ECLI:NL:GHAMS:2024:3444

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
200.345.481/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake wijziging tijdelijke zorgregeling na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland, waarin een tijdelijke zorgregeling voor de minderjarige kinderen is vastgesteld. De moeder is op 28 augustus 2024 in hoger beroep gekomen van het vonnis van 6 augustus 2024, waarin de voorzieningenrechter de primaire vordering van de vader om de tenuitvoerlegging van de beschikking van de rechtbank van 14 juni 2024 te schorsen, heeft afgewezen. De moeder verzoekt het hof om het bestreden vonnis te vernietigen en de vorderingen van de vader af te wijzen. De vader heeft in zijn memorie van antwoord verzocht om bekrachtiging van het vonnis.

De feiten zijn als volgt: partijen zijn gehuwd geweest en hebben drie minderjarige kinderen. Na de echtscheiding is de hoofdverblijfplaats van de kinderen vastgesteld. De rechtbank heeft in juni 2024 een tijdelijke zorgregeling vastgesteld, die door de voorzieningenrechter is gewijzigd. De moeder stelt dat de wijziging van de zorgregeling schadelijk is voor de kinderen en dat zij hierdoor haar werk heeft verloren. De vader betwist dit en stelt dat de wijziging van de regeling noodzakelijk is om onrust tussen partijen te verminderen.

Het hof oordeelt dat de moeder onvoldoende heeft aangetoond dat de wijziging van de zorgregeling niet in het belang van de kinderen is. De moeder heeft niet onderbouwd dat de zorgregeling de reden is voor het verlies van haar werk en dat de kinderen de vader te weinig zien. Het hof concludeert dat de grief van de moeder faalt en bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter, waarbij de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer : 200.345.481/01 SKG
zaaknummer rechtbank : C/15/353803 / KG ZA 24-341
arrest van de meervoudige familiekamer van 17 december 2024
inzake
[de moeder],
wonende te [plaats A] ,
appellante,
advocaat: mr. A. Krim te Haarlem,
tegen
[de vader],
wonende te [plaats A] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. E.P.D. van Grondelle te Heemstede.
Partijen worden hierna de moeder en de vader genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

De moeder is bij dagvaarding van 28 augustus 2024 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de voorzieningenrechter), van 6 augustus 2024, in kort geding gewezen tussen de vader als eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie, en de moeder als gedaagde in conventie, tevens eiseres in reconventie. De appeldagvaarding bevat de grieven alsmede de producties.
De vader heeft vervolgens een memorie van antwoord met producties ingediend.
De moeder heeft geconcludeerd dat het hof bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis zal vernietigen, waarbij alle vorderingen van de vader zoals gevorderd in eerste aanleg in hoger beroep alsnog worden afgewezen, met compensatie van de kosten tussen partijen.
De vader heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met afwijzing van het meer of anders door moeder gevorderde in hoger beroep, kosten rechtens.
Partijen hebben de zaak ter mondelinge behandeling van 21 oktober 2024 doen bepleiten door hun respectieve advocaten.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

De voorzieningenrechter heeft in het vonnis onder 2.1 tot en met 2.3 de feiten opgesomd die zij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die volgen uit niet weersproken stellingen van partijen dan wel de niet (voldoende ) bestreden inhoud van producties waarnaar zij ter staving van hun stellingen verwijzen, komen de feiten neer op het volgende.
2.1.
Partijen zijn gehuwd geweest, welk huwelijk is geëindigd op 26 november 2019 door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 30 oktober 2019 van de rechtbank Noord-Holland. In de echtscheidingsbeschikking is bepaald dat het door partijen getekende convenant en ouderschapsplan deel uitmaken van die beschikking.
2.2.
De minderjarige kinderen van partijen zijn:
- [minderjarige 1] , geboren [in] 2012 te [plaats B] ;
- [minderjarige 2] , geboren [in] 2013 te [plaats B] ;
- [minderjarige 3] , geboren [in] 2017 te [plaats B] .
Het gezamenlijk gezag over de minderjarigen is na de echtscheiding in stand gebleven. De hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] is bij de vader, de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] is bij de moeder.
2.3.
Bij beschikking van 14 juni 2024 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
“De rechtbank:
7.1.
stelt, met wijziging in zoverre van de hierboven genoemde beschikking van 30 oktober 2019 de volgende - tijdelijke - verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast:
de minderjarigen [naam] :
- [minderjarige 1] , geboren [in] 2012 te [plaats B] ,
- [minderjarige 2] , geboren [in] 2013 te [plaats B] ,
- [minderjarige 3] , geboren [in] 2017 in de gemeente [plaats B] ,
verblijven bij de vader van woensdag uit school tot maandag naar school, daarna bij de moeder van maandag uit school tot woensdag naar school, daarna bij de vader van woensdag uit school tot vrijdag naar school en daarna bij de moeder van vrijdag uit school tot woensdag naar school, etc. (dus een tweewekelijkse cyclus met overdracht via school).
Voor vakanties en feestdagen geldt:
- herfst-, voorjaars- en Pinkstervakantie: conform reguliere zorgregeling;
- zomervakantie: 1e en 6e week conform reguliere zorgregeling, in de oneven jaren de 2e en 3e week bij de moeder en de 4e en 5e week bij de vader, in de even jaren omgekeerd;
- kerst- en meivakantie: in de oneven jaren de 1e week bij de vader en de 2e week bij de moeder, in de even jaren omgekeerd;
- kerstdagen en oud & nieuw: in de oneven jaren de eerste kerstdag bij de vader en de tweede kerstdag en oud & nieuw bij de moeder, in de even jaren omgekeerd.
- overige feestdagen: conform reguliere zorgregeling.
7.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.3.
houdt de definitieve beslissing over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken aan tot 27 september 2024 PRO FORMA, in afwachting van het verloop van de hulpverlening (UHA)(…).”

3.Beoordeling

3.1.
In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter afgewezen de primaire vordering van de vader om de tenuitvoerlegging van de beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 14 juni 2024, meer in het bijzonder r.o. 7.1 en 7.2 te schorsen en geschorst te houden totdat in de hoofdprocedure definitief is beslist op het verzoek van de moeder tot wijziging van het ouderschapsplan op het onderdeel van de overdracht van de kinderen van de ene naar de andere ouder.
De voorzieningenrechter heeft de subsidiaire vordering van de vader toegewezen aldus dat de door de rechtbank bij beschikking van 14 juni 2024 vastgestelde tijdelijke zorgregeling is gewijzigd en is bepaald dat op het onderdeel van de overdracht van de kinderen van de ene naar de andere ouder, de vader om de week op maandagochtend de kinderen naar school brengt en de vader elke week op donderdag de kinderen uit school haalt, met inachtneming van de afspraken tussen partijen. Die afspraken houden in dat de wisselmomenten in vakanties en op studiedagen en ziektedagen van de kinderen om 17.00 uur plaatsvinden, waarbij de moeder verantwoordelijk is voor studiedagen en ziektedagen op maandag, dinsdag en woensdag en de vader verantwoordelijk is voor studiedagen en ziektedagen op donderdag en vrijdag. Deze afspraken gelden voor de duur van de bodemprocedure.
De overige vorderingen van de man zijn afgewezen.
Op de reconventionele vorderingen van de vrouw heeft de voorzieningenrechter niet beslist omdat de vrouw deze (met uitzondering van haar verzoek betreffende de proceskosten) heeft ingetrokken.
3.2.
Tegen de wijziging van de tijdelijke zorgregeling en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt de moeder met één grief op.
Standpunten
3.3.
De moeder stelt dat het voor haar niet vol te houden is om de zorg en opvoeding voor het grootste gedeelte alleen uit te voeren. Zij is door de gewijzigde regeling haar werk, waar zij twee maanden proef mocht draaien, kwijtgeraakt. Zij heeft in tegenstelling tot de vader geen familie of partner die haar kan helpen bij de zorg. Het is volgens de moeder niet in het belang van de kinderen om de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling te wijzigen. De kinderen zien door de beslissing van de voorzieningen-rechter hun vader alleen nog maar doordeweeks op donderdag en vrijdag en om de week in het weekend. Dat is schadelijk voor de kinderen, die hun vader vaker willen zien. De moeder is het met de voorzieningenrechter eens dat de wisselmomenten niet langer “aan de deur van de ouders” moeten plaatsvinden en dat overdracht via school beter is, maar dit kan ook op woensdagen. Het is aan de vader om ervoor te zorgen dat hij de kinderen op woensdag kan ophalen, al dan niet met hulp van zijn partner of een oppas. Bovendien moet ook de subsidiaire vordering van de vader, die door de voorzieningenrechter is toegewezen, worden gezien als een verkapt appel tegen de (deel)beslissing van de rechtbank van 14 juni 2024, hetgeen niet de bedoeling is, aldus de moeder.
3.4.
De vader brengt naar voren dat hij de kinderen niet kan ophalen vanaf school op woensdagen in verband met zijn werk. Bovendien veroorzaakte de tijdelijke regeling in het vonnis van de rechtbank van 14 juni 2024 veel onrust en discussie tussen partijen. Door de uitspraak van de voorzieningenrechter is dat sterk verminderd, wat positief is voor de kinderen.
Beoordeling door het hof
3.5.
Het hof beoordeelt allereerst de stelling van de moeder dat de subsidiaire vordering van de vader bij de voorzieningenrechter een verkapt hoger beroep is tegen de (deel)beslissing van de rechtbank van 14 juni 2024. De moeder stelt in dit verband dat de primaire vordering van de vader is afgewezen omdat de voorzieningenrechter van oordeel was dat het schorsingsverzoek van de vader een verkapt hoger beroep zou impliceren. In principe is de subsidiaire vordering van de vader ook een verkapt hoger beroep, want de vader is het niet eens met de beslissing van de rechtbank van 14 juni 2024.
3.6.
De vader heeft in de dagvaarding in kort geding (onder andere) naar voren gebracht dat [minderjarige 2] geen les meer heeft op woensdag vanwege het lerarentekort, zodat de wisseling op woensdag via school niet mogelijk is. Een en ander heeft tussen partijen tot veel discussie geleid over het tijdstip van de overdracht van [minderjarige 2] op woensdag. Dat blijkt onder andere uit de e-mails die de moeder als productie bij haar eis in reconventie heeft gevoegd. Het hof stelt vast dat deze omstandigheden zich hebben voorgedaan nadat de rechtbank op 14 juni 2024 had beslist over de (tijdelijke) zorgregeling en dat de rechtbank bij het nemen van deze beslissing hiermee dus geen rekening heeft kunnen houden. Het hof is van oordeel dat deze omstandigheden een afwijking van de beslissing van de rechtbank rechtvaardigen. Onverkorte nakoming van die beslissing leidde tot veel discussie en spanningen tussen partijen, hetgeen duidelijk niet in het belang van de kinderen is. De (subsidiaire) vordering van de vader vormde dan ook geen verkapt appel en de voorzieningenrechter heeft de (subsidiaire) vordering van de vader dus terecht inhoudelijk beoordeeld.
3.7.
Daarnaast is het hof van oordeel dat de moeder in hoger beroep onvoldoende heeft gesteld om een wijziging van de door de voorzieningenrechter vastgestelde zorgregeling te rechtvaardigen. De moeder heeft gesteld dat zij door de gewijzigde regeling haar werk in de proeftijd is verloren, omdat zij geen enkele vaste dag doordeweeks beschikbaar zou zijn. Dat de moeder geen enkele vaste dag doordeweeks beschikbaar is, valt echter niet af te leiden uit de door de voorzieningenrechter vastgelegde afspraken tussen partijen, die hiervoor onder 3.1 kort zijn weergegeven. Daarbij komt dat de moeder op geen enkele wijze heeft onderbouwd dat de zorgregeling de reden was voor het verlies van haar werk. Zij heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat de zorgregeling in de weg staat aan het vinden van ander werk.
3.8.
Dat de huidige regeling niet in het belang van de kinderen is, omdat - zoals de moeder stelt - de kinderen de vader te weinig zien, is evenmin gebleken. De moeder heeft in dit verband verklaard dat de kinderen stress hebben over de verplaatsing van hun spullen tussen de ouders alsmede dat het met [minderjarige 1] niet goed gaat, waardoor zij gesprekken heeft met de praktijkondersteuner ggz. Uit hetgeen de moeder heeft verteld, blijkt echter dat de stress van de kinderen vooral samenhangt met de scheidingsproblematiek van de ouders. Daaruit volgt niet dat de gestelde stress van de kinderen het gevolg is van de zorgregeling. Het hof acht het bovendien niet in het belang van de kinderen dat de zorgregeling opnieuw verandert doordat de beslissing van de voorzieningenrechter wordt vernietigd. Een dergelijke verandering zou opnieuw onrust met zich brengen, terwijl de rechtbank nog moet beslissen over een definitieve zorgregeling.
3.7.
De conclusie is dan ook dat de grief van de moeder faalt. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Gelet op de familierechtelijke aard van het geschil zullen de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
compenseert de kosten van de procedure in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mr. A.R. Sturhoofd, mr. J. Jonkers en mr. R.M. Troost en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 17 december 2024.