ECLI:NL:GHAMS:2024:3423

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
13 december 2024
Zaaknummer
200.340.679/01 OK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over de uitfasering van wetenschappelijk onderzoek met non-humane primaten binnen de KNAW

In deze zaak heeft de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam op 14 november 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Ondernemingsraad van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) en de KNAW zelf. De Ondernemingsraad had verzocht om te oordelen dat de KNAW bij de afweging van betrokken belangen niet in redelijkheid tot het besluit van 2 april 2024 had kunnen komen, waarin werd besloten tot een geleidelijke uitfasering van het wetenschappelijk onderzoek met non-humane primaten binnen de KNAW-instituten, met een volledige stopzetting van het onderzoek uiterlijk op 1 oktober 2032. De Ondernemingsraad voerde aan dat het besluit onvoldoende gemotiveerd was, dat de belangen van de KNAW niet inzichtelijk waren gemaakt en dat alternatieven niet waren onderzocht. De KNAW verdedigde het besluit als een principiële keuze, waarbij ethische bezwaren en maatschappelijke druk een rol speelden. De Ondernemingskamer oordeelde dat de KNAW niet had voldaan aan de motiveringsplicht en dat de belangen niet op een juiste wijze waren afgewogen. De Ondernemingskamer heeft de KNAW dan ook bevolen het besluit in te trekken en de gevolgen daarvan ongedaan te maken. Dit besluit benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging bij dergelijke ingrijpende besluiten in de wetenschap.

Uitspraak

beschikking
___________________________________________________________________
GERECHTSHOF AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
zaaknummer: 200.340.679/01 OK
beschikking van de Ondernemingskamer van 14 november 2024
inzake
DE ONDERNEMINGSRAAD VAN DE KONINKLIJKE NEDERLANDSE AKADEMIE VAN WETENSCHAPPEN,
gevestigd te Amsterdam,
VERZOEKER,
advocaat:
mr. J. Mesman, kantoorhoudende te Amsterdam,
t e g e n
de publiekrechtelijke rechtspersoon
KONINKLIJKE NEDERLANDSE AKADEMIE VAN WETENSCHAPPEN,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER,
advocaat:
mr. Y.H. Disselen
mr. B. Schouten, kantoorhoudende te Amsterdam.

1.Het verloop van het geding

1.1
In het vervolg zal verzoeker (ook) worden aangeduid met de ondernemingsraad en verweerster met de KNAW.
1.2
De ondernemingsraad heeft bij op 1 mei 2024 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verzoekschrift de Ondernemingskamer verzocht:
1. te oordelen dat de KNAW bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid niet heeft kunnen komen tot het besluit van 2 april 2024 tot een geleidelijke uitfasering van het wetenschappelijk onderzoek met non-humane primaten binnen de KNAW-instituten, in casu het Herseninstituut, en tot een volledige stopzetting van het onderzoek uiterlijk op 1 oktober 2032 (hierna ook: het besluit”);
2. de KNAW te gebieden het besluit in te trekken, haar te verbieden verdere uitvoering te geven aan het besluit en haar te gebieden alle gevolgen van het besluit ongedaan te maken.
1.3
De KNAW heeft bij op 4 september 2024 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verweerschrift geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
1.4
Het verzoek is, na door partijen verzocht en verleend uitstel, behandeld ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van 26 september 2024. Bij die gelegenheid hebben de advocaten de standpunten van de onderscheiden partijen toegelicht aan de hand van – aan de Ondernemingskamer en de wederpartij overgelegde – aantekeningen en onder overlegging van op voorhand aan de Ondernemingskamer en de wederpartij gezonden nadere producties. Partijen en hun advocaten hebben vragen van de Ondernemingskamer beantwoord en inlichtingen verstrekt.

2.De vaststaande feiten

2.1
De KNAW is een genootschap van excellente wetenschappers met een drieledige taak; het adviseren over de wetenschapsbeoefening, het bevorderen van de uitwisseling van gedachten en informatie en het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek in de door de KNAW beheerde instituten.
2.2
Een van de door de KNAW beheerde instituten is het Nederlands Instituut voor Neurowetenschappen (hierna: het Herseninstituut of NIN), waar fundamenteel toegepast onderzoek wordt gedaan naar het visuele systeem en een prothese voor blindheid. Onderdeel daarvan is het doen van dierproeven met non-humane primaten, waarvoor binnen de KNAW een kolonie van 17 resusapen wordt gehouden.
2.3
Op 14 april 2009 hebben het bestuur en de directie van de KNAW een verzoek om uitbreiding van de apenkolonie van 17 naar 34 dieren afgewezen en laten weten dat de KNAW zich voortaan strikt zal houden aan een beleid van geen verdere uitbreiding van het wetenschappelijk onderzoek met non-humane primaten. Daarbij werd overwogen dat:
“Ondanks de kwaliteit en het belang van het wetenschappelijk onderzoek met non-humane primaten in het bijzonder in de neurowetenschappen (…) de duidelijke signalen vanuit de maatschappij over de onwenselijkheid van dit type onderzoek niet genegeerd kunnen worden. Daarnaast is de KNAW van mening dat door de gewenste uitbreiding het reeds bestaande dierexperimenteel onderzoek bij het NIN en wellicht ook bij andere KNAW-instituten een verhoogd risico zou lopen in verband met dieractivisme. Tot slot wenst de KNAW rekening te houden met de uitgesproken opvattingen en gevoeligheden over onderzoek met non-humane primaten van haar strategische samenwerkingspartners.”
2.4
In april 2014 heeft de door de KNAW ingestelde commissie onderzoek non-humane primaten gerapporteerd over nut en noodzaak van het gebruik van non-humane primaten als proefdier. De commissie onderschrijft dat experimenten met non-humane primaten alleen zijn toegestaan als er overtuigende en dwingende redenen zijn vanuit wetenschappelijk of maatschappelijk belang en alternatieven niet voorhanden zijn. De commissie concludeert dat, alle informatie afwegende, onderzoek met non-humane primaten, mits goed beargumenteerd en getoetst, aanvaardbaar en vooralsnog onmisbaar is.
2.5
In 2016 heeft de Tweede Kamer een motie (nr. 57) aangenomen die luidt:
“overwegende dat proeven met niet-humane primaten een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van medicijnen en de bestrijding van ernstige ziekten;
overwegende dat met het oog op dierenwelzijn proeven met niet-humane primaten zo veel mogelijk beperkt dienen te worden tot onderzoek dat strikt noodzakelijk is voor de bestrijding van levensbedreigende ziekten en uitbraken van infectieziekten die de volksgezondheid bedreigen;
verzoekt de regering, door een onafhankelijke commissie te laten onderzoeken hoe er zo snel mogelijk gekomen kan worden tot een afbouw van proeven op niet-humane primaten naar nul (…), zonder dat dit gevolgen heeft voor het onderzoek dat strikt noodzakelijk is voor de bestrijding van levensbedreigende ziekten en uitbraken van infectieziekten die de volksgezondheid bedreigen”
2.6
Op 17 januari 2017 heeft het Rathenau Instituut op verzoek van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) een rapport uitgebracht onder de titel ‘Van aap naar beter’. In het rapport wordt onderzocht welk onderzoek in Nederland wordt gedaan en of dat strikt noodzakelijk is in relatie tot de directe bedreiging voor de volksgezondheid, wat de alternatieven zijn voor onderzoek met apen en hoe en onder welke voorwaarden dat kan worden afgebouwd naar nul. Het rapport doet geen aanbevelingen maar brengt mogelijke alternatieven en scenario’s in kaart en concludeert dat het geheel of gedeeltelijk stoppen van onderzoek met apen uiteindelijk een politieke keuze is.
2.7
In juli 2018 heeft de Tweede Kamer een motie (nr. 83) aangenomen die luidt:
“(…) overwegende dat proefdieren (waaronder apen) nog steeds een belangrijke rol vervullen in medisch en wetenschappelijk onderzoek, waaronder het bestrijden van levensbedreigende ziekten en infectieziekten die de volksgezondheid in gevaar brengen, overwegende dat het onwenselijk zou zijn dat onderzoeksfaciliteiten wegtrekken naar het buitenland,
constaterende dat het onwenselijk zou zijn dat een te snelle afbouw zou leiden tot het in gevaar brengen van genoemd belangrijk medisch en wetenschappelijk onderzoek,
verzoekt de regering, er zorg voor te dragen dat de afbouw van het aantal proeven met apen zorgvuldig gebeurt en niet mag leiden tot het in gevaar komen van de bestrijding van levensbedreigende ziekten en infectieziekten die de volksgezondheid in gevaar brengen”
2.8
In november 2018 heeft de Tweede Kamer een motie (nr. 78) aangehouden die luidt:
“constaterende dat de Kamer zich heeft uitgesproken om proeven op apen te beëindigen, mits dit geen directe gevolgen heeft voor het onderzoek dat strikt noodzakelijk is voor de bestrijding van levensbedreigende ziekten en infectieziekten die de volksgezondheid bedreigen;
constaterende dat het Rathenau Instituut in opdracht van de regering daarom een verkenning naar proeven op apen heeft gedaan «Van aap naar beter»;
(...)
constaterende dat volgens deze verkenning “fundamenteel wetenschappelijk onderzoek” wordt gedaan voor inzicht in wetenschappelijke vragen,
(…)
constaterende dat het Rathenau Instituut het verbieden of afbouwen van dit type onderzoek naar nul een politieke keuze noemt;
verzoekt de regering, om een voorstel te doen om het fundamenteel onderzoek op apen, dat geen directe betekenis heeft voor de bestrijding van levensbedreigende ziekten en infectieziekten die de volksgezondheid bedreigen, te beëindigen”
2.9
In juni 2019 heeft een door de KNAW ingestelde commissie een rapport uitgebracht onder de titel ‘Excellent hersenonderzoek met minder dierproeven’ waarin de mogelijkheden in kaart zijn gebracht voor proefdiervrije innovaties in het domein van de fundamentele neurowetenschappen en doelen zijn geformuleerd voor de neurowetenschappen, gericht op de transitie naar proefdiervrij onderzoek bij gelijke of betere onderzoekskwaliteit. De commissie verwacht dat elk van de transitiedoelen het aantal dierproeven zal terugdringen, maar verwacht niet dat deze strategieën proefdieronderzoek in neurowetenschappen volledig zullen vervangen of uitsluiten.
2.1
Op 6 september 2022 heeft het bestuur van de KNAW een voorlopig besluit genomen tot zorgvuldige uitfasering, met inachtneming van een redelijke termijn, van het wetenschappelijk onderzoek met non-humane primaten binnen de KNAW-instituten.
2.11
Op 24 november 2022 heeft de Tweede Kamer een motie (nr. 113) aangenomen die luidt:
“verzoekt de regering om in de loop van 2023 de opdracht te geven tot een onderzoek naar de mogelijkheid om het aantal proeven op niet-humane primaten verder te verlagen zonder dat dit gevolgen heeft voor het onderzoek dat strikt noodzakelijk is voor de bestrijding van levensbedreigende ziekten en uitbraken van infectieziekten die de volksgezondheid bedreigen, conform de wens van de Kamer (zoals verwoord in motie
32 336, nr. 57)”
2.12
Naar aanleiding van deze motie is door minister Dijkgraaf van OCW de ‘commissie Bijker’ ingesteld om een onderzoek uit te voeren naar de mogelijkheid om het aantal proeven op non-humane primaten verder te verlagen, zonder dat dit gevolgen heeft voor het onderzoek dat strikt noodzakelijk is voor de bestrijding van levensbedreigende ziekten en uitbraken van infectieziekten die de volksgezondheid bedreigen.
2.13
Naar aanleiding van het voorlopig besluit van 6 september 2022 (zie 2.10) heeft overleg plaatsgevonden tussen het bestuur van de KNAW en het NIN. Het voorlopig besluit is vervolgens in een bestuursvergadering van de KNAW van 8 december 2022 bekrachtigd. Het bestuur heeft dit voorlopig besluit bij brieven van 9 februari 2023 en 13 maart 2023 ter kennis gebracht van respectievelijk de directeur en de directie van het NIN. In een bestuursvergadering van 18 april 2023 heeft het bestuur van de KNAW vervolgens het besluit genomen tot een zorgvuldige, geleidelijke uitfasering van het wetenschappelijk onderzoek met non-humane primaten binnen de KNAW-instituten, in casu het Herseninstituut, waarbij het onderzoek volledig stopgezet dient te zijn op 1 oktober 2032.
2.14
Op 5 juni 2023 heeft het bestuur van de KNAW de ondernemingsraad gevraagd op de voet van artikel 25 lid 1 onder d WOR advies uit te brengen over het voorgenomen besluit tot uitfasering van het onderzoek met non-humane primaten binnen de KNAW-instituten. Op 10 juli 2023 heeft de ondernemingsraad het bestuur gevraagd eerst het definitieve besluit van 18 april 2023 (zie 2.13) in te trekken en vervolgens een nieuwe adviesaanvraag te doen. In een bestuursvergadering van 28 november 2023 heeft het bestuur van de KNAW de eerdere (voorgenomen) besluiten ingetrokken en een nieuw voorgenomen besluit genomen tot een zorgvuldige, geleidelijke uitfasering van het wetenschappelijk onderzoek met non-humane primaten binnen de KNAW-instituten, in casu het Herseninstituut, waarbij het onderzoek volledig stopgezet dient te zijn op 1 oktober 2032.
2.15
Bij brief van 14 december 2023 heeft het bestuur van de KNAW de ondernemingsraad verzocht om te adviseren over het voorgenomen besluit van 28 november 2023. De adviesaanvraag houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“Overwegingen bij het besluit
Het principiële standpunt dat ten grondslag ligt aan dit voorgenomen besluit luidt dat het KNAW-bestuur het niet wenselijk vindt dat binnen de KNAW-organisatie in de toekomst nog onderzoek wordt gedaan aan non-humane primaten voor wetenschappelijk onderzoek dat niet noodzakelijk is voor de bestrijding van levensbedreigende ziekten en uitbraken van infectieziekten die de volksgezondheid bedreigen.
Bij het komen tot dit standpunt hebben de volgende overwegingen een rol gespeeld:

Het KNAW-bestuur constateert dat er in toenemende mate een roep vanuit politiek en maatschappij klinkt om wetenschappelijk onderzoek met NHP om ethische redenen zoveel mogelijk te beperken daar waar dat niet noodzakelijk is voor de bestrijding van levensbedreigende ziekten en uitbraken van infectieziekten die de volksgezondheid bedreigen.

Deze trend, die ook terug te lezen valt in de verschillende adviezen rondom het gebruik van NHP voor wetenschappelijk onderzoek, is onzes inziens onomkeerbaar en noopt ook de KNAW-onderzoeksorganisatie ertoe om deze periodiek af te wegen tegen de intrinsieke waarde van het eigen fundamenteel wetenschappelijke onderzoek.

Andere academische instellingen in Nederland hebben de keuze om te stoppen met fundamenteel onderzoek met NHP in de afgelopen jaren al gemaakt. Naast de KNAW, draagt binnen Nederland op dit moment alleen het BPRC nog verantwoordelijkheid voor onderzoek met NHP.

In 2009 is reeds besloten om het toenmalige onderzoek aan NHP niet uit te breiden en alleen het onderzoek van de toenmalige directeur, tevens NIN-groepsleider, te steunen. Het einde van dit onderzoek komt in zicht met de pensioneringsdatum van deze groepsleider. De langstlopende bestaande onderzoekverplichtingen lopen door tot 1 oktober 2032. Het is niet redelijk om voorzieningen te treffen voor gebruik van NHP binnen NIN nadat deze groepsleider gestopt is in 2032.

Door nu een besluit te nemen, houdt de KNAW zelf regie en is het mogelijk om zelf het tijdpad te bepalen: het moment van stoppen ligt ver genoeg in de toekomst om bedrijfsmatig, ten aanzien van personeel en wetenschappelijk zorgvuldig te werk te gaan.”
2.16
Op 10 en 23 januari 2024 heeft tussen (de ‘NHP-commissie’ van) de ondernemingsraad en het bestuur informeel overleg plaatsgevonden en zijn vragen van de ondernemingsraad beantwoord. Op 25 januari 2024 heeft een reguliere overlegvergadering plaatsgevonden. In de notulen staat het volgende:
“Vanuit de ondernemingsraad wordt opgemerkt dat het bestuur in deze aanvraag voorbij lijkt te gaan aan de politiek en wet- en regelgeving. De KNAW is de stem en hoeder van de wetenschap. Wat er nu lijkt te gebeuren is dat de maatschappij tegen excellent onderzoek wordt beschermd in plaats van andersom. Daarmee komt de vrijheid van onderzoek in het geding. De ondernemingsraad begrijpt dat het werken met NHP een gevoelige kwestie is, maar zou in deze juist verwachten dat de KNAW opkomt voor het onderzoek en de betreffende onderzoekers en niet besluit toe te geven aan de maatschappelijke druk. (…)
De bestuurder dankt de ondernemingsraad voor deze zienswijze. Zoals ook besproken tijdens de overleggen met de NHP-commissie gaat het hierbij om een keuze van het bestuur. Het bestuur heeft de verantwoordelijkheid om risico’s en belangen af te wegen en hierin een standpunt te bepalen; dit kan ook zijn als dat vooruitlopend is op wet- en regelgeving. (…)”
2.17
Op 1 februari 2024 heeft de ondernemingsraad het bestuur verzocht de geplande overlegvergadering van 6 februari 2024 te annuleren, omdat men inmiddels voldoende informatie heeft om met een advies te komen.
2.18
Op 15 februari 2024 heeft de ondernemingsraad negatief geadviseerd. In het advies staat onder meer het volgende:
“Gezien de gevoeligheid van deze kwestie met veel voor- en tegenstanders, actuele ontwikkelingen op politiek gebied en vooral vanwege de niet-navolgbare overwegingen van het bestuur, vraagt de ondernemingsraad het KNAW-bestuur om het voorgenomen besluit in te trekken, het onderzoek van OCW af te wachten en alternatieven voor continuering van NHP-onderzoek te onderzoeken.
De ondernemingsraad motiveert dit advies als volgt:
(…) Het bestuur geeft aan dat er diverse interne en externe adviezen in beschouwing genomen zijn. De ondernemingsraad heeft deze adviezen en rapporten tot zich genomen, maar komt tot de conclusie dat geen van deze rapporten concludeert dat onderzoek aan NHP moet stoppen noch dat het voor de KNAW-organisatie beter zou zijn om dit onderzoek niet meer onder eigen dak te laten plaatsvinden. (…) Daarnaast verwijst het bestuur naar de politiek die aandringt op vermindering van onderzoek met NHP (…) Echter, het vrije fundamenteel excellente, zeer maatschappelijk relevante onderzoek binnen de KNAW wordt hiermee niet beschermd, hetgeen het overgrote deel van de KNAW-organisatie betreft. (…) Transparantie met betrekking tot de weging van voor en tegen is er niet (…).
In de afwegingen van risico's en belangen belicht het KNAW-bestuur uitsluitend overwegingen om te stoppen met NHP-onderzoek. Echter de andere kant van de medaille wordt niet belicht. Zo zijn er bijvoorbeeld patiëntenorganisaties van mensen met verschillende hersenaandoeningen die doorgang van dit onderzoek juist van levensbelang achten. De onderzoekers van het Herseninstituut, de medische sectie van het Genootschap, de voorzitter van de WECO en de peer review-commissie van het Herseninstituut pleiten er allen voor om dit onderzoek niet te stoppen. Daarnaast heeft ook minister Dijkgraaf de opdracht meegegeven aan de OCW-commissie om na te gaan of het stoppen van onderzoek aan NHP Nederland en Europa afhankelijk zou kunnen maken van onderzoek in China en de VS (…). Aangezien deze aspecten niet in de adviesaanvraag aan bod komen is het voor de ondernemingsraad niet duidelijk in hoeverre het bestuur in zijn risico-afweging de argumenten voor het niet stopzetten van onderzoek met NHP heeft meegewogen. (…)
Gezien de kritische geluiden van experts als het gaat om stopzetten van de onderzoekslijn, vraagt de ondernemingsraad zich af welke alternatieven het KNAW-bestuur heeft onderzocht of overwogen om het onderzoek alsnog te kunnen continueren. (…)
In het licht van bovenstaande overwegingen (…) kan de ondernemingsraad niet anders concluderen dan dat het voorgenomen besluit van het bestuur meer nadelen dan voordelen heeft. De timing en urgentie voor en van dit besluit voelt de ondernemingsraad niet en de onderliggende overwegingen zijn onvoldoende onderbouwd. (…)”
2.19
Op 2 april 2024 heeft het bestuur van de KNAW het advies van de ondernemingsraad niet gevolgd en een definitief besluit genomen. In reactie op het advies van de ondernemingsraad is dit besluit als volgt toegelicht:
“Het bestuur stelt in haar argumenten niet dat uit onderzoek blijkt dat stoppen noodzakelijk is, maar stelt dat zij dit wenselijk vindt. Hieraan ligt het standpunt ten grondslag dat het KNAW-bestuur het niet wenselijk vindt dat binnen de KNAW-organisatie in de toekomst nog onderzoek wordt gedaan aan non-humane primaten voor wetenschappelijk onderzoek dat niet noodzakelijk is voor de bestrijding van levensbedreigende ziekten en uitbraken van infectieziekten die de volksgezondheid bedreigen. Dit is naar de mening van het bestuur in lijn met de al enkele jaren breed gedragen parlementaire stand van zaken, blijkend uit diverse moties. (…)
Het bestuur stelt zich op het standpunt dat uitgebreid van gedachten is gewisseld met betrokkenen en experts. (…) Er zijn in de loop der jaren ook diverse rapporten verschenen waarin sinds 2009 al een terughoudendheid rondom onderzoek met NHP te lezen valt. (…) Het bestuur noemt de politieke ontwikkelingen niet als enige of doorslaggevende factor. Het is één van de elementen die een rol hebben gespeeld in de afweging. (...)
U spreekt van een risicoafweging. Het bestuur heeft echter geen risico-afweging gemaakt maar een voornemen uitgesproken op basis van een standpunt, waarbij verschillende overwegingen een rol hebben gespeeld. Hierbij stond niet een vraag naar kansen en risico's centraal maar de vraag naar wenselijkheid. (…)
De instelling van de Commissie Bijker, en de motie die daartoe opriep, vonden plaats toen de discussies binnen het KNAW-bestuur reeds gestart waren, en staan dus los van dit voornemen. Ook zijn de politieke ontwikkelingen niet enige of doorslaggevende factor in dit besluit. Wel constateert het KNAW-bestuur dat ook deze motie wordt ingegeven vanuit de politieke wens om het onderzoek aan NHP (…) te verminderen of geheel af te bouwen. (…)
Het klopt dat het bestuur geen onderzoek heeft gedaan naar alternatieven. Alternatieven voor dit onderzoek onder verantwoordelijkheid van de KNAW zou ingaan tegen het standpunt van het bestuur dat het niet wenselijk is dat binnen de KNAW-organisatie in de toekomst nog onderzoek wordt gedaan aan non-humane primaten voor wetenschappelijk onderzoek dat niet noodzakelijk is voor de bestrijding van levensbedreigende ziekten en uitbraken van infectieziekten die de volksgezondheid bedreigen.”

3.De gronden van de beslissing

3.1
De ondernemingsraad heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat de KNAW bij afweging van alle betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot het besluit van 2 april 2024. Hij heeft daartoe – kort gezegd – het volgende aangevoerd:
  • Het besluit is onvoldoende gemotiveerd;
  • De belangen van de KNAW bij beëindiging van het wetenschappelijk onderzoek met non-humane primaten zijn niet inzichtelijk gemaakt (“principiële keuze”) en niet afgewogen tegen het belang van voortzetting van het onderzoek voor de KNAW-instituten, onderzoekers en patiënten;
  • Alternatieven zijn niet onderzocht;
  • Het besluit is kennelijk onredelijk, want er heeft geen juiste belangenafweging plaatsgevonden;
  • Het bestuur was niet bevoegd tot het nemen van het besluit: het primaat voor de wetenschappelijke koers ligt bij de instituutsdirecteur.
3.2
De KNAW heeft verweer gevoerd. Daarbij heeft zij aangevoerd dat het besluit in de kern principieel van aard is. Uit diverse onderzoeken en rapporten blijkt dat het moreel niet langer wenselijk is dat onderzoek wordt gedaan met non-humane primaten. Die opvatting wordt ook onderschreven door de politiek, zoals blijkt uit de door de Tweede Kamer aangenomen moties. Op basis daarvan heeft het bestuur een principiële keuze gemaakt over de vraag welk onderzoek de KNAW binnen haar organisatie wel of niet wil uitvoeren of faciliteren. De door de ondernemingsraad aangevoerde inhoudelijke argumenten over belang, nut en noodzaak van onderzoek met non-humane primaten waren daarbij van ondergeschikt belang. Alternatieven waarbij onderzoek met non-humane primaten wordt voortgezet zijn per definitie geen optie. Het bestuur meent dat alle relevante belangen zijn betrokken bij de besluitvorming en dat dit voldoende kenbaar is gemaakt in het bestreden besluit. De KNAW betwist ten slotte dat het bestuur niet bevoegd zou zijn het besluit te nemen en wijst er op dat dit bezwaar in het advies niet (voldoende) kenbaar is gemaakt of toegelicht en niet voor het eerst in beroep kan worden aangevoerd.
3.3
Bij de beoordeling wordt het volgende vooropgesteld. Op grond van art. 26 lid 4 WOR kan de ondernemingsraad uitsluitend beroep tegen het besluit van de ondernemer instellen bij de Ondernemingskamer op de grond dat de ondernemer bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot zijn besluit had kunnen komen. De ondernemer is gehouden om bij zijn besluitvormingsproces alle kenbare bij de onderneming betrokken gerechtvaardigde belangen te betrekken. Het betreft hier een door de Ondernemingskamer te verrichten marginale toetsing van de besluitvorming van de ondernemer. De Ondernemingskamer gaat slechts na of de ondernemer bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. Zij laat daarbij aan de ondernemer beleidsvrijheid (Hoge Raad 15 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:725 (Holland Casino)).
3.4
In artikel 25 lid 3 WOR is bepaald dat de ondernemer bij het vragen van advies aan de ondernemingsraad een overzicht verstrekt van de beweegredenen voor het besluit. Op grond van artikel 25 lid 4 WOR vindt ten minste éénmaal overleg plaats tussen ondernemer en ondernemingsraad, waarna de ondernemingsraad zijn advies uitbrengt. Artikel 25 lid 5 WOR bepaalt vervolgens dat de ondernemer de ondernemingsraad schriftelijk van zijn besluit in kennis stelt en dat, indien het advies van de ondernemingsraad niet wordt gevolgd, aan de ondernemingsraad wordt meegedeeld waarom van het advies is afgeweken. Deze motiveringsplicht brengt mee dat de ondernemer uitdrukkelijk moet ingaan op de door de ondernemingsraad in zijn advies aangedragen argumenten om inzichtelijk te maken op welke wijze hij bij de besluitvorming de betrokken gerechtvaardigde belangen tegen elkaar heeft afgewogen.
3.5
De Ondernemingskamer is van oordeel dat het bestuur van de KNAW daar in dit geval niet aan heeft voldaan. Het bestuur heeft in de adviesaanvraag en het besluit telkens voorop gesteld dat het gaat om een principiële keuze die erop is gebaseerd dat het bestuur het niet wenselijk vindt dat binnen de KNAW-organisatie in de toekomst nog onderzoek wordt gedaan met non-humane primaten voor wetenschappelijk onderzoek dat niet noodzakelijk is voor de bestrijding van levensbedreigende ziekten en uitbraken van infectieziekten die de volksgezondheid bedreigen. Alle door de ondernemingsraad in het advies aangedragen argumenten voor een heroverweging van het besluit stuiten daar vervolgens op af. Dat in geen van de genoemde rapporten wordt geconcludeerd of geadviseerd te komen tot beëindiging van onderzoek met non-humane primaten, wordt gepareerd met het argument dat in die rapporten ook terughoudendheid rondom onderzoek met non-humane primaten te lezen valt. Dat de moties van de Tweede Kamer niet dwingen tot beëindiging van onderzoek met non-humane primaten, wordt beantwoord met de stelling dat de politieke ontwikkeling niet de enige of doorslaggevende factor is maar één van de elementen die een rol hebben gespeeld in de afweging dat voortzetting van onderzoek met non-humane primaten niet wenselijk is. Het bezwaar dat het bestuur de voor- en nadelen van het besluit niet kenbaar heeft afgewogen en dat een risico-afweging ontbreekt, leidt tot de reactie dat het bestuur geen risico-afweging heeft gemaakt, maar een voornemen heeft uitgesproken op basis van een standpunt, waarbij verschillende overwegingen een rol hebben gespeeld en de vraag naar de wenselijkheid centraal stond. De vraag waarom er geen alternatieven zijn onderzocht wordt beantwoord met het argument dat dit zou ingaan tegen het standpunt van het bestuur dat het niet wenselijk is dat binnen de KNAW-organisatie in de toekomst nog onderzoek wordt gedaan met non-humane primaten voor wetenschappelijk onderzoek dat niet noodzakelijk is voor de bestrijding van levensbedreigende ziekten en uitbraken van infectieziekten die de volksgezondheid bedreigen.
3.6
De vraag waarom het niet wenselijk is dat binnen de KNAW-organisatie in de toekomst nog dergelijk onderzoek wordt gedaan, wordt bij dat alles niet echt beantwoord. Niet is in geschil dat er aanzienlijke ethische bezwaren kleven aan het doen van onderzoek met non-humane primaten en evenmin is in geschil dat de wens om tot een beperking van dergelijk onderzoek te komen maatschappelijk breed wordt gedragen. Daar staat echter tegenover dat onomstreden is dat het onderzoek dat door het Herseninstituut wordt gedaan van groot wetenschappelijk belang is en dat het mogelijk zicht biedt op een aanzienlijke verbetering van de levenskwaliteit van een groot aantal mensen met een hersenaandoening. Tegen die achtergrond vergt het besluit om op termijn te komen tot een beëindiging van het onderzoek binnen de KNAW-organisatie met non-humane primaten dat niet noodzakelijk is voor de bestrijding van levensbedreigende ziekten en uitbraken van infectieziekten die de volksgezondheid bedreigen, een concrete afweging van de daarbij betrokken gerechtvaardigde belangen en kan niet worden volstaan met de constatering dat het niet wenselijk is dat dergelijk onderzoek wordt voortgezet. Van het bestuur van de KNAW mag worden verwacht dat het in het licht van het advies van de ondernemingsraad concreet maakt welke specifieke belangen van de KNAW en haar organisatie ertoe nopen dat het onderzoek met non-humane primaten dat niet aan de voormelde uitzondering voldoet, wordt beëindigd. Daarbij kunnen – in lijn met het besluit in 2009 – bijvoorbeeld ook het voorkomen van schade aan de reputatie van de KNAW, de risico’s van dierenactivisme, het behoud van de relatie met strategische samenwerkingspartners of het kunnen aantrekken van excellente wetenschappers en financiering voor onderzoek een rol spelen. De aldus in kaart gebrachte gerechtvaardigde belangen bij beëindiging, waaronder ook de ethische en maatschappelijke belangen, hadden dan kunnen worden afgewogen tegen de in het advies van de ondernemingsraad genoemde evenzeer gerechtvaardigde belangen bij ongeclausuleerde voortzetting van het onderzoek met non-humane primaten, waaronder ook het maatschappelijk belang van het behoud van excellent wetenschappelijk onderzoek en de belangen van patiënten met een hersenaandoening. Het bestuur van de KNAW heeft dat echter niet gedaan, maar heeft in de kern volstaan met de constatering dat het niet wenselijk is dat binnen de KNAW-organisatie in de toekomst nog onderzoek wordt gedaan met non-humane primaten voor wetenschappelijk onderzoek dat niet noodzakelijk is voor de bestrijding van levensbedreigende ziekten en uitbraken van infectieziekten die de volksgezondheid bedreigen. Daarmee heeft het bestuur niet voldaan aan de op hem ingevolge artikel 25 lid 3 WOR rustende motiveringsplicht en aldus niet inzichtelijk gemaakt op welke wijze hij bij de besluitvorming de betrokken gerechtvaardigde belangen tegen elkaar heeft afgewogen. Bij die stand van zaken moet ervan worden uitgegaan dat het bestuur van de KNAW bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot het besluit van 2 april 2024 heeft kunnen komen.
3.7
De Ondernemingskamer hecht eraan op te merken dat hiermee niet een inhoudelijk oordeel wordt gegeven over de vraag of het onderzoek met non-humane primaten binnen de KNAW-organisatie dat niet noodzakelijk is voor de bestrijding van levensbedreigende ziekten en uitbraken van infectieziekten die de volksgezondheid bedreigen, op termijn moet worden beëindigd. Het is uiteindelijk aan de KNAW om daarover, met inachtneming van alle kenbare bij haar organisatie betrokken gerechtvaardigde belangen, alsnog een besluit te nemen.
3.8
De slotsom is dat het verzoek van de ondernemingsraad zal worden toegewezen. De Ondernemingskamer zal de KNAW gebieden het besluit van 2 april 2024 in te trekken en de gevolgen daarvan ongedaan te maken en de KNAW verbieden aan het besluit verder uitvoering te geven. Of de ondernemingsraad zich in zijn advies al op het standpunt heeft gesteld dat het bestuur niet bevoegd was het besluit te nemen, kan voor nu verder in het midden blijven.

4.De beslissing

De Ondernemingskamer:
verklaart voor recht dat de KNAW bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot het besluit van 2 april 2024 tot een geleidelijke uitfasering van het wetenschappelijk onderzoek met non-humane primaten binnen de KNAW-instituten en tot een volledige stopzetting van het onderzoek uiterlijk op 1 oktober 2032;
gebiedt de KNAW het besluit in te trekken en de gevolgen daarvan ongedaan te maken;
verbiedt de KNAW daaraan verdere uitvoering te geven;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.W.H. Vink, voorzitter, mr. C.C. Meijer en mr. M.P. Nieuwe Weme, raadsheren, en prof. dr. M.N. Hoogendoorn RA en dr. M.J.R. Broekema RV, raden, in tegenwoordigheid van mr. G.M.C. van Breukelen, griffier, en in het openbaar uitgesproken door mr. A.W.H. Vink op 14 november 2024.