de betaling van de (kinder)alimentatie laten ontstaan. Partijen zullen in overleg treden over de wijze waarop de man deze betalingsachterstand zal gaan voldoen.
5.2
Partijen hebben het hof verzocht hetgeen zij zijn overeengekomen, vast te leggen in deze beschikking.
5.3
Het hof zal conform het verzoek van partijen beslissen. Dit betekent dat het hof de beschikking waarvan beroep zal vernietigen, voor zover deze ziet op de kinderalimentatie.
Appartement in Turkije
5.4
Het hof overweegt dat geen grief is opgeworpen tegen de beslissing van de rechtbank dat met ingang van 6 februari 2002, de datum waarop de man zich bij de vrouw in Nederland vestigde, Nederlands recht van toepassing werd op het huwelijksvermogensregime en dat vanaf die datum een gemeenschap van goederen is ontstaan, zodat het hof hiervan uitgaat.
5.5
Tot deze gemeenschap van goederen behoorde een appartement in [plaats C] , Turkije (hierna: het appartement). In hoger beroep staat vast dat de man dit appartement twee dagen voor de aanvang van de echtscheidingsprocedure heeft verkocht voor een bedrag van € 25.000,-.
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank overwogen dat de man daardoor de gemeenschap heeft benadeeld in de zin van artikel 1:164 lid 1 BW. Het betrof hier een rechtshandeling als bedoeld in artikel 1:88 BW, zonder dat de vrouw de door deze bepaling vereiste toestemming had gegeven. De rechtbank acht het aannemelijk dat het appartement € 75.000,- waard was.
Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de man zijn stelling dat hij met de verkoopopbrengst een schuld aan zijn familie uit het jaar 2001 heeft afgelost niet aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank heeft aldus bepaald dat de man € 75.000,- aan de gemeenschap dient te vergoeden, in die zin dat de man de helft ervan, te weten € 37.500,- aan de vrouw dient te voldoen.
Tegen het oordeel dat de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij met de verkoopopbrengst schulden heeft afbetaald heeft hij geen grief gericht. Het hof zal daarom eveneens hiervan uitgaan. De grief van de man richt zich tegen de door de rechtbank vastgestelde waarde van het appartement van € 75.000,-.
Volgens de man heeft de rechtbank ten onrechte beslist dat het appartement een waarde van € 75.000,- heeft. Het appartement is verkocht voor € 25.000,-. Hij heeft een kopie van een “tapu senedi” overgelegd, waaruit volgens hem blijkt dat Zebeyir Talha Günel sinds 18 april 2023 de eigenaar van het appartement is en hij heeft een verklaring van de nieuwe eigenaar in het geding gebracht, waarin deze verklaart € 25.000,- te hebben betaald voor het appartement. Dat is dan ook de waarde van het appartement, aldus de man.
5.6
Volgens de vrouw is het appartement veel meer waard dan de door de man gestelde € 25.000,-. De man heeft het appartement verkocht aan een goede vriend van hem, wat de vrouw doet vermoeden dat de verkoop doorgestoken kaart is en enkel bedoeld is om de gemeenschap en de vrouw te benadelen. Nadat zij erachter kwam dat het appartement was verkocht, heeft zij dit alsnog laten taxeren en daaruit kwam een veel hogere waarde naar voren. Een verkoopwaarde van € 25.000,- is dan ook volstrekt ongeloofwaardig, aldus de vrouw.
5.7
Het hof is van oordeel dat de man – tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw – onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het appartement slechts € 25.000,- waard is en overweegt daartoe als volgt.
De vrouw heeft een taxatierapport van Bankaci Gayrimenkul Consultancy van 2 november 2023 in het geding gebracht, waaruit blijkt dat het appartement op die datum een verkoopwaarde had van 2.300.000,- tot 2.400.000 Turkse Lira (TL). Uitgaande van een wisselkoers op 2 november 2023 van 1 € = 30,1734 TL komt dat neer op ongeveer € 76.226,- tot € 79.540,-. Weliswaar heeft de man de inhoud van dit rapport betwist, maar ook deze betwisting acht het hof onvoldoende in het licht van hetgeen de vrouw ter toelichting op dit rapport naar voren heeft gebracht. Zo heeft de man aangevoerd dat de taxateur ten onrechte is uitgegaan van een woonoppervlakte van 160 m2, terwijl het appartement een oppervlakte heeft van 120 m2. De vrouw heeft in reactie daarop toegelicht dat de taxateur geen toestemming kreeg om het appartement te betreden. Hij heeft zich om die reden gebaseerd op de plattegrond van het appartementencomplex, die hij heeft opgevraagd bij het bedrijf dat het complex heeft gebouwd. Daarnaast heeft de taxateur bij de buren van naastgelegen appartementen geïnformeerd naar de oppervlakte van hun (vergelijkbare) appartement. Op de plattegrond staat een bruto oppervlakte vermeld van 172,55 m2. Omdat dit inclusief een deel van de gezamenlijke hal is, is de taxateur uitgegaan van een netto oppervlakte van 160 m2, aldus de vrouw. De man heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat van een kleiner woonoppervlak moet worden uitgegaan, een verklaring overgelegd van de nieuwe eigenaar van het appartement, waarin deze aangeeft dat de oppervlakte 120 m2 bedraagt. De vrouw heeft daarop de betrouwbaarheid van de verklaring betwist met de stelling dat de nieuwe eigenaar een bekende is van de man. Dit blijkt volgens haar uit het navolgende. Partijen hadden in 2017 via een coöperatie een stukje grond in Incek (Turkije) gekocht. De vader van de nieuwe eigenaar was betrokken bij deze coöperatie. In het viergesprek voorafgaand aan de echtscheidingsprocedure heeft de man aangegeven dat de bij deze coöperatie betrokken personen onvindbaar waren, dat met betrekking tot de grond niets geregistreerd is op naam van partijen en dat zij dus belazerd zijn. De vrouw acht het vervolgens opmerkelijk dat de man het appartement verkoopt aan de zoon van deze onvindbare persoon. Hieruit blijkt dat de man bevriend is met de nieuwe eigenaar, dan wel dat de vader van de man – die in Turkije de verkoop van het appartement heeft geregeld – bevriend is met de nieuwe eigenaar en diens vader, aldus nog steeds de vrouw.
In het licht van het bovenstaande kon de man niet volstaan met slechts de blote ontkenning dat de nieuwe eigenaar een bekende van hem is. Aldus heeft hij naar het oordeel van het hof onvoldoende betwist dat de koper tot zijn kennissenkring kan worden gerekend. Daarvan gaat het hof dus uit, hetgeen de door hem opgevoerde meting van het appartement (door een volgens hem tot dan toe voor hem onbekende koper) minder betrouwbaar maakt.
De man heeft verder nog aangevoerd dat in het taxatierapport is uitgegaan van een onjuist bouwjaar en dat onvoldoende rekening is gehouden met het feit dat het een niet-gelegaliseerd appartement betreft, hetgeen allebei waardedrukkende factoren zijn. De vrouw heeft ook dit betwist. Ter zake van het bouwjaar heeft zij een factuur uit 2013 van de aansluiting op het waternet in het geding gebracht. De man heeft een factuur uit 2011 in het geding gebracht, maar daarop staan een ander adres en een andere naam vermeld. Naar het oordeel van het hof heeft de man dan ook niet aangetoond dat het appartement een ouder bouwjaar heeft dan 2013. De vrouw heeft betwist dat het wel of niet gelegaliseerd zijn van een woning invloed heeft op de waarde daarvan; hooguit op het verkrijgen een hypotheek voor een dergelijke woning. Het hof acht deze betwisting, die niet is onderbouwd, niet aannemelijk. Als het niet mogelijk is om een hypothecaire lening af te sluiten voor een niet-gelegaliseerde woning – en ook geen aardbevingsverzekering, zoals de man ter zitting in hoger beroep onweersproken heeft gesteld – dan kan dit niet anders dan invloed hebben op de waarde van deze woning. Aan het kopen van een dergelijke woning zijn immers meer onzekerheden verbonden dan aan het kopen van een gelegaliseerde woning. Omdat uit het door de vrouw overgelegde taxatierapport niet duidelijk wordt in hoeverre rekening is gehouden met het feit dat het appartement niet gelegaliseerd is en voor het hof ook niet duidelijk is of de door de vrouw overgelegde advertenties van vergelijkbare appartementen zien op niet-gelegaliseerde appartementen, ziet het hof hierin aanleiding om van een lagere waarde uit te gaan dan genoemd in het door de vrouw overgelegde taxatierapport.
De man heeft nog een verklaring in het geding gebracht van vastgoedexpert [X] van 19 december 2023, die aangeeft dat de waarde van het appartement per april 2023 maximaal 600.000 TL bedraagt. Uitgaande van een wisselkoers op 18 april 2023 van 1 € = 21,3011 TL komt dat neer op ongeveer € 28.168,-. Ook van deze waarde zal het hof niet uitgaan. De verklaring van voornoemde vastgoedexpert is slechts summier van aard. Aan die verklaring kan het hof geen aanknopingspunten ontlenen waarom hij op een aanzienlijk lagere waarde uitkomt dan de waarde genoemd in het veel gedetailleerdere taxatierapport van 2 november 2023.
5.8
Op basis van het voorgaande en bij gebrek aan verdere aanknopingspunten zal het hof de waarde van het appartement in redelijkheid bepalen op € 60.000,-.
5.9
In eerste aanleg heeft de vrouw zich er nog op beroepen dat de man het appartement opzettelijk heeft verzwegen voor haar, zodat de man op de voet van artikel 3:194 lid 2 BW
zijn aandeel daarin aan haar verbeurt. De vrouw heeft die stelling in hoger beroep niet prijs gegeven. Met de rechtbank stelt het hof echter vast dat, naar eigen zeggen van de vrouw, partijen nog vóór de verkoop in een viergesprek hebben gesproken over onder meer het appartement. Van verzwijging is dan ook geen sprake geweest.
5.1
De conclusie is dat de man ter zake van het appartement € 30.000,- aan de vrouw dient te voldoen.
5.11
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 15 januari 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 15 januari 2024 en tot 1 juli 2024 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding, althans in de kosten van levensonderhoud en studie van de drie kinderen van partijen € 137,- per kind per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 1 juli 2024 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding, althans in de kosten van levensonderhoud en studie van de drie kinderen van partijen € 166,66 per kind per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
veroordeelt de man om binnen vier weken na heden € 30.000,- aan de vrouw te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. Schenkeveld, mr. A.V.T. de Bie en mr. E.S. Jansen, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Betlem als griffier en is op 17 december 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.