ECLI:NL:GHAMS:2024:3500

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
200.344.567/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige omgangsregeling in familiezaken met betrekking tot minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de vader om een voorlopige omgangsregeling vast te stellen met zijn minderjarige kind, geboren in 2024. De vader, die de minderjarige nog nooit heeft gezien, was in hoger beroep gekomen van een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Holland, die zijn verzoek om een omgangsregeling had afgewezen. De rechtbank had geoordeeld dat er te veel signalen waren van mogelijke onveiligheid, en dat een raadsonderzoek noodzakelijk was voordat een omgangsregeling kon worden vastgesteld.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 25 november 2024, waarbij zowel de vader als de moeder aanwezig waren, heeft de Raad voor de Kinderbescherming geadviseerd om het raadsonderzoek af te wachten. De raad wees op de tegenstrijdige verhalen van de ouders en de zorgen over de veiligheid van de minderjarige. De vader betwistte de beschuldigingen van de moeder, die onder andere doodsbedreigingen en stalking had gemeld.

Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bekrachtigd en geen voorlopige omgangsregeling vastgesteld. Het hof oordeelde dat het in het belang van de minderjarige is om het raadsonderzoek af te wachten, voordat er een beslissing kan worden genomen over de omgang. De vader en de moeder hebben beiden verklaard in te stemmen met het afwachten van het onderzoek. De uitspraak benadrukt het belang van de veiligheid van de minderjarige en de noodzaak van een gedegen onderzoek voordat omgangsregelingen worden vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.344.567/01
zaaknummer rechtbank: C/15/351249 / FA RK 24-1790
beschikking van de meervoudige kamer van 17 december 2024 in de zaak van
[de vader],
wonende te [plaats A] , gemeente [plaats A] ,
verzoeker in het incident,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.H.M. de Boer te Alkmaar,
en
[de moeder] ,
wonende op een bij het hof bekend adres,
verweerster in het incident,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.W. Hoogland te Den Helder.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbende aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), geboren [in] 2024 te [plaats B] .
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna: de raad.

1.Het incident in het kort

1.1
Het incident gaat over een voorlopige omgangsregeling tussen [minderjarige] (11 maanden oud) en de vader.
1.2
De rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de rechtbank) heeft in een beschikking van 12 juli 2024 (hierna: de bestreden beschikking) het inleidende verzoek van de vader om bij wijze van provisionele voorziening een voorlopige omgangsregeling vast te stellen tussen hem en [minderjarige] , afgewezen. De vader is het daar niet mee eens en wil dat zijn inleidende verzoek alsnog wordt toegewezen. De moeder is het wel eens met de beslissing van de rechtbank.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De vader is op 7 augustus 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De moeder heeft op 3 september 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn daarnaast de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de zijde van de moeder van 20 november 2024 met bijlage;
- een bericht van de zijde van de vader van 21 november 2024 met bijlage.
2.4
De zitting heeft op 25 november 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door R. Bark.

3.De feiten

3.1
De ouders hebben ongeveer anderhalf jaar een affectieve relatie met elkaar gehad, welke in september 2023 is beëindigd. Uit de (inmiddels verbroken) relatie van de ouders is geboren: [minderjarige] , [in] 2024 te [plaats B] .
3.2
De moeder oefent alleen het gezag uit over [minderjarige] . De vader heeft [minderjarige] niet erkend, maar tussen de ouders staat niet ter discussie dat de vader de biologische vader van [minderjarige] is.
3.3
De vader heeft gelijktijdig met het verzoek tot een provisionele voorziening een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling bij de rechtbank ingediend. Daarop heeft de rechtbank in de (in dit hoger beroep in zoverre niet bestreden) beschikking de raad verzocht een onderzoek te verrichten naar de vraag of het in het belang van [minderjarige] is om de vader te leren kennen en zo ja op welke wijze dit dient te geschieden en welke omgangsregeling in zijn belang is. Indien door de raad begeleiding noodzakelijk wordt geacht, wordt verzocht te adviseren wie aan die begeleiding uitvoering zal kunnen geven, voor welke periode, met welke frequentie en op welke locatie.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het verzoek van de vader tot het treffen van een voorlopige voorziening, inhoudende het vaststellen van een omgangsregeling tussen [minderjarige] en de vader, afgewezen.
4.2
De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen voor zover deze betrekking heeft op hetgeen is beslist ter zake de voorlopige voorziening en (alsnog) te bepalen dat de vader, totdat er een beslissing in de bodemprocedure is genomen, een omgangsregeling vast te stellen tussen [minderjarige] en de vader inhoudende dat [minderjarige] :
- de eerste vier weken twee uur per week bij de vader verblijft;
- de navolgende vier weken vier uur per week bij de vader verblijft;
- na acht weken iedere zondag bij de vader verblijft;
- de reguliere omgangsregeling tijdens de vakanties en feestdagen doorloopt.
4.3
De moeder verzoekt de vader niet-ontvankelijk te verklaren in hoger beroep, dan wel zijn hoger beroep ongegrond te verklaren.

5.De motivering van de beslissing

De standpunten
5.1
De vader stelt dat de rechtbank ten onrechte geen voorlopige omgangsregeling heeft vastgesteld.
5.2
De moeder voert aan dat de rechtbank terecht het verzoek van de vader tot het treffen van een voorlopige voorziening heeft afgewezen en heeft bepaald dat in de bodemprocedure een raadsonderzoek dient te worden verricht. Zonder een raadsonderzoek kan de veiligheid van de moeder en [minderjarige] bij omgang tussen de vader en [minderjarige] niet gewaarborgd worden.
Het advies van de raad
5.3
De raad heeft ter zitting in hoger beroep als volgt geadviseerd. Op dit moment zijn de ouders niet in staat om met elkaar vorm te geven aan een omgangsregeling die mogelijk wordt vastgesteld. Bovendien moet de veiligheid van [minderjarige] centraal staan. De ouders vertellen tegenstrijdige verhalen. Er zijn nog te veel signalen voor mogelijke onveiligheid tussen de ouders. Deze mogelijke onveiligheid heeft impact op moeder en kan ook invloed hebben op [minderjarige] . De raad acht het in het belang van [minderjarige] dat de resultaten van het raadsonderzoek worden afgewacht voordat een omgangsregeling tussen [minderjarige] en de vader vastgesteld kan worden. Naar verwachting zal dit onderzoek drie à vier weken duren.
De beoordeling
Ontvankelijkheid
5.4
Uit artikel 223, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) volgt dat iedere partij tijdens een aanhangig geding kan vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de vordering moet samenhangen met de hoofdvordering.
Gebleken is dat het verzoek van de vader tot het vaststellen van een voorlopige omgangsregeling samenhangt met de bodemprocedure bij de rechtbank waarin de omgangsregeling ook onderwerp van geschil is.
5.5
Het hof stelt voorop dat een voorlopige voorziening naar haar aard een tijdelijke beslissing is die geldt voor de duur van de procedure. Vereist is dat de partij die de voorlopige voorziening vraagt een voldoende (dringend) belang heeft bij een dergelijk verzoek en dat van hem niet gevergd kan worden dat hij de afloop van de bodemzaak afwacht. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat – gelet op het feit dat de vader [minderjarige] nog nooit heeft gezien – het niet van de vader gevergd kan worden om de eindbeslissing in de bodemprocedure af te wachten. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking uitgebreid gemotiveerd waarom sprake is van ‘intended family life’ tussen de vader en [minderjarige] en dat het bestaan van ‘intended family life’ met zich meebrengt dat de vader in beginsel het recht op omgang met [minderjarige] heeft. Het hof neemt de overwegingen van de rechtbank in zoverre over en maakt deze tot de zijne. In aanvulling daarop overweegt het hof als volgt.
De verdere inhoudelijke beoordeling
5.6
Het is voor een kind van groot belang om beide ouders te kennen en een goede band met hen te onderhouden. Het kan echter ook voorkomen dat een situatie ontstaat waarin het (tijdelijk) niet in het belang is van een kind om omgang te hebben met een ouder. Op dit moment bestaat onvoldoende zicht op de vraag of omgang voldoende veilig is en daarmee in het belang van [minderjarige] is. Het hof is dan ook van oordeel dat de beslissing van de rechtbank om, in afwachting van het rapport van de raad, geen voorlopige omgangsregeling vast te stellen tussen [minderjarige] en de vader op goede gronden berust. Hiertoe overweegt het hof als volgt.
5.7
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de ouders een turbulente relatie hebben gehad. De relatie tussen de ouders is door de moeder verbroken tijdens de zwangerschap van de moeder. Na het verbreken van de relatie wenste de moeder geen contact meer met de vader. De ouders hebben sindsdien nauwelijks contact gehad met elkaar. Dit heeft ertoe geleid dat de vader [minderjarige] tot op heden ook nog niet heeft gezien. Kort na het verbreken van de relatie heeft de moeder meerdere meldingen gedaan bij de politie met betrekking tot de vader. In de meldingen stelt de moeder dat de vader doodsbedreigingen jegens de moeder zou hebben geuit. Ook heeft de moeder bij de politie aangifte gedaan van stalking door de vader. Uit het bericht van de moeder van 20 november 2024 blijkt dat het Openbaar Ministerie heeft besloten om tot vervolging van de vader over te gaan. Daarnaast heeft een hulpverlener rechtstreeks bij de raad zorgen geuit over de situatie van de ouders. De vader betwist de beschuldigingen van de moeder.
5.8
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking overwogen dat er teveel aanwijzingen zijn dat contact met de vader op dit moment niet veilig is voor [minderjarige] en dat hij belast zou worden met de spanningen van de moeder. Daarom heeft de rechtbank bepaald dat eerst onderzoek door de raad moet worden gedaan of en zo ja welke omgangsregeling in het belang van [minderjarige] is. In deze procedure bij het hof heeft de raad herhaald dat het belangrijk is om het raadsonderzoek af te wachten voordat een (eventuele) omgangsregeling wordt vastgesteld. Het hof is, gelet op de uiteenlopende verhalen van de ouders die lijnrecht tegenover elkaar staan, in verband met de aard van de door de moeder jegens de vader geuite beschuldigingen, die, naar het hof begrijpt, door de strafrechter zullen gaan worden onderzocht, met de raad van oordeel dat er voorzichtig moet worden omgegaan met de situatie. Op dit moment zijn er nog te veel signalen voor mogelijke onveiligheid. Een mogelijke onveiligheid leidt tot spanningen aan de zijde van de moeder en [minderjarige] ervaart hier mogelijk ook last van. Het hof is dan ook van oordeel dat het belangrijk is om het raadsonderzoek af te wachten voordat een omgangsregeling kan worden vastgesteld. Daarbij heeft de raad verklaard dat het raadsonderzoek naar verwachting nog voor het eind van dit jaar (2024) zal worden afgerond. De vader heeft ter zitting in hoger beroep verklaard in te kunnen stemmen met het afwachten van het raadsonderzoek. Ook de moeder heeft verklaard zich te kunnen vinden in het advies van de raad om het raadsonderzoek af te wachten.
5.9
Gelet op het voorgaande ziet het hof geen aanleiding om een voorlopige omgangsregeling vaststellen tussen [minderjarige] en de vader, zoals verzocht door de vader. Hoewel dit betekent dat de huidige situatie – een vader die zijn zoon nog nooit heeft gezien – voortduurt, acht het hof het noodzakelijk dat het raadsonderzoek dat door de rechtbank is gelast, wordt afgewacht. Het hof zal het verzoek van de vader dan ook afwijzen.
5.1
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J. Alt-van Endt, mr. J.M. van Baardewijk en mr. J.W. van Zaane, in tegenwoordigheid van mr. M. Hermans als griffier en is op 17 december 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.