ECLI:NL:GHAMS:2024:3459

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
200.332.380/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van stukken in kort geding met betrekking tot alimentatie en financiële gegevens

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding, aangespannen door de vrouw tegen een mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam. De vrouw is op 5 september 2023 in hoger beroep gekomen van een uitspraak van 8 augustus 2023, waarin de voorzieningenrechter de vrouw heeft veroordeeld tot afgifte van financiële gegevens aan de man, die hij nodig heeft voor een procedure in Marokko. De vrouw betwist dat er een spoedeisend belang is voor de man en stelt dat hij zelf verantwoordelijk is voor de ontstane situatie. Tijdens de zitting op 3 oktober 2024 zijn beide partijen niet verschenen, maar de vrouw heeft wel aanvullende producties ingediend. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals die door de voorzieningenrechter zijn vastgesteld en komt tot de conclusie dat de man geen spoedeisend belang heeft bij de gevorderde stukken. Het hof vernietigt de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter en wijst de vorderingen van de man af, waarbij de proceskosten worden gecompenseerd. Het hof oordeelt dat de man niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij de financiële gegevens van de vrouw nodig heeft voor een lopende procedure in Marokko of voor een wijzigingsprocedure in Nederland. De vrouw heeft in hoger beroep een vonnis overgelegd waaruit blijkt dat de man al alimentatie moet betalen, en het hof concludeert dat de man geen recht heeft op de gevorderde informatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer : 200.332.380/01 KG
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/737087 / KG ZA 23-669 EAM/JT
arrest van de meervoudige familiekamer van 17 december 2024
inzake
[de vrouw],
wonend te [plaats A] ,
appellante,
advocaat: mr. E.B. Doganer te Amsterdam,
tegen
[de man],
wonend te [plaats A] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. S. Bouddount te Weesp.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna de vrouw en de man genoemd.
De vrouw is bij dagvaarding van 5 september 2023 in hoger beroep gekomen van een in een proces-verbaal vastgelegde mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 8 augustus 2023, in kort geding gewezen tussen de man als eiser en de vrouw als gedaagde.
In de dagvaarding staan de grieven vermeld.
De man heeft daarna een memorie van antwoord ingediend.
De vrouw heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vorderingen van de man zal afwijzen, met veroordeling van de man in de kosten van de procedure in beide instanties.
De man heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 3 oktober 2024 doen bepleiten, de vrouw door mr. A. Sarioglu, advocaat te Amsterdam, waarnemend voor mr. Doganer, en de man door zijn advocaat. Partijen zijn niet verschenen. De vrouw heeft nog twee producties in het geding gebracht.
Na de mondelinge behandeling is de zaak aangehouden in verband met schikkingsonderhandelingen. Een regeling is niet bereikt.
Beide partijen hebben arrest gevraagd.

2.Feiten

2.1
Het hof gaat uit van de feiten die de voorzieningenrechter in het proces-verbaal van mondelinge uitspraak (hierna ook: het bestreden vonnis) onder 2.1 tot en met 2.3 heeft vastgesteld. De juistheid hiervan is tussen partijen niet in geschil. Die feiten zijn de volgende.
2.2
Partijen zijn [in] 2012 in Marokko gehuwd. Het huwelijk heeft geduurd tot 7 oktober 2020. Zij wonen sinds enkele jaren in Nederland.
2.3
Partijen zijn de ouders van twee kinderen:
- [minderjarige 1] , geboren [in] 2014 te Marokko en
- [minderjarige 2] , geboren [in] 2015 te Marokko.
De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de vrouw.

3.Beoordeling

3.1
De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis de vrouw veroordeeld om binnen één week na betekening van dat vonnis over te gaan tot afgifte aan de man van (een kopie van) de afschriften van de betalingsspecificatie en/of beschikking met daarop vermeld het bedrag van de volgende bescheiden: (i) de bijstandsuitkering dan wel enig ander inkomen van de vrouw, (ii) de kinderbijslag, en (iii) het door de belastingdienst vastgesteld kindgebonden budget. Aan deze veroordeling heeft de voorzieningenrechter een dwangsom verbonden van € 250,- per dag of dagdeel dat de vrouw niet voldoet aan de veroordeling, met een maximum van € 2.500,-. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt de vrouw met drie grieven op.
3.2
Met haar eerste grief komt de vrouw op tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat de man een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen. Voor zover hij al een spoedeisend belang zou hebben, is dit door hemzelf gecreëerd.
De man heeft in eerste aanleg gesteld dat het spoedeisend belang voortvloeit uit de omstandigheid dat zijn advocaat in Marokko om financiële stukken van de vrouw heeft verzocht, die hij in een procedure in Marokko zou moeten overleggen. Hij heeft daartoe verwezen naar een brief van zijn advocaat in Marokko. De vrouw wijst erop dat deze brief niet gedateerd is en dat hieruit niet blijkt dat de gevorderde stukken nog steeds nodig zijn. Wel blijkt uit de brief dat al op 28 december 2022 een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden. Volgens de vrouw heeft de brief dan ook betrekking op een in het verleden gevoerde procedure. Tot slot blijkt uit de brief niet welke stukken door het hof in Marokko zijn gevraagd. Er wordt gesteld dat het hof om een “wettelijk attest” heeft gevraagd waaruit de huidige situatie van de kinderen van partijen zou blijken, maar wat hiermee wordt bedoeld, wordt niet uitgelegd, aldus de vrouw. De vrouw betwist dat op dit moment een procedure in Marokko loopt. Zij meent dat de stellingen van de man bovendien tegenstrijdig zijn, omdat hij enerzijds stelt de stukken nodig te hebben voor de procedure in Marokko en anderzijds voor een wijzigingsverzoek.
3.3
De man voert aan dat hij direct stukken bij de vrouw heeft opgevraagd, toen zijn Marokkaanse advocaat daarom vroeg. Omdat de vrouw weigerde de stukken te geven, heeft zijn advocaat deze bij de advocaat van de vrouw opgevraagd. Ook aan dat verzoek is niet voldaan. Volgens zijn advocaat in Marokko was het nodig om concrete, persoonlijke betalingsspecificaties met de naam van de vrouw of de kinderen daarop over te leggen, en was het niet voldoende om algemene gegevens (waarbij de man verwijst naar website van de Sociale Verzekeringsbank en de Belastingdienst) over te leggen. De man heeft de stukken zowel voor de procedure in Marokko als voor een wijzigingsprocedure in Nederland nodig: de vrouw had de stukken uit zichzelf of op verzoek van de man in de Marokkaanse procedure moeten overleggen en nu zij dat niet heeft gedaan, is de man genoodzaakt in Nederland een wijzigingsverzoek in te dienen.
3.4.1
Het hof overweegt als volgt. Bij de beoordeling van de vraag of een in kort geding gevorderde voorziening, hetzij na toewijzing, hetzij na weigering daarvan, in hoger beroep voor toewijzing in aanmerking komt, moet mede worden beoordeeld of de eisende partij (in dit geval de man) ten tijde van het arrest van het hof bij die voorziening een spoedeisend belang heeft (vgl. HR 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3437). Het hof acht zich bevoegd om van de vordering kennis te nemen. Daartoe is de enkele stelling van de man dat hij een spoedeisend belang heeft voldoende. Het hof komt echter tot het oordeel dat het spoedeisend belang ontbreekt en acht daarvoor het volgende van belang.
3.4.2
De man heeft zich erop beroepen dat hij de gevorderde stukken nodig heeft voor een alimentatieprocedure. In eerste aanleg heeft hij gesteld dat de vrouw in Marokko een procedure aanhangig heeft gemaakt waarin zij partner- en kinderalimentatie heeft gevorderd. Zij heeft het gerecht in Marokko onvoldoende ingelicht, door na te laten om de stukken betreffende de bijstandsuitkering, de kinderbijslag en het kindgebonden budget over te leggen. Uit het proces-verbaal van mondelinge uitspraak blijkt dat in Marokko een procedure is gevoerd met als uitkomst dat de man € 300,- per maand aan kinderalimentatie aan de vrouw moet betalen. De man wil een wijzigingsverzoek indienen, met de gevorderde stukken, zodat daarmee rekening kan worden gehouden. Bovendien vreest hij dat hij bij het reizen naar Marokko zal worden aangehouden vanwege het uitstaande bedrag aan alimentatie. In zijn memorie van antwoord heeft de man aangevoerd dat hij in Nederland een wijzigingsprocedure wil starten. Ter zitting in hoger beroep heeft zijn advocaat meegedeeld dat nog geen procedure in Marokko is gestart, omdat dit pas mogelijk is als de man daarbij de in deze kort gedingprocedure gevorderde stukken kan overleggen.
De vrouw heeft in hoger beroep een vonnis van de rechtbank te Rabat, Marokko, overgelegd van 19 oktober 2020 en een vonnis van het gerechtshof te Rabat, Marokko, van 6 maart 2023. In tegenstelling tot hetgeen de man heeft aangevoerd, blijkt uit het vonnis van de rechtbank dat sprake was van een gezamenlijk verzoek van partijen. De rechtbank heeft de echtscheiding tussen hen uitgesproken en bepaald dat de man maandelijks voor ieder van de kinderen van partijen de volgende bedragen moet betalen:
- een bedrag van 900 Dirham per maand voor de alimentatie;
- een bedrag van 600 Dirham per maand voor de woonkosten en
- een bedrag van 150 Dirham per maand voor de zorgkosten.
De man heeft hoger beroep aangetekend tegen dit vonnis. In het vonnis van het gerechtshof van 6 maart 2023 staan als gronden van het beroep van de man vermeld dat het vastgestelde (alimentatie) bedrag in het bestreden vonnis hoger is dan het bedrag van 600 Dirham dat partijen waren overeengekomen, welk bedrag passend was voor zijn financiële omstandigheden, omdat hij op dat moment werkloos was en dat bij de vaststelling van de woonrechten door de rechter destijds, de echtgenote en de kinderen in een huis woonden dat zijn eigendom was. Het gerechtshof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Samengevat komt het oordeel van het gerechtshof erop neer dat de rechtbank heeft voldaan aan de wettelijke vereisten om het alimentatiebedrag te kunnen vaststellen en dat de man geen bewijs heeft aangedragen voor zijn bewering dat hij niet beschikt over voldoende financiële middelen.
3.4.3
Het hof constateert dat de man telkens verschillende redenen aanvoert waarom hij een spoedeisend belang heeft bij de stukken: deze zijn nodig voor een lopende procedure in Marokko, een wijzigingsprocedure in Marokko dan wel een wijzigingsprocedure in Nederland.
Voor zover de man heeft gesteld dat hij de stukken nodig heeft voor een lopende procedure in Marokko, is het hof niet gebleken dat sprake is van een dergelijke procedure. Uit de door de vrouw overgelegde vonnissen blijkt immers dat het gerechtshof in Rabat al op 6 maart 2023 vonnis heeft gewezen, en dit was dus nog ruimschoots voordat de man de kort gedingprocedure in Nederland aanving met een dagvaarding van 31 juli 2023. Overigens blijkt uit het vonnis niet dat het hoger beroep van de man is afgewezen omdat hij geen gegevens van de vrouw heeft overgelegd.
Evenmin heeft de man voldoende aannemelijk gemaakt dat hij de financiële stukken nodig heeft voor een wijzigingsprocedure in Marokko. In eerste aanleg heeft hij ter onderbouwing verwezen naar een brief van zijn Marokkaanse advocaat. Deze brief had betrekking op de inmiddels afgeronde procedure bij het gerechtshof in Rabat, maar bovendien blijkt uit de brief niet dat financiële gegevens van de vrouw moeten worden overgelegd. In de brief wordt slechts gesproken over een opdracht om “een wettelijk attest” over te leggen waaruit de huidige situatie van de kinderen blijkt. Ter zitting in hoger beroep heeft de advocaat van de man voor het eerst betoogd dat nog geen procedure in Marokko is gestart, omdat het zeer moeilijk is een advocaat in Marokko te vinden die een wijzigingsprocedure wil voeren, als men niet over de financiële gegevens beschikt. De vrouw heeft al in haar memorie van grieven betwist dat het nodig is haar financiële gegevens over te leggen. Het had dan ook op de weg van de man gelegen om zijn stelling over de noodzaak van het verkrijgen van de gegevens van de vrouw te onderbouwen. Voorshands heeft de man niet aannemelijk gemaakt dat deze gegevens nodig zijn. Daarmee faalt ook het betoog van de man dat hij de gegevens nodig heeft omdat hij vreest dat hij zal worden aangehouden in Marokko vanwege achterstand in de betaling van alimentatie.
Het betoog van de man dat hij de gegevens nodig heeft voor een procedure in Nederland, gaat evenmin op. Ter zitting in hoger beroep heeft de advocaat van de man meegedeeld dat de man inmiddels door de gemeente [plaats A] is aangeschreven wegens bijstandsverhaal. Voldoende aannemelijk is dan ook dat de vrouw een uitkering ingevolge de Participatiewet ontvangt en de man kan naar voornoemde brief verwijzen in een eventuele wijzigingsprocedure. Gelet op de feitelijke situatie van de vrouw en de geldende wet- en regelgeving in Nederland is het evenmin noodzakelijk dat de man in een wijzigingsprocedure gegevens van de vrouw over de hoogte van de door haar ontvangen kinderbijslag en kindgebonden budget overlegt. In dit kader wijst het hof op het volgende. In een procedure tot vaststelling of wijziging van een onderhoudsverplichting als de onderhavige, zijn partijen (naar Nederlands recht) gehouden elkaar te voorzien van de relevante informatie om de omvang van die onderhoudsverplichting te kunnen vaststellen. Een uitwerking van deze verplichting - ook in het kader van artikel 21 Rv - is neergelegd in de landelijke procesreglementen, onder meer 2.1.2. Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven.
Het hof komt dan ook tot de conclusie dat de man geen spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen. Dit was ook het geval ten tijde van de uitspraak van de voorzieningenrechter: de procedure waarnaar de man in zijn inleidende dagvaarding verwees, was op dat moment reeds geëindigd, terwijl hij evenmin (voldoende) aannemelijk heeft gemaakt dat hij een spoedeisend belang had bij deze gegevens in verband met een wijzigingsprocedure in Marokko (of in Nederland).
3.5
Het voorgaande betekent dat de vordering van de man tot afgifte van de gevraagde stukken op straffe van een dwangsom alsnog dient te worden afgewezen en het bestreden vonnis in zoverre moet worden vernietigd. Omdat partijen voormalige echtgenoten zijn, zal het hof de compensatie van de proceskosten in stand laten. Ook in hoger beroep zal het hof de proceskosten compenseren.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het bestreden proces-verbaal van mondelinge uitspraak voor zover de vrouw in onderdeel 4.1 en 4.2 van het dictum is veroordeeld om binnen één week na betekening van het proces-verbaal over te gaan tot de afgifte aan de man van (een kopie van) de afschriften van betalingsspecificatie en/of beschikking met daarop vermeld (i) de bedragen van de bijstandsuitkering dan wel enig ander inkomen van de vrouw, (ii) de kinderbijslag en (iii) het door de belastingdienst vastgesteld kindgebonden budget op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag tot een maximum van € 2.500,-
en opnieuw rechtdoende in kort geding:
wijst de vorderingen van de man tot afgifte van de gevorderde financiële gegevens van de vrouw op straffe van een dwangsom alsnog af;
bekrachtigt het bestreden proces-verbaal van mondelinge uitspraak voor het overige;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partijen de eigen kosten draagt;
wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.C. Schenkeveld, H.A. van den Berg en J. Jonkers en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 17 december 2024.