ECLI:NL:GHAMS:2024:3489

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
200.313.521/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur bedrijfsruimte en geschil over kosten klimaatinstallatie

In deze zaak gaat het om een geschil tussen Lenting Groep B.V. en Lenting Verhuur B.V. (hierna gezamenlijk aangeduid als Lenting) en een verhuurder over de kosten van een klimaatinstallatie in een gehuurd bedrijfspand. Lenting heeft een bedrijfspand gehuurd van de verhuurder, waarbij is afgesproken dat de verhuurder de kosten van de klimaatinstallatie zou dragen. Lenting vordert in hoger beroep een bedrag van € 76.502,00 voor de installatie van een VRF-systeem, terwijl de verhuurder betwist dat er een overeenkomst is over de kosten van dit systeem. De rechtbank heeft in eerste aanleg een lager bedrag toegewezen, wat Lenting in hoger beroep aanvecht. Het hof laat Lenting toe te bewijzen dat de verhuurder heeft voorgesteld om de factuur voor het VRF-systeem te verrekenen met de huur. De zaak is complex door de verschillende e-mails en afspraken die tussen partijen zijn gemaakt, en het hof heeft besloten dat Lenting bewijs moet leveren van haar stellingen. De zaak wordt voortgezet met een getuigenverhoor.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.313.521/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/318779 / HA ZA 21-404
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 17 december 2024
in de zaak van

1.LENTING GROEP B.V.,

2.
LENTING VERHUUR B.V.,
beide gevestigd te De Goorn , gemeente Koggenland,
appellanten in principaal hoger beroep,
tevens geïntimeerden in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. M.A. Le Belle te Alkmaar,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
tevens appellant in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. M.F. de Jong te Haarlem.
Partijen worden hierna Lenting Groep, Lenting Verhuur en gezamenlijk: Lenting (in vrouwelijk enkelvoud) en [geïntimeerde] genoemd.

1.De zaak in het kort

Lenting heeft een bedrijfspand, dat nog ontwikkeld moest worden, gehuurd van [geïntimeerde] . Partijen zijn overeengekomen dat [geïntimeerde] zou zorgdragen voor het (laten) aanbrengen van een klimaatinstallatie in het pand op zijn kosten. In deze procedure vordert Lenting een bedrag van € 76.502,00 van [geïntimeerde] voor de geïnstalleerde klimaatinstallatie (VRF-systeem). [geïntimeerde] heeft betwist dat partijen plaatsing van een VRF-systeem zijn overeengekomen. Volgens [geïntimeerde] heeft Lenting een veel duurdere installatie laten installeren dan was afgesproken. De rechtbank heeft, [geïntimeerde] volgend, een lager bedrag toegewezen dan Lenting heeft gevorderd. Lenting vordert in hoger beroep de vergoeding van haar volledige factuur. Het hof laat Lenting toe te bewijzen dat [geïntimeerde] heeft voorgesteld om de factuur voor het VRF-systeem te verrekenen met de maandelijks verschuldigde huur.

2.Het geding in hoger beroep

Lenting is bij dagvaarding van 12 juli 2022 in hoger beroep gekomen van een vonnis van 13 april 2022 van de rechtbank Noord-Holland, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen Lenting als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde (verder: het bestreden vonnis).
Bij tussenarrest van 9 augustus 2022 heeft het hof een mondelinge behandeling na aanbrengen gelast, die op 10 november 2022 heeft plaatsgevonden. Het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal maakt deel uit van het dossier.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, tevens vermeerdering van eis, met producties;
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep, tevens bezwaar vermeerdering van eis;
- memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 29 augustus 2024 laten toelichten door hun hiervoor genoemde advocaten, beiden aan de hand van overgelegde spreekaantekeningen. Partijen hebben vragen van het hof beantwoord en inlichtingen verstrekt. Lenting heeft nog een productie in het geding gebracht.
Na de mondelinge behandeling hebben partijen het hof bericht dat zij geen minnelijke regeling hebben getroffen. Ten slotte hebben zij arrest gevraagd.
Lenting heeft in hoger beroep haar eis vermeerderd en in het principaal hoger beroep geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis gedeeltelijk, voor zover haar vorderingen zijn afgewezen, zal vernietigen en haar (vermeerderde) vorderingen alsnog geheel zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de procedure in hoger beroep, inclusief de nakosten, en te vermeerderen met de wettelijke handelsrente althans de wettelijke rente, een en ander uitvoerbaar bij voorraad.
[geïntimeerde] heeft in het principaal hoger beroep geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis en tot afwijzing van de in hoger beroep vermeerderde vorderingen, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van Lenting in de proceskosten van het hoger beroep, inclusief de nakosten, en te vermeerderen met de wettelijke rente. In het incidenteel hoger beroep heeft [geïntimeerde] geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling zal vernietigen en, uitvoerbaar bij voorraad, Lenting alsnog in de proceskosten van de eerste aanleg zal veroordelen, alsmede Lenting zal veroordelen tot terugbetaling aan [geïntimeerde] van hetgeen [geïntimeerde] reeds in dat kader aan Lenting heeft voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag der voldoening.
Lenting heeft in het incidenteel hoger beroep geconcludeerd tot afwijzing daarvan.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

3.Feiten

De rechtbank heeft onder 2.1 tot en met 2.6 van het bestreden vonnis de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. In hoger beroep is niet in geschil dat de feiten juist zijn weergegeven, zodat ook het hof van deze feiten uitgaat. Waar nodig aangevuld met andere onomstreden feiten, zijn deze de volgende.
3.1.
Lenting Groep (als huurder) heeft op 18 december 2017 met [geïntimeerde] (als verhuurder) een huurovereenkomst gesloten ten aanzien van een destijds nog te ontwikkelen pand in [plaats] (hierna: het pand of het gehuurde). Lenting Verhuur is een volle dochter van Lenting Groep. Alle ten behoeve van het pand aangeschafte zaken zijn in deze dochtervennootschap ondergebracht. Lenting Groep huurde ook haar vorige bedrijfsruimte van [geïntimeerde] .
3.2.
De huurovereenkomst is ingegaan op 1 juli 2019 met een looptijd van vijf jaar, met de mogelijkheid tot verlenging. De aanvangshuurprijs bedroeg € 76.000,00 per jaar. In de huurovereenkomst is een koopoptie voor Lenting opgenomen. Verder hebben partijen afgesproken dat het pand al op 1 februari 2019 werd opgeleverd en door Lenting werd aanvaard in de staat waarin het zich dan bevond, zodat Lenting in de vijf volgende maanden zelf aanpassingen en investeringen in het gehuurde kon aanbrengen.
3.3.
In een zogenaamde ‘kruisjeslijst’, als bijlage aangehecht aan de huurovereenkomst, hebben partijen opgenomen welke voorzieningen door de verhuurder respectievelijk de huurder zouden worden bekostigd. In de kruisjeslijst staat een kruisje bij de verhuurder bij de voorziening:
‘ventilatie/klimaat/koeling, epc[het hof begrijpt: energie prestatie coëfficiënt]
volgens bouwbesluit’.
3.4.
Op 11 december 2017 heeft [geïntimeerde] aan Lenting een e-mail gezonden. Deze houdt in, voor zover van belang:
Hierbij de omschrijving t.a.v. de te leveren en monteren van de klimaatinstallatie zoals afgesproken.
Bijgesloten was een e-mail van [X] Klimaattechniek BV (hierna: [X] ) gericht aan [geïntimeerde] met informatie over een zogenaamd VRF-systeem. Het onderwerp van deze e-mail luidt als volgt: ‘
ontwerptekst klimaatinstallatie nieuwbouw bedrijfsruimte met kantoren te [plaats]’.
3.5.
Een e-mail van 6 november 2018 van Lenting aan [geïntimeerde] houdt in, voor zover van belang:
We willen o.a. de volgende punten bespreken:
-
Tekeningen en berekeningen klimaat technische installaties ( tot op heden niet ontvangen ! ).
3.6.
Een e-mail van 12 december 2018 van Lenting aan [geïntimeerde] houdt in, voor zover van belang:
Bijgaand voorstel klimaatsysteem.
Dit (zoals reeds telefonisch is aangegeven ) omdat we geen inzicht hebben en geen vertrouwen hebben in de stand alone produkten van [naam 1] .
Bij deze e-mail is onder meer een pdf-bestand gevoegd met als titel: ‘
Ontwerp VRF’.
3.7.
Een e-mail van 20 februari 2019 van Lenting aan [geïntimeerde] houdt in, voor zover van belang:
Zie onder en bijgaand . Wil jij M&O techniek formeel opdracht geven ?
Bij deze mail is doorgestuurd een e-mail van Technisch Adviesbureau Kaandorp (verder: Kaandorp) aan Lenting van 19 februari 2019. Deze e-mail houdt in, voor zover van belang:
In de bijlage de kostenraming op basis van de offerte van Klimakoel.
(…)
Zoals besproken is M&O de hoofdaannemer van de installaties inclusief VRF.
(…)
De totale raming bedraagt nu € 88.672 ex BTW.
3.8.
Lenting heeft rond februari 2019 opdracht gegeven aan M&O Techniek voor de installatie van een VRF-systeem. Een e-mail van Lenting van 4 maart 2019 aan [geïntimeerde] houdt in, voor zover van belang:
Ik stel voor dat Lenting Verhuur BV opdrachtgever wordt aan M&O Techniek om de klimaatinstallatie te realiseren (…).
In het 3e kwartaal 2019 zullen we de installatie in rekening brengen (of verrekenen met andere posten) (…).
Is dit akkoord [naam 2] ?
3.9.
Een e-mail van 10 februari 2020 van [naam 3] Administratiekantoor aan [geïntimeerde] houdt in, voor zover van belang:
Investering = € 85.000
Belastingvoordeel = € 13.575
Netto investering = € 71.425.
3.10.
Op 7 april 2020 heeft Lenting Verhuur aan [geïntimeerde] een factuur voor een
bedrag van € 76.502,00 exclusief btw gezonden onder vermelding van
‘Doorberekening klimaatinstallatie conform opgave’. Deze factuur heeft betrekking op de klimaatinstallatie zoals geleverd en geïnstalleerd door M&O Techniek. [geïntimeerde] heeft deze factuur niet betaald.
3.11.
Op een door Lenting verzonden betalingsherinnering heeft [geïntimeerde] op 8 juni 2020 per e-mail geantwoord, voor zover van belang:
De factuur wordt geregeld nadat ik met [naam 4] en [naam 5][het hof begrijpt: de directeuren van Lenting]
het geheel heb afgerond.
3.12.
Bij
‘Overeenkomst van cessie c.q. lastgeving’van 24 februari 2022 hebben Lenting Groep en Lenting Verhuur bepaald dat de vordering op [geïntimeerde] die in deze procedure aan de orde is, door Lenting Groep wordt gecedeerd aan Lenting Verhuur. Verder is bepaald dat Lenting Verhuur zo nodig optreedt als lasthebber tot incasso namens Lenting Groep.

4.Eerste aanleg

4.1.
Lenting heeft in eerste aanleg gevorderd, voor zover in hoger beroep nog van belang, dat [geïntimeerde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling van de factuur van € 76.502,00 exclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente vanaf 21 april 2020. Daarnaast heeft Lenting gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling van (daadwerkelijk gemaakte) buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente, en tot betaling van de proceskosten. Lenting heeft daaraan, voor zover in hoger beroep nog van belang, ten grondslag gelegd dat partijen zijn overeengekomen dat [geïntimeerde] de klimaatinstallatie in het pand zou betalen. Partijen hebben gezamenlijk gekozen voor een VRF-installatie met de daarbij behorende prijs. [geïntimeerde] moet de factuur dus betalen op grond van nakoming van de afspraak.
4.2.
[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd. Samengevat heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat partijen niet zijn overeengekomen dat [geïntimeerde] zou betalen voor een VRF-systeem als klimaatinstallatie. [geïntimeerde] zou betalen voor een klimaatinstallatie zoals deze ook aanwezig is in een ander pand van [geïntimeerde] , namelijk met ‘stand alone’ producten van leverancier [naam 1] . Door zelf voor een duurdere installatie te kiezen heeft Lenting afstand gedaan van het recht op betaling door [geïntimeerde] . Subsidiair geldt dat [geïntimeerde] maximaal ongeveer € 17.000,00 zou moeten betalen, op basis van de offerte van [naam 1] .
4.3.
Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank de vordering van Lenting tot een bedrag van € 17.330,25 toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van de proceskosten (op basis van tarief II). De rechtbank heeft de gevorderde wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke kosten afgewezen. Ten aanzien van de toegewezen hoofdsom heeft de rechtbank het volgende overwogen. Tussen partijen staat vast dat door middel van de kruisjeslijst is overeengekomen dat [geïntimeerde] de kosten van de klimaatinstallatie voor zijn rekening zou nemen. Niet is komen vast te staan dat partijen zijn overeengekomen dat [geïntimeerde] zou betalen voor een VRF-systeem als klimaatinstallatie in het pand. [geïntimeerde] is dus niet op die grond gehouden om de factuur te betalen. Van het doen van afstand door Lenting van het recht op betaling van de klimaatinstallatie is niet gebleken. [geïntimeerde] heeft erkend dat er in februari 2019 nog een warmtepomp moest worden aangebracht en dat de kosten daarvan voor zijn rekening kwamen. Uit het door Lenting overgelegde overzicht (productie 19 bij de inleidende dagvaarding) blijkt dat de kosten voor een warmtepomp van [naam 1] € 17.330,25 bedroegen. Dit bedrag wordt dan ook toegewezen, aldus steeds de rechtbank.

5.Beoordeling

De wijziging van eis in het principaal hoger beroep
5.1.
Lenting heeft in het principaal hoger beroep haar eis vermeerderd en vordert thans in totaal een bedrag van € 72.078,75. Dit bedrag bestaat uit:
a. a) € 59.171,75 aan restant hoofdsom voor het VRF-systeem (€ 76.502,00 minus het bedrag van € 17.330,25 dat [geïntimeerde] op basis van het bestreden vonnis reeds heeft voldaan);
b) € 10.100,00 in verband met de afrekening van tussen partijen nog openstaande andere posten (dit is de vordering waarmee Lenting haar eis wenst te vermeerderen);
c) € 1.102,00 voor proceskosten eerste aanleg (de rechtbank heeft volgens Lenting bij de berekening daarvan een te laag tarief gehanteerd);
d) € 1.705,00 aan buitengerechtelijke incassokosten.
5.2.
Het hof ziet aanleiding om eerst de hiervoor onder b) genoemde vermeerdering van eis in het principaal hoger beroep te bespreken. Volgens Lenting heeft zij, naast het bedrag voor het VRF-systeem, nog een openstaand bedrag tegoed van [geïntimeerde] in verband met de afrekening van werkzaamheden die zij over en weer hebben gedaan c.q. betaald. Lenting heeft deze post aanvankelijk buiten deze procedure willen laten en die willen beperken tot de kosten voor de klimaatinstallatie. Lenting wilde op een later moment over de afrekening procederen, maar zij heeft zich inmiddels bedacht. Lenting is thans bereid om het bodembedrag dat [geïntimeerde] hiervoor zelf heeft uitgerekend en dat [geïntimeerde] dus erkent, te accepteren, waarbij Lenting verwijst naar productie 13 bij de inleidende dagvaarding (een handgeschreven overzicht van [geïntimeerde] ). [geïntimeerde] is volgens Lenting in verzuim met betaling. Om die reden vordert Lenting het bedrag van € 10.100,00 thans in (het hoger beroep van) deze procedure.
5.3.
[geïntimeerde] heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Volgens [geïntimeerde] is de eiswijziging niet toelaatbaar op grond van artikel 130 Rv. Deze vordering van Lenting vereist volgens [geïntimeerde] een nieuw debat tussen partijen. Om dit bedrag thans in hoger beroep te vorderen is in strijd met de goede procesorde. Subsidiair heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat hij de hoogte van het bedrag niet erkent maar juist betwist. Op het aanvankelijk door hem uitgerekende bedrag dient nog een aanzienlijk bedrag in mindering te worden gebracht in verband met tegelzetterswerkzaamheden, aldus [geïntimeerde] .
5.4.
Het hof volgt [geïntimeerde] in diens primaire betoog. De eisvermeerdering onder b) met een bedrag van € 10.100,00 in verband met tussen partijen nog openstaande overige posten wordt in hoger beroep op het bezwaar van [geïntimeerde] niet toegelaten. Het in hoger beroep vorderen van dit bedrag bij wijze van eisvermeerdering is in strijd met de goede procesorde, omdat [geïntimeerde] zodoende een instantie zou worden onthouden ten aanzien van een vordering die op geen enkele wijze verband houdt met de vordering waarover thans in hoger beroep wordt geprocedeerd. Dit had anders kunnen zijn, indien [geïntimeerde] , zoals Lenting stelt, deze vordering (thans) zou erkennen, maar dat is niet het geval.
De grieven in het principaal en het incidenteel hoger beroep
5.5.
Lenting heeft in het principaal hoger beroep acht grieven aangevoerd. De grieven 1 tot en met 5 richten zich, samengevat, tegen het oordeel van de rechtbank dat niet is komen vast te staan dat partijen zijn overeengekomen dat [geïntimeerde] zou betalen voor een VRF-systeem als klimaatinstallatie in het pand. Met grief 6 voert Lenting als subsidiaire grondslag voor haar vorderingen aan, in het geval dat de hiervoor bedoelde afspraak niet vast komt te staan, dat het door de rechtbank toegewezen bedrag volstrekt onvoldoende is om een klimaatinstallatie aan te brengen conform hetgeen is bepaald in de kruisjeslijst. Grief 7 houdt in dat de rechtbank ten onrechte de buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke handelsrente heeft afgewezen. Grief 8 ten slotte is gericht tegen de hoogte van de toegewezen proceskosten.
5.6.
[geïntimeerde] heeft op zijn beurt in het incidenteel hoger beroep gegriefd tegen de proceskostenveroordeling in eerste aanleg.
5.7.
Wat betreft de grieven 1 tot en met 5 in het principaal hoger beroep wordt het volgende overwogen. Volgens Lenting heeft zij wel degelijk afdoende aangetoond dat partijen hebben afgesproken dat een VRF-systeem zou worden geplaatst door of op kosten van [geïntimeerde] . De e-mail van 11 december 2017 vormt de bevestiging van deze afspraak. [geïntimeerde] heeft daarna getracht om onder deze toezegging uit te komen, door ‘stand alone’ producten van leverancier [naam 1] voor te stellen, maar uiteindelijk zijn partijen weer teruggekomen op de eerder gemaakte afspraak voor een VRF-systeem op kosten van [geïntimeerde] . Omdat [geïntimeerde] maar niet over de brug kwam, heeft Lenting uiteindelijk het initiatief genomen om het VRF-systeem via M&O Techniek te verkrijgen, dit in (vooral mondeling) overleg met [geïntimeerde] . [geïntimeerde] heeft nimmer laten weten dat hij de VRF-installatie niet zou betalen, ook niet in reactie op aan hem toegezonden e-mails. Lenting en [geïntimeerde] hebben er ook (mondeling) voor gekozen dat Lenting de opdrachtgever voor de installatie zou worden, omdat [geïntimeerde] geen fiscale subsidie zou krijgen bij plaatsing van het systeem, maar Lenting wel, aldus Lenting.
5.8.
Aangezien Lenting aan haar vorderingen ten grondslag heeft gelegd dat partijen hebben afgesproken dat op kosten van [geïntimeerde] een VRF-systeem in het pand zou worden geïnstalleerd, rust op haar de bewijslast van die stelling. Geoordeeld wordt dat Lenting deze stelling onvoldoende heeft onderbouwd, in het licht van de gemotiveerde betwisting daarvan door [geïntimeerde] . Volgens Lenting zou uit de e-mail van [geïntimeerde] van 11 december 2017 volgen dat [geïntimeerde] akkoord is gegaan met de installatie van een VRF-systeem op zijn kosten. Dit volgt echter niet zonder meer uit die e-mail. Daarin staan weliswaar de bewoordingen
‘de te leveren en monteren van de klimaatinstallatie zoals afgesproken’, terwijl daarbij een e-mail van [X] is gevoegd die betrekking heeft op een VRF-systeem, maar dat [geïntimeerde] akkoord was met het dragen van de kosten, blijkt hier niet uit. [geïntimeerde] heeft dat ook gemotiveerd betwist. Ook uit de overige stukken waarnaar Lenting ter onderbouwing van haar onderhavige stelling heeft verwezen, blijkt niet dat [geïntimeerde] akkoord is gegaan met plaatsing van een VRF-systeem op zijn kosten. Wanneer een dergelijke afspraak al eerder gemaakt zou zijn, zoals Lenting heeft aangevoerd, ligt het voor de hand dat Lenting naar die afspraak zou hebben verwezen in de latere e-mails over dit onderwerp, namelijk die van november 2018 en december 2018. Dat is echter niet het geval. De omstandigheden dat [geïntimeerde] niet afwijzend op aan hem toegezonden e-mails heeft gereageerd, en later, in 2020, bij zijn administratiekantoor navraag heeft gedaan naar het eventuele belastingvoordeel van een VRF-installatie, leggen onvoldoende gewicht in de schaal om te kunnen oordelen dat de door Lenting gestelde afspraak is komen vast te staan. Hetzelfde geldt voor het feit dat [geïntimeerde] op de betalingsherinnering van de factuur heeft gereageerd met de mededeling dat de factuur zou worden geregeld. Ook uit de kruisjeslijst volgt niet dat [geïntimeerde] als verhuurder een VRF-systeem zou aanleggen met de daarbij horende prijs. De conclusie luidt dat Lenting op grond van de stukken niet althans onvoldoende heeft aangetoond dat partijen waren overeengekomen dat een VRF-systeem zou worden aangelegd op kosten van [geïntimeerde] . Het in de memorie van grieven door Lenting gedane aanbod om deze gestelde afspraak te bewijzen, is onvoldoende specifiek, zodat het hof dat van de hand wijst.
5.9.
Dat ligt anders voor het bewijsaanbod van Lenting met betrekking tot het voorstel tot verrekening door [geïntimeerde] . Lenting heeft aangeboden om te bewijzen dat [geïntimeerde] in een bespreking die heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2020 heeft voorgesteld om de (hiervoor onder 3.10. genoemde) factuur van Lenting (productie 11 bij inleidende dagvaarding) voor het VRF-systeem te verrekenen met de nog te verschijnen huurtermijnen. Lenting, die dit zou hebben afgewezen, verwijst naar dit voorstel in een brief van 23 oktober 2020, gericht aan [geïntimeerde] :
“(…) De factuur (…) welke wij zijn overeengekomen is ondanks overeenstemming en verzoeken nog niet voldaan. Uw verzoek d.d. 05-10 jl. dit bedrag te verrekenen met uw maandelijkse huurtermijnen heeft niet onze voorkeur. (…)”.
Als dit voorstel tot verrekening van de kant van [geïntimeerde] komt vast te staan, staat daarmee tevens vast dat [geïntimeerde] van mening was dat hij de factuur voor het VRF-systeem moest betalen, hetgeen overeenkomt met de stellingen van Lenting over de verschuldigdheid daarvan door [geïntimeerde] . Lenting zal daarom conform haar aanbod worden toegelaten tot het bewijs dat [geïntimeerde] op 5 oktober 2020 heeft voorgesteld om de factuur voor het VRF-systeem te verrekenen met de huur.
5.10.
De zaak zal worden verwezen naar de rol van 7 januari 2025. Lenting kan dan laten weten of zij getuigen wil laten horen en zo ja, wie.
5.11.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
5.12.
Partijen wordt in overweging gegeven om, ter besparing van verdere tijd en kosten, de zaak thans in der minne te regelen.

6.Beslissing

Het hof:
verklaart het door [geïntimeerde] gemaakte bezwaar tegen de door Lenting in hoger beroep gedane eisvermeerdering gegrond;
laat Lenting toe tot het leveren van bewijs, door middel van het horen van getuigen, van haar stelling dat [geïntimeerde] tijdens een bespreking op 5 oktober 2020 heeft voorgesteld om de factuur van Lenting van 7 april 2020 voor het VRF-systeem te verrekenen met de huurtermijnen;
beveelt dat het getuigenverhoor zal plaatshebben voor mr. R.J.M. Smit, daartoe tot raadsheercommissaris benoemd, in het Paleis van Justitie, IJdok 20 te Amsterdam op een nader te bepalen dag en uur;
bepaalt dat de advocaat van Lenting uiterlijk op de rol van 7 januari 2025 onder opgave van de verhinderdata van partijen, hun advocaten en de door Lenting voor te brengen getuigen, in de periode van februari 2025 tot en met april 2025 aan het (enquêtebureau van het) hof een datum dient te verzoeken voor het bepalen van het getuigenverhoor;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. I. de Greef, R.J.M. Smit en C.A.H.M. ten Dam en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 17 december 2024.