ECLI:NL:GHAMS:2024:3444
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake wijziging tijdelijke zorgregeling na echtscheiding
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland, waarin een tijdelijke zorgregeling voor de minderjarige kinderen is vastgesteld. De moeder is op 28 augustus 2024 in hoger beroep gekomen van het vonnis van 6 augustus 2024, waarin de voorzieningenrechter de primaire vordering van de vader om de tenuitvoerlegging van de beschikking van de rechtbank van 14 juni 2024 te schorsen, heeft afgewezen. De moeder verzoekt het hof om het bestreden vonnis te vernietigen en de vorderingen van de vader af te wijzen. De vader heeft in zijn memorie van antwoord verzocht om bekrachtiging van het vonnis.
De feiten zijn als volgt: partijen zijn gehuwd geweest en hebben drie minderjarige kinderen. Na de echtscheiding is de hoofdverblijfplaats van de kinderen vastgesteld. De rechtbank heeft in juni 2024 een tijdelijke zorgregeling vastgesteld, die door de voorzieningenrechter is gewijzigd. De moeder stelt dat de wijziging van de zorgregeling schadelijk is voor de kinderen en dat zij hierdoor haar werk heeft verloren. De vader betwist dit en stelt dat de wijziging van de regeling noodzakelijk is om onrust tussen partijen te verminderen.
Het hof oordeelt dat de moeder onvoldoende heeft aangetoond dat de wijziging van de zorgregeling niet in het belang van de kinderen is. De moeder heeft niet onderbouwd dat de zorgregeling de reden is voor het verlies van haar werk en dat de kinderen de vader te weinig zien. Het hof concludeert dat de grief van de moeder faalt en bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter, waarbij de proceskosten worden gecompenseerd.