ECLI:NL:GHAMS:2024:3425

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
200.343.287/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen een notaris over onvoldoende voortvarendheid bij de afwikkeling van een nalatenschap

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een klacht van klager tegen notaris [geïntimeerde]. Klager, die samen met zijn halfbroer erfgenaam was van zijn overleden moeder, verwijt de notaris dat zij onvoldoende voortvarend en actief heeft gehandeld bij de afwikkeling van de nalatenschap. Klager had in 2020 een volmacht aan de notaris gegeven, maar trok deze in begin 2021 in, omdat hij ontevreden was over de voortgang. De notaris had in de periode tot januari 2021 slechts enkele noodzakelijke werkzaamheden verricht en niet de tijdrovende controle van de bankrekeningen uitgevoerd, wat klager als onvoldoende beschouwde. Het hof oordeelde dat de klacht over het handelen van de notaris vóór 12 december 2020 ontvankelijk was, omdat klager pas in januari 2021 kennisnam van de tekortkomingen van de notaris. Het hof concludeerde dat de notaris niet zorgvuldig had gehandeld en dat klachtonderdeel 1 gegrond was. De andere klachtonderdelen werden ongegrond verklaard. De notaris kreeg een waarschuwing en werd veroordeeld tot betaling van griffierechten en kosten aan klager.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.343.287/01 NOT
nummer eerste aanleg : 23-46
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 17 december 2024
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
tegen
mr. [geïntimeerde],
destijds notaris te [Plaats] , thans notaris te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde.
Partijen worden hierna klager en de notaris genoemd.

1.De zaak in het kort

Klager is geboren uit het eerste huwelijk van zijn moeder. Daarna is zijn moeder hertrouwd en uit dat huwelijk is nog een zoon geboren. De tweede echtgenoot van moeder is in 1986 overleden. Moeder heeft toen het vruchtgebruik van diens nalatenschap gekregen en de halfbroer van klager werd zijn enig erfgenaam. Begin 2020 is moeder overleden met achterlating van klager en zijn halfbroer als enig erfgenamen. De notaris heeft van hen een volmacht gekregen om de nalatenschap af te wikkelen. Begin 2021 trekt klager zijn volmacht in. In deze tuchtprocedure verwijt klager de notaris onder meer dat zij onvoldoende voortvarend en actief te werk is gegaan in de afwikkeling van een – volgens klager – simpele nalatenschap.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Klager heeft op 9 juli 2024 een beroepschrift – met bijlagen – bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Den Haag (hierna: de kamer) van 12 juni 2024 tussen partijen gegeven onder bovengenoemd nummer (ECLI:NL:TNORDHA:2024:8).
2.2.
De notaris heeft op 4 september 2024 een verweerschrift – met bijlagen – bij het hof ingediend.
2.3.
Het hof heeft van de kamer de stukken van de eerste aanleg ontvangen.
2.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 24 oktober 2024. Klager en de notaris, bijgestaan door haar kantoorgenoot mr. [Persoon 1] , zijn verschenen en hebben het woord gevoerd.

3.Feiten

Het hof verwijst naar de feiten die de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling daarvan geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat. Waar nodig aangevuld met andere feiten die zijn komen vast te staan, zijn die feiten de volgende.
3.1.
Klager is de zoon van erflaatster en is geboren uit haar eerste huwelijk met de vader van klager.
3.2.
Na ontbinding van dat huwelijk is erflaatster hertrouwd met haar tweede echtgenoot (hierna: de echtgenoot), onder huwelijkse voorwaarden inhoudende uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen. Uit dit tweede huwelijk is de halfbroer van klager geboren.
3.3.
In 1986 is de echtgenoot overleden. Bij testament heeft hij aan erflaatster het recht van vruchtgebruik van zijn gehele nalatenschap zonder vervreemdings- en/of interingsbevoegdheid gelegateerd en de halfbroer tot enig erfgenaam benoemd.
3.4.
Op 18 juli 1988 is een notariële akte houdende afgifte legaat gepasseerd, met daaraan gehecht een bijlage met een opsomming van de tot de nalatenschap van de echtgenoot behorende goederen en schulden waaronder een woning, garageboxen, diverse effecten en bankrekeningen.
3.5.
Op [overlijdensdatum] 2020 is erflaatster overleden. Zij heeft in haar testament klager en de halfbroer benoemd tot haar enige erfgenamen, ieder voor de helft.
3.6.
Op het moment van overlijden van erflaatster was haar vermogen onder meerderjarigenbewind gesteld. Als (professionele) bewindvoerder was benoemd [Persoon 2] (hierna: de bewindvoerder).
3.7.
Op 13 maart 2020 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen de notaris en de halfbroer. Klager was daarvan op de hoogte maar was zelf daarbij niet aanwezig. De halfbroer heeft de notaris de opdracht gegeven een verklaring van erfrecht op te stellen.
3.8.
Bij brief van 21 april 2020 heeft de notaris de bewindvoerder gevraagd een vermogensoverzicht van erflaatster per datum van overlijden aan haar toe te sturen. Op 18 mei 2020 heeft de notaris een rappel gestuurd aan de bewindvoerder.
3.9.
Bij brief van 14 mei 2020 heeft de notaris aan klager onder meer het volgende geschreven:

Op 13 februari[hof: bedoeld zal zijn 13 maart]
jongstleden besprak ik met[de halfbroer]
de gevolgen van het overlijden van uw moeder, met welk overlijden ik u mijn deelneming betuig.
(…)
Aangezien uw moeder ten tijde van haar overlijden ongehuwd was bestaat haar nalatenschap in dat geval uit het aanwezige eigen vermogen van de overledene.
Dit betreft alle bezittingen en schulden per de datum van overlijden. Tijdens onze bespreking werd door broer aangegeven dat er ten tijde van het overlijden géén bijzondere schulden bekend of te verwachten zijn, waarmee de nalatenschap, op basis van voormelde gegevens, positief is.
Deze opgave is echternietdoor mij gecontroleerd.
Van belang is dat er uitgezocht moet worden welke bezittingen tot het vermogen va[n] uw moeder behoorden en welke bezittingen tot het vermogen van[de echtgenoot]
, die reeds in 1986 vóór uw moeder is overleden. Deze laatste bezittingen behoren tot zijn erfenis en komen nu aan zijn erfgenaam ([de halfbroer]
) toe.
(…)
Omdat de exacte omvang en samenstelling van de nalatenschap thans nog niet kan worden vastgesteld, adviseer ik u de nalatenschap beneficiair te aanvaarden.
(…)
Na het aanvaarden van de erfenis zijn beide erfgenamengezamenlijkbevoegd de nalatenschap af te wikkelen. Vriendelijk verzoek ik u hierover contact met mij op te nemen om te bespreken hoe dit geregeld zou moeten worden.
3.10.
Op 18 mei 2020 is klager op het kantoor van de notaris geweest voor een bespreking. Klager heeft die dag (net als de halfbroer) een verklaring van beneficiaire aanvaarding ondertekend en de notaris een volmacht gegeven om de nalatenschap af te wikkelen.
3.11.
Op 11 september 2020 heeft een medewerkster van de notaris de volgende e-mail aan klager gestuurd:

Als bijlage ontvangt u de rekening en verantwoording van de bewindvoerder van uw moeder. Deze rekening en verantwoording moet ingediend worden bij de rechtbank.[De notaris]
kan dit document -als vertegenwoordiger van de erfgenamen- ondertekenen. Graag verneem ik van u of u akkoord bent met deze rekening en verantwoording. Zodra wij van beide erfgenamen een akkoord hebben ontvangen (graag per e-mail) zal[de notaris]
de rekening en verantwoording ondertekenen en aan de bewindvoerder toesturen zodat zij de rekening en verantwoording kan indienen bij de Rechtbank.
Op 13 oktober 2020 is door de medewerkster van de notaris een rappel aan klager gestuurd, omdat nog geen reactie was ontvangen.
3.12.
Naar aanleiding van een brief van de Belastingdienst heeft klager zich begin januari 2021 tot advocaat mr. [Persoon 3] (hierna: de advocaat) gericht met het verzoek de belasting in verband met de nalatenschap voor hem te regelen.
3.13.
Bij e-mail van 4 januari 2021 heeft klager de notaris gevraagd naar de status van het dossier als volgt:

Naar aanleiding van mijn telefoongesprek van heden met[hof: een medewerkster van de notaris]
wil ik het volgende mededelen:
Tijdens dit gesprek kon uw kantoor mij geen garantie geven dat de erfbelasting op tijd voldaan zou worden.
In een gesprek met de belasting wat plaats heeft gevonden voorafgaande aan het gesprek met uw kantoor werd mij gezegd dat ik hoofdelijk aansprakelijk was voor de erfbelasting en er mogelijk een schatting gemaakt ging worden, die dan betaald moest worden.
Uw kantoor is nu ongeveer 10 maanden bezi[g] met de afhandeling van een naar mijn mening simpele erfenis.
[De bewindvoerder]
heeft volgens mij een hoop voorwerk gedaan.
Ik wil bij deze binnen 48 uur een duidelijk overzicht van de volgende zaken:
De status van het dossier m.b.t. afhandeling.
De betalingen die in de tijd dat de zaak bij u in behandeling is,
dus Wie betaald, omwelke reden en van welke bankrekening.
(…)
De handelingen die tot nu toe door uw kantoor verricht zijn.
Mocht u niet (kunnen) voldoen aan mijn verzoek, zal ik mij tot een deskundige wenden en de zaak daaraan overdragen. Het mag duidelijk zijn dat ik dan zal overwegen de kosten hiervan te verhalen.
Gezien de uitkomst van het gesprek met uw medewerker trek ik hierbij mijn verzoek om zaken met de belasting te regelen in en wil ik een zo snel mogelijke afhandeling.
Mocht ik onverhoeds toch problemen met de belasting krijgen, zal ik mijn deskundige verzoeken naar een mogelijkheid te kijken om uw kantoor aansprakelijk te stellen.
3.14.
De notaris heeft bij e-mail van 7 januari 2021 als volgt gereageerd:

Allereerst wil ik hierbij reageren op uw opmerking dat het een naar uw mening simpele erfenis betreft. Dit is het namelijk zeker niet. Uw moeder heeft in 1986 het vruchtgebruik van de erfenis van haar man, wijlen de heer [Persoon 4] , geërfd. Het gevolg hiervan was dat de bezittingen die tot de erfenis van haar echtgenoot behoorden, eigendom werden van zijn zoon (uw halfbroer) en dat uw moeder recht kreeg op de vruchten vanaf zijn overlijden in 1986 tot aan haar overlijden in 2020. Met andere woorden: alleen de vruchten waren voor haar. Voorbeelden van “vruchten” zijn: het recht om in het huis te blijven wonen, het recht op de rente over de saldi op de bankrekeningen en de huurinkomsten van de verhuurde garages. De eigendom van de woning, de garages en het saldo op de bankrekeningen komt toe aan de erfgenaam van wijlen de heer [Persoon 4] , namelijk uw halfbroer.
Het probleem is echter dat er door uw moeder noch door de bewindvoerder een scheiding is gemaakt tussen haar eigen bezittingen en de geërfde bezittingen en de vruchten daarvan. Dit is allemaal op zes verschillende bankrekeningen door elkaar heen gelopen. Het grote probleem is dan nu ook vast te stellen wat tot de nalatenschap van uw moeder behoort (waar uw halfbroer en u ieder voor de helft toe gerechtigd zijn) en wat nog tot de nalatenschap van wijlen de heer [Persoon 4] behoort (en wat dus eigendom is van uw halfbroer).
Wij zijn bezig om te proberen dit in kaart te brengen, maar dit is niet eenvoudig. Voor de beide bankrekeningen bij de ABN AMRO Bank beschikken wij over bankafschriften vanaf 2012 en van de ING Bank vanaf 2009. Elk bedrag op die bankafschriften moet bekeken en beoordeeld worden. Hoe lang dit duurt is lastig in te schatten. Ook wij hopen dit snel af te kunnen ronden.
Zonder uw medeweten doen wij overigens geen betalingen van de bankrekeningen.
Wat betreft de aangifte voor de erfbelasting hebben wij -juist vanwege de hierboven geschetste ingewikkelde situatie- de Belastingdienst verzocht uitstel te verlenen voor het indienen van de aangifte. Juist omdat het nog onduidelijk is hoe groot de nalatenschap van uw moeder is. Helaas heeft de Belastingdienst niet naar ons gereageerd op ons uitstelverzoek. Naar ik begrijp heeft de Belastingdienst wel naar u een brief verzonden. Helaas kan ik het document dat u meezond bij uw e-mail echter niet openen.
Ik stel voor dat wij de Belastingdienst nogmaals een brief sturen en uitgebreid uitleggen waarom het nu nog niet mogelijk is om een juiste aangifte te doen. (…)
3.15.
Op 8 januari 2021 heeft de advocaat de notaris per e-mail geïnformeerd dat door klager zijn eerder aan de notaris gegeven volmacht werd ingetrokken. Na een rappel van de advocaat heeft de notaris de advocaat bij e-mail van 19 januari 2021 laten weten dat zij de e-mail van 8 januari in goede orde had ontvangen en dat zij nog diezelfde dag hierover uitgebreid heeft gesproken met een collega van de advocaat.
3.16.
Op verzoek van de advocaat heeft de notaris op 19 maart 2021 per e-mail een (globaal) overzicht met haar bevindingen met betrekking tot de bankrekeningen van erflaatster aan de advocaat gestuurd.
3.17.
Op 22 september 2021 hebben klager en de halfbroer een vaststellingsovereenkomst gesloten over de verdeling van de nalatenschap van erflaatster. Daarin staat, voor zover relevant, het volgende:

overwegende dat:
(…)
- tussen partijen onder andere een debat is gevoerd over de vraag wat de omvang c.q. waarde is van de afzonderlijke vermogensbestanddelen van de nalatenschap van erflaatster, over de gepretendeerde verplichting tot onderhoud van bepaalde goederen van welke goederen erflaatster het recht van vruchtgebruik had, alsmede over de vraag ofde halfbroer]
het beheer heeft gevoerd over het vermogen van erflaatster en (…) al dan niet gehouden is tot betaling aan de nalatenschap van erflaatster van een bepaald geldbedrag (…)
zijn als volgt overeengekomen:
(…)
4. Alle bezittingen en schulden van de nalatenschap worden aande halfbroer]
toebedeeld. Uit hoofde van overbedeling is[de halfbroer]
aan[klager]
het bedrag van € 32.000,- verschuldigd. Deze vordering (…) bedraagt minder dan het erfdeel [van € 35.758,63 – toevoeging hof], doch de tussen partijen ontstane geschillen over een gepretendeerde onderhoudsverplichting, de opbrengst van de verhuur van onroerende zaken, de vordering op[de halfbroer]
etc. zijn verdisconteerd in dit bedrag.
3.18.
Bij brief van 23 augustus 2022 heeft klager de notaris geïnformeerd dat hij door het niet actief en voortvarend handelen van de notaris in 2020 de nalatenschap op een dusdanig laat tijdstip heeft ontvangen, dat hij hierop niet meer kon interen en zodoende nu bijna de helft van de nalatenschap moet inleveren bij de Sociale Verzekeringsbank. De notaris heeft hierop gereageerd bij brief van 21 september 2022.
3.19.
Bij brief van 9 april 2023 heeft klager de notaris aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden schade, omdat de notaris onvoldoende voortvarend te werk is gegaan bij de afhandeling van de nalatenschap van erflaatster.
3.20.
Naar aanleiding van de brief van klager heeft op 21 juni 2023 op het kantoor van de notaris een bespreking plaatsgevonden met de notaris, een collega-notaris en klager. Klager heeft zijn bevindingen van dit gesprek op 26 juni 2023 aan de collega-notaris gestuurd. Op 1 september 2023 heeft deze collega-notaris de reactie van de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar aan klager gestuurd.
3.21.
Klager heeft op 12 december 2023 zijn klacht bij de kamer ingediend.

4.De klacht

4.1.
Klager verwijt de notaris – kort en zakelijk weergegeven – dat zij onvoldoende voortvarend en actief te werk is gegaan in de afwikkeling van een simpele erfenis. In 2020 heeft de notaris slechts enkele noodzakelijke werkzaamheden verricht en niet het tijdrovende controleren van alle betalingen en bedragen op de rekeningen, dat volgens de notaris noodzakelijk was. Uit een urenspecificatie blijkt dat de notaris in 2020 niet meer dan 423 minuten aan de afwikkeling heeft besteed. Pas na een mail van klager van 4 januari 2021 heeft de notaris actie ondernomen. Ook heeft de notaris niet direct inhoudelijk gereageerd op verzoeken van de advocaat van klager.
4.2.
Verder verwijt klager de notaris dat de beperkte informatie die zij hem heeft verstrekt, misleidend was. De notaris moet hebben geweten dat de saldi van de bankrekeningen bestonden uit niet uitgegeven huuropbrengsten. De advocaat van klager was van mening dat de toerekening van het saldo van twee bankrekeningen aan de halfbroer onjuist was. Uiteindelijk is de nalatenschap op een correcte wijze verdeeld. Dit kwam echter niet door het handelen van de notaris.
4.3.
Als de notaris niet partijdig heeft gehandeld, dan heeft zij in ieder geval de schijn van partijdigheid gewekt.

5.Beoordeling

5.1.
De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klager tegen de notaris deels niet-ontvankelijk (ten aanzien van het deel van de klacht dat ziet op handelen en/of nalaten van de notaris vóór 12 december 2020, vanwege de vervaltermijn) en voor het overige ongegrond verklaard
.
Ontvankelijkheid
5.2.
Ingevolge artikel 99 lid 21 Wet op het notarisambt (Wna) kan een klacht slechts worden ingediend binnen drie jaar na de dag waarop de tot klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van een notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven kennis heeft genomen. Indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaar na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de notaris waarop de klacht betrekking heeft, wordt de klacht niet‑ontvankelijk verklaard. De beslissing tot niet‑ontvankelijkverklaring blijft achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.
5.3.
Het hof is, anders dan de kamer, van oordeel dat de klacht over het handelen en/of nalaten van de notaris van vóór 12 december 2020 wel ontvankelijk is. Klager verwijt de notaris dat zij onvoldoende voortvarend en actief te werk is gegaan in de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster. Pas in januari 2021 ontstond bij klager het vermoeden dat de notaris niet voortvarend te werk was gegaan (zie 3.13). Vanaf dat moment heeft klager dus kennisgenomen van het handelen of nalaten van de notaris waarop de klacht betrekking heeft. Dit betekent dat de vervaltermijn vanaf januari 2021 is gaan lopen en dat de klacht op 12 december 2023 binnen de vervaltermijn van drie jaar is ingediend.
Klachtonderdeel 1 (onvoldoende voortvarend te werk gaan bij afwikkeling nalatenschap)
5.4.
Het hof is, anders dan de kamer, van oordeel dat de notaris niet zorgvuldig heeft gehandeld bij de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster doordat zij onvoldoende voortvarend heeft gewerkt. In mei 2020 heeft klager een bespreking met de notaris gevoerd en een verklaring van beneficiaire aanvaarding getekend. Klager heeft toen ook een volmacht aan de notaris gegeven om de nalatenschap af te wikkelen. Klager mag er vervolgens op vertrouwen dat zijn belangen met de grootst mogelijke zorgvuldigheid worden behartigd door (de medewerkers van) de notaris en dat voldoende voortvarend wordt gehandeld.
5.5.
Uit de door klager overgelegde urenspecificatie blijkt dat tot aan 4 januari 2021 – de dag waarop klager per e-mail naar de stand van zaken informeerde – voornamelijk noodzakelijke werkzaamheden zijn verricht, zoals de afgifte van de verklaring van erfrecht in juli 2020 en het toesturen aan klager in september 2020 van de rekening en verantwoording van de bewindvoerder ter akkoordverklaring. Dat in deze periode is uitgezocht welke goederen tot het vermogen van erflaatster behoorden en welke tot het vermogen van de echtgenoot – zoals door de notaris benoemd in haar brief van 14 mei 2020 (zie 3.9) – blijkt niet uit de stukken die in deze tuchtprocedure zijn overgelegd. Ook is niet gebleken dat in deze periode een aanvang is gemaakt met het bekijken van elk bedrag op de bankrekeningen van erflaatster, terwijl klager bij meerdere telefoongesprekken met een medewerkster van de notaris te horen kreeg dat de nalatenschap erg complex was, dat elk bedrag op de bankrekeningen bekeken moest worden en dat dit zeer tijdrovend werk was.
5.6.
Ter zitting in hoger beroep heeft de notaris verklaard dat in augustus 2020 nog contact is geweest met de banken voor meer informatie en dat in september 2020 ook nog informatie is opgevraagd. De notaris was dus in afwachting van verdere informatie en kon daarom niets doen in het dossier. Ook heeft haar medewerkster in november en december 2020 wel uren gemaakt in het dossier, maar heeft zij deze tijd niet geschreven. Naar het oordeel van het hof had de notaris, ook al was zij in afwachting van meer informatie, in de periode tot 4 januari 2021 meer voor klager kunnen doen dan dat zij tot dat moment heeft gedaan op basis van de informatie die voorhanden was alsook klager duidelijker kunnen informeren over de stand van zaken. De indruk is gewekt dat de notaris pas echt aan de slag is gegaan na de email van klager van 4 januari 2021. Gezien het vorenstaande is het hof van oordeel dat de notaris het dossier van klager niet met de benodigde zorgvuldigheid heeft behandeld, zodat klachtonderdeel 1 gegrond is.
Verstrekken van misleidende informatie en schijn van partijdigheid (klachtonderdelen 2 en 3)
5.7.
De kamer heeft deze klachtonderdelen samen behandeld omdat deze in elkaars verlengde bleken te liggen. De kamer heeft beide klachtonderdelen ongegrond verklaard en daarbij overwogen dat voldoende duidelijk is dat de verwijten van klager op een onjuiste uitleg van de door de notaris opgestelde toedeling van vermogensbestanddelen berusten (bijlage 5 bij het klaagschrift). Van een daadwerkelijke of definitieve toedeling of toerekening van vermogensbestanddelen is in deze bijlage geen sprake geweest, nu het slechts een interne notitie betrof. Het juridische karakter daarvan is door het opvragen van de advocaat in 2021 (zie 3.16) niet gewijzigd. Voor het oordeel dat van misleiding en daaruit voortvloeiende partijdigheid sprake was is dan ook geen grond, aldus de kamer.
5.8.
Het hof sluit zich aan bij de overwegingen en het oordeel van de kamer. De notaris was bezig met een beoordeling van de diverse bankrekeningen, ten behoeve waarvan zij het overzicht heeft gemaakt. Zij heeft dit overzicht aan klager en de advocaat niet gepresenteerd als haar definitieve oordeel over de toedeling van de vermogensbestanddelen. Anders dan klager stelt, is het hof voorts niet gebleken dat de notaris in haar e-mail van 7 januari 2020 heeft geprobeerd klager te misleiden door het saldo van twee bankrekeningen toe te rekenen aan de halfbroer. Zelfs al zou het zo zijn dat de notaris klager op dat moment onjuist heeft geïnformeerd, dan heeft de notaris niet bewust geprobeerd klager verkeerde informatie te verschaffen. Van misleiding en (schijn van) partijdigheid kan volgens het hof dan ook geen sprake zijn, zodat klachtonderdelen 2 en 3 ongegrond zijn.
Conclusie en maatregel
5.9.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het hof van oordeel is dat klachtonderdeel 1 gegrond is en dat klachtonderdelen 2 en 3 ongegrond zijn. Van een notaris die bij de afwikkeling van een nalatenschap betrokken is, mag worden verwacht dat de belangen van de erfgenamen met de grootst mogelijke zorgvuldigheid worden behartigd en dat daarbij voldoende voortvarend wordt gehandeld. In dit geval is het hof van oordeel dat de notaris voortvarender en daarmee zorgvuldiger had moeten handelen bij de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster. Zorgvuldigheid is één van de kernwaarden van het notariaat. Het hof acht de maatregel van waarschuwing in dit geval passend en geboden.
5.10.
Omdat het hof tot een ander oordeel komt dan de kamer, zal het hof de beslissing van de kamer vernietigen.
Kostenveroordeling
5.11.
Per 1 januari 2021 is de Richtlijn kostenveroordeling notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer Gerechtshof Amsterdam 2021 (Staatscourant 2020, nr. 67513) in werking getreden.
5.12.
Omdat de uitspraak van de kamer wordt vernietigd en het hof de klacht (deels) gegrond verklaart, dient de notaris op grond van artikel 99 lid 5 van de Wet op het notarisambt het door klager in eerste aanleg en in hoger beroep betaalde griffierecht, in totaal € 100, aan hem te vergoeden.
5.13.
Aangezien het hof de notaris wel een maatregel oplegt, wordt de notaris verder veroordeeld in de volgende kosten in hoger beroep waarbij wegingsfactor 1 overeenkomstig de richtlijn wordt toegepast op de laatstgenoemde post:
a. a) € 50 kosten van klager;
b) € 2.000 kosten van behandeling van de klacht door het hof.
Er zijn geen bijzondere omstandigheden gesteld of gebleken die aanleiding geven tot een andere beslissing.
5.14.
De notaris dient het griffierecht en de kosten van klager binnen vier weken na deze uitspraak aan klager te voldoen. Klager geeft hiervoor een rekeningnummer op aan de notaris.
5.15.
De notaris dient de kosten van behandeling van de klacht in hoger beroep te voldoen aan het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (hierna: LDCR). De termijn waarbinnen en de wijze waarop de kosten moeten worden voldaan, worden door het LDCR schriftelijk aan de notaris meegedeeld.

6.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing,
en, opnieuw beslissende:
- verklaart klachtonderdeel 1 gegrond;
- verklaart klachtonderdelen 2 en 3 ongegrond;
- legt aan de notaris de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt de notaris tot betaling aan klager van de aan zijn zijde gevallen kosten griffierecht en kosten klager, bestaande uit € 100 aan griffierecht eerste aanleg en hoger beroep en € 50 kosten klager, in totaal € 150, binnen vier weken na vandaag;
- veroordeelt de notaris tot betaling van € 2.000 aan kosten van behandeling van de klacht in hoger beroep, te betalen aan het LDCR op de wijze en binnen de termijn als door het LDCR aan de notaris wordt meegedeeld.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.H. Lieber, H.T. van der Meer en J.W. van Zaane en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2024 door de rolraadsheer.