Uitspraak
ZA 24-432
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
duidelijk is dat de man de kinderen al enige tijd niet of nauwelijks heeft gezien en dat dat niet in het belang van de kinderen is. Zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] heeft recht op en baat bij een duidelijk en gestructureerde zorgregeling, waarbij voorlopig zo min mogelijk contact tussen de ouders hoeft te zijn”. Hoewel voorstelbaar was geweest dat partijen aan de hand van een korte opbouwregeling de omgang weer zouden hebben opgestart, is het hof met de voorzieningenrechter van oordeel dat juist het opnieuw starten van een duidelijke en gestructureerde omgang destijds nodig was om de impasse tussen partijen te doorbreken. Eerder had al een opbouw plaatsgevonden in de contacten tussen de man en [minderjarige 2] , op donderdagen en zaterdagen. Het hof ondersteunt dan ook het oordeel van de voorzieningenrechter en zal de vaststelling van deze regeling in zoverre bekrachtigen. Ook het halen en brengen zal het hof in stand laten als door de voorzieningenrechter destijds bepaald. Het lag op de weg van de vrouw om, overeenkomstig haar eerdere toezeggingen in het kader van de door haar gewenste verhuizing, het halen en brengen voor haar rekening te nemen. Met het voorgaande zijn de grieven 1 t/m 3 en 5 t/m 7 voldoende besproken. Deze grieven falen.