ECLI:NL:GHAMS:2024:3442

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
200.347.237/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over vervangende toestemming voor vakantie met minderjarige naar Kaapverdië

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam, waarin de vader vervangende toestemming is verleend om met hun minderjarige kind naar Kaapverdië te reizen. De moeder is van mening dat de vader geen spoedeisend belang heeft en dat de reis niet in het belang van het kind is. De vader heeft echter aangevoerd dat de reis noodzakelijk is voor familiebezoek en dat hij de zorg voor het kind veilig kan waarborgen. De rechtbank heeft eerder bepaald dat de vader eenmaal per twee weken zorg heeft voor het kind en dat de vakanties en feestdagen in overleg met de William Schrikker Stichting (WSS) worden geregeld. De moeder heeft bezwaar gemaakt tegen de reis, omdat zij vreest dat de vader niet zal terugkeren met het kind en dat de reis schadelijk is voor het kind. Het hof heeft de argumenten van de moeder niet overtuigend geacht en heeft de beslissing van de voorzieningenrechter bekrachtigd, waarbij de vader toestemming heeft gekregen om met het kind naar Kaapverdië te reizen. Het hof heeft ook de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.347.237/01 KG
Zaaknummer rechtbank Amsterdam: C/13/752296 / KG ZA 24-507 IHJK/TF
arrest van de meervoudige familiekamer van 17 december 2024 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
appellante in hoger beroep,
advocaat: mr. M. Metin te Arnhem,
tegen
[de vader] ,
wonende te [plaats B] ,
geïntimeerde in hoger beroep,
advocaat: mr. S. Atceken-Ata te Rotterdam.
Als informant is aangemerkt:
- de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering te [plaats A] (hierna: de WSS).

1.Het geding in hoger beroep

1.1
Partijen worden hierna respectievelijk de moeder en de vader genoemd.
1.2
De moeder is bij dagvaarding van 4 oktober 2024 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam, van 9 september 2024, in kort geding gewezen tussen de vader als eiser en de moeder als gedaagde (hierna: het bestreden vonnis).
De appeldagvaarding bevat de grieven.
1.3
Partijen hebben daarnaast de volgende stukken ingediend:
- een memorie van antwoord van de zijde van de vader;
- het bestreden vonnis;
- op 1 december 2024 van de zijde van de vader een brief met bijlage.
1.4
De moeder heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en uitvoerbaar bij voorraad - opnieuw rechtdoende – de vader niet ontvankelijk zal verklaren in zijn vorderingen dan wel de inleidende vorderingen van de vader zal afwijzen en de vader zal veroordelen in de proceskosten.
1.5
De vader heeft bij memorie van antwoord geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van de moeder en bekrachtiging van het vonnis van de voorzieningenrechter van 4 oktober 2024.
1.6
Op 4 december 2024 is het hoger beroep ter zitting behandeld. Verschenen zijn:
- mr. S.R. van Laar voor de moeder;
- mr. S. Atceken-Ata voor de vader;
- [naam 1] en [naam 2] namens de WSS en stagiaire [naam 3] .
De vader en de moeder zijn niet ter zitting verschenen.

2.Feiten

2.1
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Zij zijn de ouders van [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ), geboren [in] 2020 te [plaats A] .
Sinds 13 mei 2023 zijn de vader en moeder gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige] .
2.2
Op 8 augustus 2023 is [minderjarige] onder toezicht gesteld door de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van de WSS, welke ondertoezichtstelling is verlengd tot 8 augustus 2025.
2.3
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 19 december 2023 is bepaald dat de vader eenmaal per twee weken de zorg voor [minderjarige] heeft van vrijdag rond 13:50 uur tot zondag 12:00 uur en de vader op maandag, woensdag en donderdag 16:00 uur met [minderjarige] kan videobellen. Daarnaast is bepaald dat de verdeling van de vakanties en feestdagen voor de duur van de ondertoezichtstelling op geleide van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering zal worden vormgegeven, met inachtneming van hetgeen in ro. 2.6 is overwogen. In ro. 2.6 is overwogen: ‘
De rechtbank overweegt dat het uitgangspunt is de vakanties- en feestdagen bij helften worden gedeeld, en dat er in beginsel geen onoverkomelijk belemmeringen lijken te zijn om van dit uitgangspunt af te wijken. Het komt de rechtbank echter in het belang van [minderjarige] voor om de regie over de exacte invulling van de vakantieregeling gedurende de ondertoezichtstelling bij de William Schrikker Stichting te beleggen.’.
2.4
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 12 januari 2024 is op verzoek van de WSS een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders bepaald waarbij de vader [minderjarige] elk weekend bij zich heeft van vrijdag ongeveer 13:50 uur tot zondag 12:00 uur, uitgezonderd het vierde weekend, dan heeft de moeder [minderjarige] bij zich. Verder is bepaald dat de vader op maandag, woensdag en donderdag om 16:00 uur met [minderjarige] kan videobellen en is bepaald dat de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ter zake de vakanties en feestdagen voor de duur van de ondertoezichtstelling op geleide van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering zal worden vormgegeven, met in achtneming van hetgeen in rechtsoverweging 5.11 is overwogen. In ro. 5.11 is het volgende overwogen: ‘
Net als in de beschikking van 19 december 2023 is overwogen geldt voor de vakanties en feestdagen als uitgangspunt dat deze bij helfte worden verdeeld, en dat er in beginsel geen onoverkomelijke belemmeringen lijken te zijn om van dit uitgangspunt af te wijken.’.
2.5
Bij e-mail van 9 juni 2024 heeft de advocaat van de vader aan de advocaat van de moeder meegedeeld dat de vader graag met [minderjarige] in december 2024 twee weken naar Kaapverdië wil voor familiebezoek en haar verzocht voor die reis en voor de aanvraag van een paspoort toestemming te verlenen. De moeder heeft die toestemming niet gegeven.
2.6
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 30 oktober 2024 is een machtiging verleend om [minderjarige] uit huis te plaatsen bij de vader met ingang van 30 oktober 2024 tot uiterlijk 30 december 2024 en is het resterende deel van het verzoek tot een machtiging uithuisplaatsing aangehouden.

3.Beoordeling

3.1
De kern van het geschil in hoger beroep is de geplande vakantie van de vader met [minderjarige] naar Kaapverdië in de periode 15 januari 2025 tot 30 januari 2025.
3.2
In eerste aanleg vorderde de vader bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad dat de voorzieningenrechter:
1. de vader vervangende toestemming verleent om met [minderjarige] in de periode van 19 december 2024 tot en met 2 januari 2025 voor de duur van twee weken naar Kaapverdië te reizen en daar te verblijven, dan wel in een andere in goede justitie te beoordelen periode;
II. de vader toestemming verleent, ter vervanging van de verklaring van toestemming van de moeder, voor de aanvraag van een paspoort voor [minderjarige] .
3.3
De moeder heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van de vader.
3.4
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de vader toegewezen met dien verstande dat toestemming is verleend om in de periode 15 januari 2025 tot 30 januari 2025 met [minderjarige] naar Kaapverdië te reizen en aldaar te verblijven op de volgende adressen:
[adressen ]
[adressen ]
[adressen ]
.
Verder heeft de voorzieningenrechter de vader toestemming verleend zoals bedoeld in artikel 34 lid 2 van de Paspoortwet, om voor [minderjarige] een nieuw paspoort aan te vragen.
3.5
Tegen deze beslissing en hetgeen de voorzieningenrechter daaraan ten grondslag heeft gelegd komt de moeder met drie grieven in dit hoger beroep op.
3.6
De grieven van de moeder komen erop neer dat de voorzieningenrechter naar haar mening ten onrechte de vorderingen van de vader heeft toegewezen. De vader heeft ten eerste geen spoedeisend belang. De vervangende toestemming is verleend vijf maanden voordat de vader met vakantie wilde gaan. Hij had een bodemprocedure moeten starten. Verder heeft de moeder aangevoerd dat het niet in het belang van [minderjarige] is dat zij zo’n verre reis maakt. Zij wordt een lange tijd bloot gesteld aan een niet veilige omgeving voor haar en zij mist in die periode school. De moeder heeft ook geen vertrouwen in de vader. Hij heeft eerst verklaard geen woning in Kaapverdië te hebben en nu weer wel. De moeder vreest dat de vader met [minderjarige] niet zal terugkeren naar Nederland. Weliswaar is afgesproken dat de vader contact houdt met de WSS, maar als hij dit weigert valt het toezicht weg. Nog steeds is onvoldoende duidelijk waar [minderjarige] met de vader zal verblijven en welk adres de eigen woning van de vader betreft. Ter zitting in hoger beroep heeft de advocaat van de moeder namens de moeder aangevoerd dat de zorgen van de moeder dat de vader niet meer terug zal keren met [minderjarige] na de vakantie alleen nog maar meer versterkt zijn na het bestreden vonnis. [minderjarige] is met een machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader geplaatst en de vader heeft zich nadien op social media zeer negatief uitgelaten over de moeder, waardoor haar wantrouwen naar de vader nog meer is vergroot.
3.7
In de memorie van antwoord heeft de vader aangevoerd dat hij een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen. De vader moest destijds nog een paspoort aanvragen wat tijd kost en ook de beschikbaarheid van de reizen wordt naar verloop van tijd steeds minder en duurder. De vader heeft verder aangevoerd dat [minderjarige] bij mondelinge uitspraak van 30 oktober 2024 twee maanden uit huis is geplaatst bij hem. [minderjarige] is veilig bij de vader. De zorgen van de moeder zijn onterecht. De vader wilde aanvankelijk in de Kerstvakantie met vakantie gaan maar dat wilde de moeder niet. Daarna heeft de WSS aangegeven geen bezwaar te hebben voor de vakantie in januari 2025 mede omdat [minderjarige] nog niet leerplichtig is. De woning in Kaapverdië was van de ouders van de vader. Zij zijn overleden en dit is inmiddels een familiewoning. De vakantieadressen zijn door de vader bekend gemaakt. De vader heeft inmiddels een paspoort voor [minderjarige] en daarvoor kosten gemaakt. De vader is in Nederland geboren en heeft hier ook altijd gewoond; hij zal dus ook terugkeren naar Nederland. [minderjarige] zal bij de vader zijn. De vader begrijpt dan ook niet waarom de moeder zich zorgen maakt over de veiligheid. De moeder is bovendien van plan met de andere dochter ook naar Kaapverdië te reizen. Ook heeft de vader toegezegd dat hij twee keer per week contact zal opnemen met de moeder over [minderjarige] . Ter zitting in hoger beroep heeft de advocaat van de vader namens de vader aangegeven dat het goed gaat met [minderjarige] bij de vader en dat de zorgen van de moeder onterecht zijn.
3.8
Ter zitting in hoger beroep heeft de WSS verklaard dat zij nog steeds achter de beslissing van de voorzieningenrechter staat en dat zij geen belemmeringen ziet die zich tegen een vakantie van [minderjarige] met de vader naar Kaapverdië verzetten. De samenwerking met de vader verloopt goed en de WSS heeft er vertrouwen in dat de vader zich aan de afspraken houdt ook ten aanzien van het contact tussen de moeder en [minderjarige] tijdens de vakantie in Kaapverdië.
3.9
Het hof overweegt als volgt.
Aan het betoog van de moeder dat de vader geen spoedeisend belang heeft, gaat het hof voorbij. Gelet op de aard van het verzoek, de door de vader voorgenomen vakantie en hetgeen daarvoor geregeld moet worden, was het spoedeisend belang in eerste aanleg en is dat ook in hoger beroep nog gegeven. Het hof ziet in hetgeen de moeder heeft aangevoerd geen aanleiding voor een ander oordeel.
3.1
Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting is verklaard is het volgende voren gekomen. Na de verbreking van de relatie tussen de vader en de moeder zijn er meerdere procedures gevoerd tussen de ouders over [minderjarige] . De verstandhouding tussen de vader en de moeder is ernstig verstoord, zij diskwalificeren elkaar als opvoeder en er is een enorm wantrouwen over en weer. Vanaf 2023 hebben de vader en de moeder gezamenlijk gezag over [minderjarige] . [minderjarige] heeft tot medio oktober 2024 bij de moeder gewoond. Sinds eind oktober 2024 verblijft [minderjarige] echter met een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderrechter te Amsterdam van 30 oktober 2024 bij de vader. De WSS is voornemens de kinderrechter te verzoeken de machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader te verlengen omdat terugplaatsing bij de moeder nog niet mogelijk is. De moeder verblijft op dit moment in een instelling om aan haar persoonlijke problematiek te werken.
3.11
Het hof is van oordeel dat niet is gebleken dat de vakantie van [minderjarige] met de vader naar Kaapverdië in periode 15 januari 2025 tot 30 januari 2025 in strijd is met de belangen van [minderjarige] zoals de moeder heeft aangevoerd. De vader is een vertrouwd persoon voor [minderjarige] en zij zal in Kaapverdië met de vader familieleden bezoeken met wie zij via videobellen reeds kennis heeft gemaakt. Daarbij komt dat de WSS ter zitting in hoger beroep heeft verklaard dat deze vakantie juist in het belang is van [minderjarige] omdat zij dan haar familie ontmoet. Nu [minderjarige] nog niet leerplichtig is, kan deze vakantie ook nog tijdens school plaatsvinden, zodat dit evenmin een belemmering is. Verder is niet gebleken van objectieve aanwijzingen dat de vader niet naar Nederland zal terugkeren met [minderjarige] zoals door de moeder is aangevoerd. De vader heeft dit betwist en heeft onweersproken gesteld dat hij is geboren en getogen in Nederland, dat hij hier een woning heeft en een Wajong uitkering. Daarbij komt dat de vader aan de voorzieningenrechter heeft medegedeeld op welke adressen hij tijdens de vakantie met [minderjarige] zal verblijven en dat de advocaat van de vader ter zitting in hoger beroep heeft bevestigd dat de vader tijdens de vakantie nog steeds op die adressen met [minderjarige] zal verblijven. Een van deze adressen is het familiehuis van de wijlen ouders van de vader. Ook heeft de advocaat van de vader aangegeven dat de vader nog steeds bereid is mee te werken aan het contact tussen de moeder en [minderjarige] tijdens het verblijf in Kaapverdië en heeft de WSS bevestigd dat zij daar alle vertrouwen in heeft.
Gelet op het voorgaande falen de grieven van de moeder en zal het hof het bestreden vonnis bekrachtigen.
3.12
Het hof ziet, op grond van de aard van de zaak, aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis, waarvan beroep;
compenseert de proceskosten in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
Dit arrest is gewezen door mr. F. Kleefmann, mr. J.M. van Baardewijk en
mr. M.J. Alt- van Endt, en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 17 december 2024.