ECLI:NL:GHAMS:2024:3441

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
200.347.442/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorg- en omgangsregeling tussen ouders van minderjarigen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de zorg- en omgangsregeling tussen de ouders van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De vrouw, appellante, is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 14 oktober 2024 is gewezen. De vrouw heeft grieven ingediend tegen de regeling die door de voorzieningenrechter is vastgesteld, waarin onder andere dwangsommen zijn verbonden aan de nakoming van de zorgregeling. De man, geïntimeerde, heeft in incidenteel hoger beroep grieven ingediend met betrekking tot de hoogte van de dwangsommen en de proceskostenveroordeling. De mondelinge behandeling vond plaats op 21 november 2024, waarbij partijen met hun advocaten aanwezig waren. Het hof heeft de feiten die door de voorzieningenrechter zijn vastgesteld als uitgangspunt genomen. De ouders hebben een relatie gehad van oktober 2021 tot juli 2023 en hebben samen twee kinderen. De man heeft [minderjarige 1] erkend, terwijl [minderjarige 2] niet erkend is. De kinderen wonen bij de vrouw. De Raad voor de Kinderbescherming heeft zorgen geuit over de omgang tussen de man en de kinderen. Het hof heeft de zorgregeling aangepast en bepaald dat de kinderen bij de man verblijven in een cyclus van weken, met specifieke afspraken voor de feestdagen. De vrouw is veroordeeld tot betaling van dwangsommen voor het niet nakomen van de zorgregeling. Het hof heeft de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer : 200.347.442/01 SKG
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : C/15/356398/ KG ZA 24-510
arrest van de meervoudige familie kamer van 17 december 2024
inzake
[de vrouw] ,
wonend te [plaats A] ,
appellante,
tevens geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. T.A. Bruins te Aerdenhout,
tegen
[de man],
wonend te [plaats A] ,
geïntimeerde,
tevens appellant in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. I.E. van der Bijl te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna de vrouw en de man genoemd.
1.2.
De vrouw is bij dagvaarding van 21 oktober 2024 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de voorzieningenrechter) van 14 oktober 2024, in kort geding gewezen tussen de man als eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie, en de vrouw als gedaagde in conventie tevens eiseres in reconventie.
1.3.
De appeldagvaarding bevat de grieven.
1.4.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel appel, met producties;
- memorie van antwoord in incidenteel appel;
- productie 21 t/m 26 van de zijde van de vrouw;
- productie 106 t/m 113 van de zijde van de man;
- productie 30 van de zijde van de vrouw.
1.5.
Het hof heeft op 20 november 2024 een bericht van de zijde van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) ontvangen. De raad was opgeroepen voor de zitting, maar verhinderd. De raad heeft in het bericht een advies geformuleerd. Partijen hebben dit bericht ook gekregen.
1.6.
De vrouw heeft in principaal appel 12 grieven voorgedragen en geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende:
1. alle vorderingen van de man in eerste aanleg zal afwijzen, dan wel de man niet-ontvankelijk zal verklaren;
2. de man zal veroordelen terug te betalen aan de vrouw het genoemde totaalbedrag van € 4.412,05, dan wel een zodanig bedrag als het hof juist acht;
3. de man zal verbieden verdere uitvoering te geven aan het vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van 27 augustus 2024;
4. de in de beschikking van het hof Amsterdam van 27 augustus 2024 en in de vonnissen van de voorzieningenrechter van 27 augustus 2024 en 14 oktober 2024 opgenomen zorg/omgangsregelingen zalschorsen tot in de bodemprocedure bij de rechtbank Noord-Holland onder kenmerk C/15/354466 is beslist en zal bepalen:
a. totdat in de bodemzaak is beslist als zorg/omgangsregeling tussen de man en de kinderen tot 22 januari 2025:
Week 1: donderdag van 16.30 uur tot zaterdag 16.30 uur, de vrouw brengt en haalt;
Week 2: donderdag van 16.30 uur tot vrijdag 16.30 uur, de man haalt en de vrouw haalt;
Week 3: donderdag van 16.30 uur tot vrijdag 16.30 uur, de vrouw brengt en haalt;
Week 4: donderdag van 16.30 uur tot vrijdag 16.30 uur, de man haalt en de vrouw haalt;
b. totdat in de bodemzaak is beslist als zorg/omgangsregeling tussen de man en de kinderen vanaf 22 januari 2025:
Week 1: donderdag van 16.30 uur tot zondag 16.30 uur, de vrouw brengt en haalt;
Week 2: donderdag van 16.30 uur tot vrijdag 16.30 uur, de man haalt en de vrouw haalt;
Week 3: donderdag van 16.30 uur tot zondag 16.30 uur, de vrouw brengt en haalt;
Week 4: donderdag van 16.30 uur tot zaterdag 16.30 uur, de man haalt en de vrouw haalt;
c. ter zake de komende feestdagen:
Eerste kerstdag: bij de vrouw;
Tweede kerstdag: bij de man;
Oud en Nieuw: bij de man, zodat:
- 26 december brengt de vrouw de kinderen om 11 uur bij de man;
- 28 december brengt de man de kinderen om 11 uur terug;
- 30 december brengt de vrouw de kinderen om 11 uur bij de man, 2 januari brengt de man de kinderen om 11 uur terug;
de ‘normale’ omgang wordt hervat op 9 januari 2025.
5. De man zal veroordelen in de proceskosten in eerste aanleg en hoger beroep.
1.7.
De man heeft in principaal hoger beroep verweer gevoerd en daarbij verzocht de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen, althans deze vorderingen af te wijzen, met veroordeling van de vrouw in de daadwerkelijke kosten van rechtsbijstand van de man zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, te vermeerderen met overige (na-)kosten.
1.8.
De man heeft twee grieven in incidenteel appel voorgedragen en geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen ter zake de hoogte van de dwangsommen en de maximering daarvan en de hoogte van de proceskostenveroordeling en opnieuw rechtdoende de vrouw zal veroordelen:
I. aan de man een dwangsom te betalen van € 1.000,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 6.1 uitgesproken hoofdveroordeling van het vonnis in eerste aanleg voldoet, zonder maximum;
II. in de daadwerkelijke kosten van rechtsbijstand die de man zowel in eerste aanleg als in hoger beroep heeft moeten maken, en alle overige kosten die dit geding met zich meebrengt, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente over alle onder de procesveroordeling vallende bedragen vanaf veertien dagen na betekening van het in deze te wijzen arrest tot aan de dag van voldoening.
1.9.
de vrouw heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de man in zijn vorderingen, dan wel tot afwijzing van de vorderingen, en veroordeling van de man in de kosten van beide procedures.
1.10.
De mondelinge behandeling heeft ter zitting van 21 november 2024 plaatsgevonden, gelijktijdig met de behandeling van de zaak met rolnummer 200.345.871/01, waar partijen met hun advocaten zijn verschenen. Die zaak betreft het hoger beroep van een vonnis van de voorzieningenrechter van 27 augustus 2024, waarin de zorg- en omgangsregeling met betrekking tot de kinderen van partijen centraal staat, die vanaf begin september 2024 tot de datum van het bestreden vonnis in deze zaak heeft gegolden.
1.11.
Ten slotte is arrest gevraagd. Ook in de zaak met rolnummer 200.345.871/01 is arrest gevraagd en wordt vandaag uitspraak gedaan.

2.Feiten

2.1.
De voorzieningenrechter heeft in het vonnis onder 2.1 t/m 2.5 de feiten opgesomd die hij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die volgen uit niet weersproken stellingen van partijen dan wel de niet (voldoende) bestreden inhoud van producties waarnaar zij ter staving van hun stellingen verwijzen, komen de feiten neer op het volgende.
2.2.
Partijen hebben een relatie gehad van oktober 2021 tot juli 2023. Uit die relatie zijn geboren [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ) [in] 2022 en [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ) [in] 2024 (hierna ook gezamenlijk: de kinderen).
2.3.
De man heeft [minderjarige 1] erkend en partijen hebben gezamenlijk het gezag over [minderjarige 1] . [minderjarige 2] is niet erkend. De kinderen wonen bij de vrouw.
2.4.
Bij beschikking van 22 december 2023 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, de vrouw vervangende toestemming gegeven om met [minderjarige 1] naar [plaats A] te verhuizen en een zorgregeling tussen de man en [minderjarige 1] bepaald. De man is van deze beschikking in hoger beroep gekomen bij dit hof.
2.5.
Bij beschikking van dit hof van 27 augustus 2024 is de onder 2.4. genoemde beschikking van de rechtbank bekrachtigd ten aanzien van de vervangende toestemming verhuizing, is de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoeken ten aanzien van [minderjarige 2] , is de beschikking vernietigd ten aanzien van de zorgregeling en is ten aanzien van [minderjarige 1] een nieuwe zorgregeling bepaald, inhoudende dat [minderjarige 1] bij de man verblijft:
- in week 1,2 en 3: van donderdag 16.30 uur tot zondag 16.30 uur;
- in week 4: van donderdag 16.30 uur tot vrijdag 16.30 uur;
waarbij de vrouw [minderjarige 1] naar de man brengt en ophaalt;
Daarnaast is in de beschikking de volgende feest- en vakantieregeling vastgesteld:
- [minderjarige 1] zal in 2024 tijdens de vakanties twee keer voor één week aaneengesloten bij de man
verblijven;
- vanaf 1 januari 2025 zal [minderjarige 1] acht weken van de vakanties bij de man verblijven, waarvan
maximaal twee weken aaneengesloten;
- [minderjarige 1] zal de helft van de feestdagen bij de man verblijven, voor zover deze niet in de
vakantie vallen.
2.6.
Bij vonnis van – eveneens - 27 augustus 2024 heeft de voorzieningenrechter in een ondertussen door de man aanhangig gemaakt kort geding - onder meer - het volgende tussen partijen vastgesteld:

6.1. bepaalt vanaf de eerste week van september 2024 een zorg- dan wel omgangsregeling, waarbij de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] 3 van de 4 weken van donderdag 16.30 uur tot zaterdag 16.30 uur bij de man verblijven en waarbij de vrouw [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar de man brengt en weer ophaalt;
6.2.
veroordeelt de vrouw om aan de man een dwangsom te betalen van € 250,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 6.1 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 5.000,00 is bereikt;
6.3.
bepaalt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van maandag 28 oktober 2024 om 16.30 uur tot en met zondag 3 november 2024 om 16.30 bij de man verblijven, waarbij de vrouw [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar de man brengt en weer ophaalt;
6.4.
veroordeelt de vrouw om aan de man een dwangsom te betalen van € 250,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 6.3 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 1.750,00 is bereikt”.
2.7.
Uit het onder 1.5 genoemde bericht van de raad blijkt - kort samengevat - dat de raad grote zorgen heeft over [minderjarige 2] en [minderjarige 1] . In het bericht van de raad staat onder meer het volgende:
“ (…)
Ook deze procedure is een oeverloos welles nietes en een herhaling van zetten, ondanks dat er keer op keer op gewezen is dat deze wijze van met elkaar omgaan en het voeren van procedures, heel schadelijk is voor de kinderen. Beide ouders doen hier iets in, echter de weigering van moeder om de kinderen volgens beschikking naar vader te brengen speelt hierin een grote rol, is niet in het belang van de kinderen en is naar mening van de RvdK geen juiste invulling van de verantwoordelijkheden die ouderlijk gezag en met name eenhoofdig gezag over [minderjarige 2] , met zich mee brengen.
Als ouders zich niet aan de bestreden beschikking houden, die naar mening van de Raad niet voor meerdere uitleg vatbaar is, en de aanwijzingen van de GI op gaan volgen, die om redenen van veiligheid mogelijk nuance aanbrengen in de beschikking, acht de RvdK het risico op contactverlies tussen vader en de kinderen heel groot. (…)
Uit het dossier komen geen contra-indicaties naar voren voor omgang en valt nergens uit op te maken dat de kinderen niet veilig zijn bij vader of dat vader niet in staat zou zijn voor hen te zorgen, anders dan de zorg die moeder daarover uit blijft spreken.
(...)
Op basis van de in deze procedure ingebrachte stukken adviseert de RvdK de bestreden beschikking te bekrachtigen, omdat wijziging slechts tot nieuwe discussies over de juiste invulling zullen brengen.
De RvdK adviseert ouders, nogmaals, om zich te richten op het eigen handelen en wat zij zelf kunnen doen om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onbelast en onbelemmerd omgang te kunnen laten hebben met hun beide ouders strikt de aanwijzingen van de GI op te volgen om dat te bereiken.”
2.8.
Bij beschikking van 29 oktober 2024 van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA) met ingang van 29 oktober 2024 voor de duur van een jaar.
2.9.
Tussen partijen is een procedure aanhangig bij de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar over (onder andere) het verzoek van de man tot vervangende toestemming om [minderjarige 2] te erkennen. Bij beschikking van 1 november 2024 is een bijzondere curator ten behoeve van [minderjarige 2] benoemd.

3.Beoordeling

In principaal en incidenteel hoger beroep
3.1.
De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis van 14 oktober 2024 in conventie en in reconventie - met wijziging in zoverre van de regeling vastgesteld in de beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 27 augustus 2024 en in het vonnis van de voorzieningenrechter van 27 augustus 2024 - bepaald dat [minderjarige 2] en [minderjarige 1] bij de man verblijven:
- in week 42 en 43 van donderdag 16.30 uur tot vrijdag 16.30 uur;
- vanaf week 44 in een cyclus van vier weken in week 1, 2 en 3 van donderdag 16.30 uur tot zaterdag 16.30 uur en in week 4 van donderdag 16.30 uur tot vrijdag 16.30 uur (waarbij in week 44 (week 1 in de cyclus) bij wijze van uitzondering vrijdag 16.30 tot zondag 16:30 geldt);
- vanaf de datum dat [minderjarige 2] een jaar wordt in een cyclus van vier weken in week 1, 2 en 3 van donderdag 16.30 uur tot zondag 16.30 uur en in week 4 van donderdag 16.30 uur tot vrijdag 16.30 uur. Voor de nummering van de weken wordt aangesloten bij de cyclus in de daaraan voorafgaande periode (dus tot 1 jaar oud);
De vrouw brengt de kinderen naar de man en haalt ze weer, waarbij de vrouw is veroordeeld om aan de man een dwangsom te betalen van € 500 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij hieraan niet voldoet, tot een maximum van € 15.000 is bereikt;
- van 11 november 2024 om 16.30 uur tot 17 november 2024 om 16.30 uur en van 26 december 2024 om 12.00 uur tot en met 2 januari 2025 om 12.00 uur, waarbij de vrouw [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar de man brengt en weer ophaalt, en waarbij de vrouw is veroordeeld om aan de man een dwangsom te betalen van € 500 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij hieraan niet voldoet, tot een maximum van € 15.000 is bereikt;
Aan de man is vervangende toestemming verleend om met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te reizen naar België en te verblijven in vakantiepark [X] , in de periode van 11 november 2024 tot en met 14 november 2024;
De vrouw is gehouden de kinderen en hun reisdocumenten af te geven aan de man ten behoeve van voornoemde vakantie, een en ander op straffe van een dwangsom van € 1.000 ineens indien de vrouw weigert haar medewerking daaraan te verlenen;
De vrouw is in de proceskosten veroordeeld.
3.2.
In hoger beroep zijn aan de orde de zorg-/omgangsregeling tussen de man en de kinderen, waaronder de zorg tijdens de kerstdagen en oud en nieuw, de dwangsommen en de proceskostenveroordeling. Het hof zal hierna voor beide kinderen spreken van een zorgregeling, hoewel voor [minderjarige 2] sprake is van een omgangsregeling omdat de man (nog) niet is belast met het gezag over hem.
Zorgregeling
3.3.
De vrouw is het - kort samengevat - niet eens met de door de voorzieningenrechter bepaalde regeling en de daaraan verbonden dwangsom. De grieven 2 t/m 7 en grief 9 van de vrouw zien op de zorg- en vakantieregeling en worden voor zover nodig hierna besproken. De eerste grief van de vrouw, inhoudende dat de voorzieningenrechter het verweer van de vrouw tegen de vorderingen van de man niet heeft samengevat, behoeft geen bespreking nu -wat er van deze grief zij – in hoger beroep een nieuwe beoordeling plaatsvindt.
3.4.
De man is het eens met de door de voorzieningenrechter vastgelegde regeling. Hij voert verweer tegen de vorderingen van de vrouw, welk verweer voor zover nodig hierna besproken zal worden.
3.5.
Het hof zal hierna de zorg -en vakantieregeling bespreken. Daarbij is nog het volgende van belang. Inmiddels is een bodemprocedure bij de rechtbank aanhangig gemaakt met betrekking tot de erkenning van [minderjarige 2] , in welke procedure ook verzoeken met betrekking tot de zorgregeling ten aanzien van beide kinderen zullen worden behandeld. Ter zitting in hoger beroep is met partijen besproken dat de uitspraak in dit kort geding in de plaats zal komen van alle eerdere uitgesproken regelingen, maar dat deze regeling hoe dan ook slechts een beperkte tijdsduur zal hebben, namelijk tot de beslissing in de bodemzaak wordt gegeven.
Wel is de verwachting dat een beslissing in de bodemzaak nog enige tijd zal duren. Zoals blijkt uit het bericht van de raad zijn er grote zorgen over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de gevolgen voor hen van de voortdurende strijd tussen de ouders. Van belang is dan ook dat voor de komende periode een duidelijke en evenwichtige zorgregeling geldt die door partijen wordt nagekomen.
Zorgregeling periode zitting hoger beroep (21 november 2024) tot Kerst
3.6.
Ter zitting in hoger beroep hebben partijen overeenstemming bereikt over de zorgregeling in de periode vanaf de zitting in hoger beroep tot Kerst. Zij zijn tot de volgende afspraak gekomen:
de kinderen zijn bij de man:
- in de periode vanaf de datum van de zitting in hoger beroep (te weten 21 november 2024) tot de Kerstdagen iedere week van donderdag 16.30 uur tot zaterdag 16.30 uur. De man zal de kinderen in deze periode eenmalig op donderdag 12 december 2024 ophalen bij de crèche, waarbij de man niet strikt is gehouden aan de tijd van 16.30 uur. Wel is de man ervan op de hoogte dat de crèche om circa 18.30 uur sluit en dat het gelet op de leeftijd van de kinderen wenselijk is hen bijtijds op te halen. De overige keren haalt en brengt de vrouw.
Zorgregeling vanaf 9 januari 2025
3.7.
Vervolgens is de reguliere zorgregeling voor de periode na Kerst en Oud en Nieuw aan de orde.
Partijen zijn ter zitting in hoger beroep overeengekomen dat deze regeling zal gelden vanaf 9 januari 2025 (en dus niet vanaf 22 januari 2025 zoals in het bestreden vonnis staat).
Ter zitting is met partijen de mogelijkheid besproken van een regeling waarbij de kinderen bij de man zullen zijn de ene week van donderdag tot zondag en de andere week van donderdag tot zaterdag. In deze regeling zitten minder wisselingen per week. Partijen konden beiden instemmen met deze regeling, maar zij zijn het niet eens geworden over de verdeling van het halen en brengen.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de man de kinderen in de ‘korte’ week op donderdag ophaalt bij de crèche. De man is het hiermee niet eens. Hij is van mening dat de vrouw het halen en brengen geheel voor haar rekening moet (blijven) nemen. Hij heeft daarbij aangegeven dat de reis naar [plaats A] gevolgen heeft voor de duur van zijn werkdag en een grote (financiële) impact zal hebben. De man heeft daarbij erop gewezen dat de vrouw naar [plaats A] is verhuisd en deze afstand heeft gecreëerd. Zij heeft destijds toegezegd dat zij het halen en brengen voor haar rekening zou nemen.
3.8.
Het hof acht een zorgregeling vanaf 9 januari 2025 waarbij de kinderen de ene week van donderdag tot zondag bij de man zijn en de andere week van donderdag tot zaterdag in het belang van de kinderen. Partijen hebben zich beiden akkoord verklaard met deze regeling en het hof zal deze regeling dan ook vaststellen.
Ten aanzien van het halen en brengen overweegt het hof als volgt. De vrouw heeft ten tijde van de procedure van de verhuizing toegezegd dat zij het halen en brengen op zich zou nemen. Zij heeft destijds aangegeven dat zij dit zou kunnen regelen met haar werk en haar netwerk. Dat zij terugkomt op deze toezegging is ongelukkig en versterkt het wantrouwen bij de man.
Het voorgaande neemt niet weg dat het hof dient te beoordelen welke regeling gelet op de huidige omstandigheden het meest in het belang van de zeer jonge kinderen is. Het hof ziet in het belang van de kinderen aanleiding te bepalen dat de man de kinderen om de week zal ophalen bij de crèche. Omdat de man daarmee de kinderen op een neutrale plek ophaalt zal deze regeling bestendiger kunnen zijn. Een overdracht bij de crèche zonder de andere ouder zal bovendien naar verwachting minder spanningen geven, hetgeen in het belang van de kinderen is. Het hof merkt hierbij op dat, zoals ter zitting is besproken en ook onder 3.6 is weergegeven, de man de kinderen ook op een wat later tijdstip dan 16.30 uur kan ophalen, rekening houdende met de sluitingstijd van de crèche.
3.9.
Dit betekent dat de regeling er na 9 januari 2025 als volgt uitziet:
de kinderen zijn bij de man:
Week 1 van donderdag 16.30 uur tot zondag 16.30 uur, waarbij de vrouw brengt en haalt;
Week 2 van donderdag 16.30 uur tot zaterdag 16.30 uur, waarbij de man de kinderen op donderdag vanaf 16.30 uur en voor sluitingstijd ophaalt bij de crèche en de vrouw de kinderen op zaterdag ophaalt bij de man;
Week 3 van donderdag 16.30 uur tot zondag 16.30 uur, waarbij de vrouw haalt en brengt;
Week 4 van donderdag 16.30 uur tot zaterdag 16.30 uur, waarbij de man de kinderen op donderdag vanaf 16.30 uur en voor sluitingstijd ophaalt bij de crèche en de vrouw de kinderen op zaterdag ophaalt bij de man.
Zorgregeling tijdens Kerst en Oud en Nieuw
3.10.
De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis bepaald dat de kinderen van 26 december 2024 tot 2 januari 2025 bij de man zullen zijn. De vrouw is het niet eens met deze regeling en zij heeft verzocht in deze periode een ‘knip’ te maken. Zij voert daartoe (in grief 9) kort samengevat aan dat een periode van zes nachten te lang is, mede gelet op de borstvoeding van [minderjarige 2] en dat geen rekening is gehouden met haar werk. Zij heeft een e-mail van een lactatiedeskundige van 28 oktober 2024 overgelegd. Ter zitting in hoger beroep heeft de vrouw aangeboden het halen en brengen tijdens de door haar voorgestelde regeling tijdens Kerst en Oud en Nieuw voor haar rekening te nemen.
De man heeft verweer gevoerd. Volgens de man is zes nachten niet te lang voor de kinderen en zou hij ze graag de hele periode bij zich hebben. De e-mail van de lactatiedeskundige heeft de man pas gekregen toen deze als processtuk werd ingediend.
3.11.
Het hof overweegt dat [minderjarige 2] ten tijde van de komende Kerstvakantie nog geen jaar oud is en dat beide kinderen nog niet langer dan een paar nachten bij de man hebben verbleven. Dit is mede het gevolg van de moeizame verhouding tussen de ouders en de constante strijd over de zorgregeling. Het hof acht het gelet op de genoemde omstandigheden in het belang van de kinderen om de regeling enigszins aan te passen, waarbij wel frequent contact uitgangspunt is, maar van een iets kortere duur.
Het hof zal een regeling vaststellen zoals de vrouw ook voorstaat, waarbij de vrouw de kinderen haalt en brengt. De vrouw heeft ter zitting verklaard dat zij op 2 januari 2025 de kinderen om half vier zou kunnen ophalen. Het hof zal dit tijdstip daarom bepalen. Dit leidt tot de volgende regeling:
- op 26 december 2024 brengt de vrouw de kinderen om 11.00 uur bij de man;
- op 28 december 2024 haalt de vrouw de kinderen om 11.00 uur op bij de man;
- op 30 december 2024 brengt de vrouw de kinderen om 11.00 uur bij de man;
- op 2 januari 2025 haalt de vrouw de kinderen om 15.30 uur op bij de man.
Voor zover de grief van de vrouw ziet op de dwangsom verbonden aan de regeling zal dit hierna besproken worden onder het kopje dwangsommen.
Overige vakanties en feestdagen
3.12.
De grief van de vrouw was ook gericht tegen de door de voorzieningenrechter vastgestelde vakantieregeling in de periode van 11 tot 17 november 2024. Deze grief behoeft voor dat gedeelte bij gebrek aan belang geen bespreking meer omdat die periode reeds is verstreken.
De overige vakanties en feestdagen zijn in dit kort geding niet aan de orde gesteld. Ter zitting in hoger beroep is met partijen besproken dat de verdeling van de vakanties en de feestdagen in de bodemprocedure aan de orde zal komen.
Wel is het de bedoeling dat wordt toegewerkt naar een verdeling van de vakanties waarbij de kinderen bij de man verblijven. Het hof merkt hierbij op dat, gelet op de huidige situatie, het niet in de rede ligt uitvoering te geven aan de uitgebreide vakantieregeling die het hof in de beschikking van 27 augustus 2024 ten aanzien van alleen [minderjarige 1] heeft bepaald. Partijen zullen rekening ermee moeten houden dat, gelet ook op de leeftijd van [minderjarige 2] , het voor de hand ligt in tijd beperkte (maar dan wel frequente) vakantieregelingen te treffen, van bijvoorbeeld een week aaneengesloten. Voor de periode tot de beslissing in de bodemprocedure zou onder de begeleiding van JBRA hier naartoe gewerkt kunnen worden. JBRA kan in de komende periode beoordelen wat, binnen deze kaders, passend en haalbaar is voor de kinderen.
Afspraken over de overdracht bij de garage
3.13.
Ten overvloede merkt het hof op dat partijen voor de overdracht van de kinderen bij het huis van de man inmiddels met JBRA de afspraak hebben dat deze (conform het vonnis van de voorzieningenrechter van 27 augustus 2024) plaatsvindt bij de garage van de man (en niet bij de voordeur).
3.14.
Gelet op het voorgaande zijn de grieven van de vrouw met betrekking tot de zorgregeling voldoende besproken, althans bestaat geen belang meer bij het bespreken van deze grieven omdat zij geen zelfstandige betekenis hebben.
Dwangsommen
3.15.
De vrouw heeft in principaal hoger beroep een aantal grieven geformuleerd die zien op de dwangsommen. Grief 8 en 9 betreffen de door de voorzieningenrechter verbonden dwangsom aan de zorgregeling en de vakantieregeling. Grief 10 ziet op de vordering in eerste aanleg van de vrouw tot opheffing van het door de man ter inning van de dwangsommen gelegde beslag op de bankrekening van de vrouw en in grief 12 gaat de vrouw nader in op de door de man geïnde dwangsommen. De man heeft in incidenteel hoger beroep grief 1 gericht tegen de hoogte en het maximum van de dwangsom.
3.16.
De vrouw is van mening dat de voorzieningenrechter ten onrechte aanleiding heeft gezien een dwangsom te bepalen omdat uit de stukken zou blijken dat zij de zorgregeling niet nakomt. De vrouw betwist dit uitdrukkelijk; volgens haar wil juist de man niet meewerken aan de regeling.
Daarnaast is zij van mening dat ten onrechte een dwangsom is verbonden aan de vakantieregeling. Zij is van mening dat die vakantieregeling indruist tegen de door de voorzieningenrechter zelf bepaalde opbouwregeling voor [minderjarige 2] .
De man is van mening dat de dwangsom te laag is en dat deze onvoldoende prikkel geeft voor de vrouw.
3.17.
Het hof is van oordeel dat het verbinden van een dwangsom aan de nakoming van de zorgregeling en vakantieregeling in eerste aanleg gerechtvaardigd was om te waarborgen dat er regelmatig contact zou zijn tussen de man en de kinderen. Er had een geruime periode geen omgang plaatsgevonden tussen de man en de kinderen, terwijl er ook naar het oordeel van de raad (sub 2.9.) geen contra-indicaties zijn/waren voor omgang tussen de man en de kinderen. Ook nu nog verloopt de uitvoering van de zorgregeling moeizaam en onregelmatig. Daarbij is de vrouw ambivalent gebleken in haar bereidheid tot nakoming van de regeling. Het hof acht het van groot belang dat de zorgregeling de komende tijd door partijen wordt nagekomen, zodat er rust kan ontstaan. Gelet op het onregelmatige verloop tot nu toe acht het hof de dwangsom nodig als prikkel voor een goede nakoming. Het hof zal de dwangsommen in hoger beroep zowel ten aanzien van de reguliere zorgregeling als de vakantieregeling dan ook handhaven.
Het hof ziet onvoldoende aanleiding de dwangsom te verhogen en een onbeperkt maximum vast te stellen, zoals de man vordert. Partijen hebben ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op de belangrijke onderdelen van de zorgregeling onderling overeenstemming bereikt en het hof gaat ervan uit dat zij zich aan hun afspraken zullen houden. Het verzoek van de man zal dan ook worden afgewezen. Uit het voorgaande volgt dat grief 8 en 9 van de vrouw in principaal hoger beroep en grief 1 van de man in incidenteel hoger beroep falen.
3.18.
In grief 10 in principaal hoger beroep stelt de vrouw dat de voorzieningenrechter ten onrechte haar verzoek tot opheffing van het door de man ter inning van de dwangsommen gelegde beslag op haar bankrekening heeft afgewezen. De man zou zich volgens de voorzieningenrechter niet schuldig hebben gemaakt aan misbruik van bevoegdheid met de executie van het eerste vonnis (van 27 augustus 2024), terwijl uit de zitting niet blijkt dat de man de nakoming heeft gefrustreerd. De vrouw bestrijdt dit. Volgens haar heeft zij zich van meet af aan ervoor ingezet dat de kinderen de man wekelijks zien. De vrouw ziet niet in hoe zij dwangsommen kan verbeuren als de man de kinderen ook niet korter wil ontvangen. Daarnaast is zij van mening dat de voorzieningenrechter de vraag of dwangsommen verbeurd waren, vol had moeten toetsen waarbij de bewijslast bij de man lag.
In grief 12 gaat de vrouw nader in op de verbeurde dwangsommen. Het beslag onder de ING is inmiddels opgeheven. Zij vraagt daarom niet langer om opheffing van het beslag maar om terugbetaling van het door de man geïnde bedrag. Uit het beslag onder de ING is € 1.500,- + executiekosten, in totaal € 2.220,63 betaald. Daarnaast heeft de vrouw nog € 750,- + executiekosten aan de deurwaarder betaald, in totaal € 858,60. Ter zitting heeft de advocaat van de vrouw desgevraagd toegelicht dat de grieven zien op verbeurde dwangsommen op grond van het vonnis van 27 augustus 2024 (en dus niet van het bestreden vonnis) en dat het gaat om drie weekenden. Het in het petitum gevorderde bedrag van € 4.412,05 is hoger omdat in dit bedrag ook aan de man betaalde proceskosten zijn opgenomen.
3.19.
De man heeft verweer gevoerd. De man is kort gezegd van mening dat de vorderingen van de vrouw moeten worden afgewezen. Zij is de zorgregeling niet nagekomen en er is geen sprake van overmacht.
3.20.
Het hof overweegt dat de voorzieningenrechter in het vonnis van 27 augustus 2024 aan nakoming van de zorgregeling een dwangsom heeft verbonden en deze uitspraak uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard. In hoger beroep wordt deze uitspraak heden bekrachtigd tot aan de datum van het vonnis waarvan hoger beroep in deze zaak. Vaststaat dat de vastgelegde (en destijds dus geldende) zorgregeling een aantal weekenden niet is uitgevoerd, terwijl het op de weg van de vrouw lag de kinderen bij de man te brengen in het kader van de zorgregeling. De vrouw heeft naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd dat sprake was van overmacht. Zij heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij, ondanks inspanningen daartoe, niet in staat was de zorgregeling na te komen of die maatregelen te treffen die nodig waren om tot uitvoering van de regeling te komen. Dat zij het niet eens was met de zorgregeling zoals vastgelegd in het vonnis en andere voorstellen aan de man heeft gedaan, is hoe dan ook onvoldoende.
Het hof overweegt in dit verband nog dat alleen grief 10 en 12 van de vrouw zien op de verbeurde dwangsommen. In deze grieven heeft de vrouw niet concreet toegelicht om welke weekenden het gaat en om welke redenen zij de regeling in die weekenden niet kon nakomen, waardoor een voldoende onderbouwing ontbreekt. Voor zover de vrouw in grief 4 heeft aangevoerd dat sprake is van een misslag in het vonnis van 27 augustus 2024 volgt het hof haar daarin niet. Het hof volstaat hier verder met een verwijzing naar het arrest van heden in zaaknummer 200.345.871/01. Anders dan de vrouw is het hof dan ook van oordeel dat geen sprake is geweest van misbruik van executiebevoegdheid door de man. Uit het voorgaande volgt dat vordering van de vrouw tot terugbetaling van de betaalde dwangsommen zal worden afgewezen.
Proceskosten
3.21.
Grief 11 van de vrouw in principaal hoger beroep en grief 2 van de man in incidenteel hoger beroep zien op de proceskosten.
De vrouw stelt in grief 11 dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat er aanleiding zou zijn om haar te veroordelen in de proceskosten omdat zij stelselmatig zou hebben geweigerd uitvoering te geven aan de zorgregeling. Zij is van mening dat zij steeds heeft geprobeerd de man te overtuigen mee te werken aan een gezamenlijke regeling voor de kinderen en aan een opbouwregeling. De man weigerde dit. De vrouw is daarom van mening dat de man in de proceskosten veroordeeld dient te worden, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.
3.22.
De man heeft verweer gevoerd. Hij stelt in grief 2 in incidenteel appel dat de rechtbank de vrouw ten onrechte niet in de daadwerkelijke proceskosten heeft veroordeeld. De vrouw komt de beslissingen van de voorzieningenrechter en het hof niet na. Omdat de vrouw alleen via advocaten wil communiceren, moet de man zich noodgedwongen ook laten bijstaan. De procedures hebben de man inmiddels al veel geld gekost.
3.23.
Het hof zal de door de voorzieningenrechter uitgesproken kostenveroordeling in stand laten. Ten tijde van het bestreden vonnis had de man de kinderen al geruime tijd niet gezien omdat de vrouw het niet eens was met de beslissingen van de voorzieningenrechter en het hof over de zorgregeling. De man was daarom gedwongen een procedure te starten. Het hof ziet in de voorliggende feiten en omstandigheden onvoldoende aanleiding om de vrouw in de werkelijke kosten van de procedure in eerste aanleg te veroordelen zoals door de man is verzocht. Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigen.
3.24.
In hoger beroep zal het hof gelet op de aard en uitkomst van de procedure de kosten compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. De verzoeken van partijen over en weer om de ander in de proceskosten te veroordelen zullen worden afgewezen. Grief 11 van de vrouw in principaal hoger beroep en grief 2 van de man in incidenteel hoger beroep falen.

4.Beslissing

Het hof:
rechtdoende in kort geding, in principaal en incidenteel appel:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover het de regeling tussen [minderjarige 2] , [minderjarige 1] en de vader vanaf 21 november 2024 betreft, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt, met wijziging in zoverre van de regeling vastgesteld in de beschikking van dit hof van 27 augustus 2024 en de regeling in het vonnis van de voorzieningenrechter van 27 augustus 2024 dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de man verblijven:
in de periode vanaf 21 november 2024 tot Kerst
- iedere week van donderdag 16.30 uur tot zaterdag 16.30 uur. De man zal de kinderen in deze periode eenmalig op donderdag 12 december 2024 ophalen bij de crèche; de overige keren haalt en brengt de vrouw;
in de periode vanaf 9 januari 2025:
- week 1 van donderdag 16.30 uur tot zondag 16.30 uur, waarbij de vrouw brengt en haalt;
- week 2 van donderdag 16.30 uur tot zaterdag 16.30 uur, waarbij de man de kinderen op donderdag ophaalt bij de crèche en de vrouw de kinderen op zaterdag ophaalt bij de man;
- week 3 van donderdag 16.30 uur tot zondag 16.30 uur, waarbij de vrouw haalt en brengt;
- week 4 van donderdag 16.30 uur tot zaterdag 16.30 uur, waarbij de man de kinderen op donderdag ophaalt bij de crèche en de vrouw de kinderen op zaterdag ophaalt bij de man;
veroordeelt de vrouw om aan de man een dwangsom te betalen van € 500,- voor iedere dag of gedeelte ervan dat zij niet aan voornoemde zorgregeling voldoet, tot een maximum van € 15.000,- is bereikt;
in de periode van Kerst en Oud en Nieuw
- op 26 december 2024 brengt de vrouw de kinderen om 11.00 uur bij de man;
- op 28 december 2024 haalt de vrouw de kinderen om 11.00 uur op bij de man;
- op 30 december 2024 brengt de vrouw de kinderen om 11.00 uur bij de man;
- op 2 januari 2025 haalt de vrouw de kinderen om 15.30 uur op bij de man;
veroordeelt de vrouw om aan de man een dwangsom te betalen van € 500,- voor iedere dag of gedeelte ervan dat zij niet aan deze feestdagenregeling voldoet, tot het maximum over de feestdagen van € 3.500,- is bereikt;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. H.A. van den Berg, mr. A.N. van de Beek en mr. A.R. Sturhoofd en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 17 december 2024.