ECLI:NL:GHAMS:2024:3419

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 november 2024
Publicatiedatum
13 december 2024
Zaaknummer
23-002139-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake veroordeling voor het aanwezig hebben van hennep en witwassen van geldbedragen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 26 april 2022. De verdachte, geboren in 1972, werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van hennep en het witwassen van geldbedragen. De tenlastelegging omvatte onder andere het bezit van 2,72 kg hennep op 12 januari 2021 in Haarlem, en het voorhanden hebben van een geldbedrag van € 41.400,- en het omzetten van € 33.320,- in de periode van 1 januari 2016 tot en met 12 januari 2021. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de tenlastegelegde periode een aanzienlijk bedrag aan contant geld in zijn woning had, wat leidde tot een vermoeden van witwassen. De verdediging voerde aan dat de herkomst van het geld legitiem was, maar het hof oordeelde dat de verdachte geen voldoende concrete en verifieerbare verklaring had gegeven voor de herkomst van de geldbedragen. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, met aftrek van de tijd die in voorlopige hechtenis is doorgebracht. Daarnaast zijn de in beslag genomen voorwerpen, waaronder geldbedragen en hennep, onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002139-23
Datum uitspraak: 7 november 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 26 april 2022 in de strafzaak onder parketnummer
13-011588-21 (B)tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1972,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 24 oktober 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten aanpassing, is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
4.
hij, op of omstreeks 12 januari 2021, te Haarlem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad, een hoeveelheid van ongeveer 2 zakken (2.94 kg),
in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet; (AD Relaas p. 33)
5. hij, op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met 12 januari 2021, te Haarlem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) een of meer voorwerp(en), te weten
(onder meer) een of meer geldbedrag(en), te weten 62.400,- euro en/of 33.320,- euro, althans enig geldbedrag, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van een of meer van die voorwerpen gebruik heeft gemaakt, en/of
(telkens) de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was en/of wie die voorwerp(en) voorhanden had, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s), (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf, en verdachte en/of zijn mededader(s), van het plegen van dit feit een gewoonte heeft/hebben gemaakt; (AD Relaas 66).

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat (de splitsing van de zaak in eerste aanleg niet terecht is geweest en) dat de zaak moet worden teruggewezen naar de rechtbank. Subsidiair refereert hij zich (met betrekking tot het doorgaan van de inhoudelijke behandeling van de feiten 4 en 5) aan het oordeel van het hof.
Ten aanzien van feit 4 heeft de raadsman het hof verzocht de verdachte vrij te spreken, aangezien niet duidelijk is vastgesteld dat het materiaal dat bij de verdachte is aangetroffen daadwerkelijk strafbare hennep betrof in de zin van de Opiumwet en verwante regelingen. Meer specifiek heeft de raadsman aangevoerd dat van het aangetroffen materiaal het THC-gehalte niet is vastgesteld en dat het bestemd was of zou kunnen zijn voor de productie van CBD-olie.
Met betrekking tot feit 5 is de raadsman primair van mening dat de dagvaarding nietig moet worden verklaard, omdat het tenlastegelegde onvoldoende duidelijk is omschreven. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de verdachte vrij te spreken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte, die een inkomen genereerde met de in- en verkoop van kleding, weinig uitgaven had omdat zijn toenmalige partner de huur van hun woning betaalde. Hij had veel contant geld in huis voor de handel, ook omdat hij weinig vertrouwen heeft in de bank en de overheid. Hij wisselde zijn contante geld in bij Poolse handelaren voor biljetten van € 500, om zo het overzicht te behouden. De omstandigheid dat de verdachte de herkomst van één en ander niet kan verantwoorden, is inherent aan de handel die hij dreef.

Splitsing tenlastegelegde feiten

In eerste aanleg heeft de rechtbank de oorspronkelijke tenlastelegging van vijf feiten gesplitst in de feiten 1, 2 en 3 (vonnis 13-011588-21 (A)) en de feiten 4 en 5 (vonnis 13-011588-21 (B)). In hoger beroep heeft de zaak waarin 1, 2 en 3 waren tenlastegelegd het parketnummer 23-001234-22 gekregen. De onderhavige zaak waarin de feiten 4 en 5 waren tenlastegelegd kreeg als parketnummer 23-002139-23.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de verdenking met betrekking tot de feiten 4 en 5 weliswaar is ontstaan naar aanleiding van het onderzoek naar de feiten 1, 2 en 3, maar dat hetgeen onder 4 en 5 ten laste is gelegd steeds als een afzonderlijk feit kan worden beschouwd. Als gevolg daarvan zal het hof, mede in het belang van de voortgang van de vervolging, de feiten 4 en 5 (zaak B) afzonderlijk behandelen, en niet overgaan tot voeging van de zaken onder beide parketnummers. Bij dit oordeel heeft het hof betrokken dat de verdachte met het in stand laten van deze splitsing in eerste aanleg niet in zijn belangen wordt geschaad.

Geldigheid van de dagvaarding feit 5

Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat het de verdachte, gelet op de inhoud van de tenlastelegging bezien in het licht van de inhoud van het dossier, duidelijk moet zijn waartegen hij zich moet verdedigen. Het hof overweegt hiertoe dat de geldbedragen zoals tenlastegelegd eenvoudig zijn terug te vinden in het dossier. Datzelfde geldt voor de vindplaatsen van die contante gelden die in de woning van de verdachte zijn aangetroffen. Uit het dossier blijkt voorts voldoende duidelijk hoe het openbaar ministerie tot de tenlastegelegde verdenking is gekomen. Het hof wijst tenslotte op de verklaringen van de verdachte ter zitting in eerste aanleg en in hoger beroep over de geldbedragen, de vindplaatsen daarvan in de woning en over de bron(nen) van het geld, waaruit blijkt dat hij steeds heeft geweten waarvan hij wordt beschuldigd. De tenlastelegging bevat ook een voldoende duidelijke omschrijving van hetgeen de verdachte wordt verweten en voldoet ook overigens aan de eisen die daaraan worden gesteld. Het verweer wordt daarom verworpen. De dagvaarding is geldig.

Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 4

Op grond van de bewijsmiddelen stelt het hof vast dat op 12 januari 2021 zowel in de slaapkamer als in de kelderbox bij de woning van de verdachte, telkens één zak is aangetroffen en dat ieder van die zakken weer twee zakken bevatte met daarin hennep.
Het totaalgewicht van de in de slaapkamer aangetroffen hennep bedroeg 0.58 kg; het totaalgewicht van de in de kelderbox aangetroffen hennep bedroeg (1,08 + 1,06 =) 2,14 kg, zodat in totaal in twee zakken 2,72 kg hennep is aangetroffen.
Het hof ziet geen reden om te twijfelen aan de juistheid van het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 11 april 2022 waarin de verbalisant relateert, aan de hand van hetgeen hij in januari 2021 heeft vastgesteld en op grond van de in het dossier opgenomen foto’s, dat het aangetroffen materiaal wiet was. De omstandigheid dat dit proces-verbaal lange tijd na het aantreffen van de wiet is opgemaakt, maakt de vaststelling van de verbalisant niet anders. Het hof heeft voorts in het bijzonder de verklaring van de verdachte zelf op 15 januari 2021 bij de rechter-commissaris in aanmerking genomen, waarin hij onder meer zegt: ‘die twee zakken hennep zijn van mij’.
Het hof passeert tenslotte het standpunt van de raadsman dat het THC-gehalte van de hennep niet is onderzocht (als gevolg waarvan niet zou vaststaan dat het voorhanden hebben van de aangetroffen hennep strafbaar is), aangezien het aanwezig hebben van een dergelijke hoeveelheid hennep hoe dan ook een overtreding is van de Opiumwet, ongeacht het THC-gehalte daarvan. De verdachte heeft overigens zelf niet verklaard dat hij de hennep voorhanden had voor het maken van THC; integendeel, bij de vraag naar de aangetroffen hennep bij de rechter-commissaris heeft hij verwezen naar de omstandigheid dat hij al zijn hele leven blowt.
Op grond van de te bezigen bewijsmiddelen acht het hof bewezen dat de verdachte twee zakken hennep aanwezig heeft gehad met een gewicht van 2,72 kg.

Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 5

Toetsingskader
Gezien de inhoud van het dossier is op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband te leggen tussen de tenlastegelegde geldbedragen en een bepaald misdrijf. Dat een voorwerp ‘afkomstig is uit enig misdrijf’ kan, als op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is aan het openbaar ministerie bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden.
Als de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat deze verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Als de verdachte zo’n verklaring geeft, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaring van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van de geldbedragen.
Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Vermoeden van witwassen
De vraag die als eerste moet worden beantwoord is of sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. Voor de beantwoording van die vraag zijn de volgende feiten en omstandigheden redengevend.
De verdachte is in beeld gekomen als verdachte in een omvangrijk onderzoek naar laboratoria voor de productie van synthetische drugs. Naar aanleiding van die verdenking is zijn woning doorzocht en zijn financiële situatie onderzocht. Daaruit bleek dat de verdachte in de periode 2015 tot en met 2019 € 11.252,- aan legale inkomsten heeft ontvangen, terwijl bij hem thuis in totaal € 60.400,- contant geld is aangetroffen. Het geld lag (mede gelet op de omvang van de bedragen) op ongebruikelijke plaatsen:
€ 7.900,- zat in de broekzak van een broek en € 52.500,- zat in een toilettas die in het kantoor is aangetroffen. Dit geld bestond uit onder meer 45 biljetten van € 500, 19 biljetten van € 200 en 108 biljetten van € 100. Verder is uit het onderzoek gebleken dat de verdachte in deze periode 27 contante stortingen van in totaal € 33.320,- heeft gedaan op zijn privérekening. Opvallend is dat de verdachte in de tenlastegelegde periode geen kosten voor levensonderhoud heeft betaald via zijn privérekening. De verklaring van de verdachte op de zitting in eerste aanleg van 11 april 2022, dat hij geld opnam van zijn bankrekening omdat hij liever over contant geld beschikte en het riskant vond om zijn geld op de bank te laten, staat op gespannen voet met de 27 contante stortingen die hij op zijn rekening heeft gedaan van bedragen tussen de € 250,- en € 5.000,-, in totaal € 33.320,-. Genoemde feiten en omstandigheden zijn naar het oordeel van het hof voldoende voor een vermoeden van het witwassen van (in totaal) € 60.400,- en € 33.320,-.
Verklaring van de verdachte
De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is of de verdachte een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft afgelegd over de herkomst van deze geldbedragen.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 11 april 2022 verklaard dat het geldbedrag dat bij hem is aangetroffen grotendeels afkomstig is van verdiensten van zijn bedrijf [bedrijf], dat handelde in partijen merkkleding, en in die wereld zijn contante transacties normaal. Er werd ook wel geld overgemaakt op zijn (zakelijke) bankrekening, maar hij haalde het daar dan weer van af omdat hij het geld niet op de bank wilde laten staan. Hij verwisselde zijn verdiensten geregeld voor coupures van € 500,- bij Poolse autohandelaren van wie hij geen namen wilde noemen. Zijn kosten voor levensonderhoud en de huur werden door zijn toenmalige partner betaald. In hoger beroep heeft de verdachte aangegeven dat hij geen namen van de autohandelaren kon noemen, omdat dit omwisselen van de coupures gebeurde op autobeurzen, bij handelaren van wie hij de namen niet kende.
Beoordeling verklaring verdachte
Uit de inhoud van het dossier blijkt dat de verdachte de kosten voor levensonderhoud (volgens het NIBUD zou de verdachte in de tenlastegelegde periode € 133.000,- aan kosten voor levensonderhoud moeten hebben gehad) niet giraal heeft voldaan. Het kan niet anders dan dat de verdachte over een periode van vijf jaar deze kosten contant betaalde.
Het hof wil wel aannemen dat de verdachte (met zijn onderneming) omzet heeft gemaakt met de handel in tweedehandskleding, maar hoe groot die omzet en vooral de daarmee gegenereerde winst (giraal, dan wel contant) is geweest in de periode van vijf jaar is noch concreet gemaakt, noch verifieerbaar. Daarbij betrekt het hof dat deze gestelde omzet en inkomsten niet aangegeven zijn bij de belastingdienst. Nu het legale inkomen in deze periode in totaal slechts € 11.252,- was, is niet duidelijk geworden uit welke bron de verdachte heeft geput voor zijn dagelijkse kosten van levensonderhoud. In dat verband heeft hij de enkele stelling dat zijn partner vrijwel al deze kosten voor hen beiden betaalde, op geen enkele manier concreet onderbouwd, zodat het niet aan het openbaar ministerie was om daarnaar onderzoek te doen. Ten slotte heeft de verdachte geen afdoende verklaring gegeven voor de contante stortingen op zijn bankrekening van in totaal € 33.320,- .
Bij het onderzoek naar de bankrekening is gebleken dat de verdachte in 2020 € 39.000,- aan coronasteun heeft ontvangen op zijn zakelijke rekening. Gezien het dossier is van dat bedrag € 23.000,- doorgestort naar zijn privérekening en daarvan heeft hij € 19.000,- contant opgenomen. Nu dit geldbedrag volgens de verdachte deel uitmaakt van de aangetroffen € 60.400,- zal het hof het bedrag van € 19.000,-, om eventuele dubbeltelling te voorkomen, in mindering brengen op de aangetroffen € 60.400,-.
Conclusie
Het hof is van oordeel dat de verdachte over de herkomst van de gelden niet een verklaring heeft afgelegd die voldoende concreet en verifieerbaar is. In dat licht is geen andere conclusie mogelijk dan dat de geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat de verdachte dat wist. Dat betekent dat bewezen kan worden dat de verdachte geldbedragen van € 41.400,- (€ 60.400,- minus € 19.000,-) en € 33.320,- heeft witgewassen. Omdat sprake is van een periode van vijf jaren en van meerdere stortingen verspreid over die periode, is sprake van gewoontewitwassen. Voor beide geldbedragen geldt dat de verdachte deze voorhanden heeft gehad; voor het geldbedrag van € 33.320,- geldt dat de verdachte dit heeft omgezet door contante geldbedragen te storten op zijn bankrekening.
Het dossier bevat geen bewijs dat de verdachte dit tezamen en in vereniging met een ander heeft gedaan; hij wordt daarom vrijgesproken van het medeplegen.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
4.
hij op 12 januari 2021, te Haarlem, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van 2 zakken (2.72 kg) hennep.
5. hij, in de periode van 1 januari 2016 tot en met 12 januari 2021, te Haarlem, een geldbedrag van 41.400,- euro heeft voorhanden gehad en 33.320,- euro heeft omgezet,
terwijl hij, verdachte wist dat die geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, en verdachte van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt.
Hetgeen onder 4 en 5 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 4 en 5 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 5 bewezenverklaarde levert op:
van het plegen van witwassen een gewoonte maken.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 4 en 5 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen en een maatregel

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 4 en 5 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van de tijd die in voorlopige hechtenis is doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 4 en 5 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, met aftrek van het voorarrest.
De raadsman heeft het hof verzocht de verdachte een straf op te leggen die niet hoger is dan de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich in een periode van vijf jaren schuldig gemaakt aan het gewoontewitwassen van in totaal € 74.720,- Het witwassen van criminele gelden vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Witwassen van crimineel vermogen werkt bovendien het voortbestaan van verschillende vormen van criminaliteit in de hand; onderliggende strafbare feiten worden afgedekt en een geldelijke beloning daarvoor wordt mogelijk gemaakt. Het kan niet anders dan dat de verdachte zich bij dit handelen heeft laten drijven door persoonlijk winstbejag, ten koste van de samenleving. Voorts heeft de verdachte, in de woning waar hij verbleef en samenwoonde met zijn (ex)partner, een handelshoeveelheid hennep voorhanden gehad. De verdachte heeft zodoende een bijdrage geleverd aan de handel in hennep, die doorgaans gepaard gaat met overlast en verschillende (andere) vormen van criminaliteit.
Gelet op deze feiten en omstandigheden en aansluiting zoekend bij straffen die in soortgelijke zaken voor het witwassen van diverse geldbedragen en het aanwezig hebben van hennep worden opgelegd, is het hof van oordeel dat de straf zoals opgelegd door de rechtbank, recht doet aan de aard en de ernst van de feiten zoals bewezenverklaard.
Het hof komt tot een lagere straf dan door de advocaat-generaal is gevorderd, nu het hof een lager witwasbedrag (gelet op het in mindering gebrachte bedrag van € 19.000,- aan coronasteun) onder feit 5 bewezen heeft verklaard dan waarvan de advocaat-generaal in zijn vordering is uitgegaan. Daarbij tekent het hof enerzijds aan dat uit het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 27 juni 2023 volgt dat de verdachte die coronasteun frauduleus heeft verkregen, en anderzijds dat dit arrest niet onherroepelijk is terwijl dit hof het, in het licht van het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, wel meeweegt bij het bepalen van de straf.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 11 oktober 2024 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld (maar niet (recent) voor feiten als de onderliggende). Het hof zal dit niet meewegen in het nadeel van de verdachte.
Het hof heeft tenslotte acht geslagen op de omstandigheid dat in dit geval de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. De verdachte is op 12 januari 2021 in verzekering gesteld. Het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank dateert van 9 mei 2022. Het hof doet uitspraak op 7 november 2024. Bij de behandeling in hoger beroep is de redelijke termijn overschreden met ongeveer zes maanden. Dit is reden om een korting op de gevangenisstraf toe te passen van één maand.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Beslag

Blijkens de lijst van inbeslaggenomen en niet teruggeven voorwerpen van 1 april 2022, zijn onder de verdachte de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1. EUR ibg 03-02-21 431.09 (Omschrijving: 6023823)
2. 40 EUR ibg 3-2-21 40 (Omschrijving: 6023824)
3. 10 EUR ibg 3-2-21 10 (Omschrijving: 6023826)
4. 5 EUR ibg 3-2-21 5 (Omschrijving: 6023827)
5. 7.900 EUR ibg 12-01-21 7900 (Omschrijving: 6016600)
6. 52.500 EUR ibg 12-01-21 52500 (Omschrijving: 6019542)
7. 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: G6018716, Zwart, merk: Apple iPhone 7)
8. 1 STK Sealapparaat (Omschrijving: G6016669)
9. 1 STK Plastic Zak (Omschrijving: G6016531)
10. 1 STK Hennep (Omschrijving: G6016533)
11. 1 STK Plastic Zak (Omschrijving: G6016534)
12. 1 STK Hennep (Omschrijving: G6016536)
13. 1 STK Zak (Omschrijving: G6016540, Action)
14. 1 STK Plastic Zak (Omschrijving: G6016542)
15. 1 STK Hennep (Omschrijving: G6016543)
16. 1 STK Plastic Zak (Omschrijving: G6016545)
17. 24,20 EUR; IBGN 3-2-2021 24.2 (Omschrijving: G6023823; restbedrag)
18. 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL1300-2020175519-G6016641, zwart, merk: Samsung).
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verbeurd verklaard moeten worden de nummers 5, 6, 8, 9, 11, 13, 14 en 16. Aan het verkeer dient te worden onttrokken: nummer 7, 10, 12, 15 en 18. Met betrekking tot nummer 18 heeft de advocaat-generaal zich subsidiair gerefereerd aan het oordeel van het hof. Teruggegeven aan de verdachte dienen te worden de nummers 1 tot en met 4 en 17.
De raadsman heeft het hof verzocht alle in beslag genomen goederen terug te geven aan de verdachte, behalve de ‘plantenresten’ (op de beslaglijst aangeduid als hennep). De verdachte heeft verzocht om ook de ‘plantenresten’ terug te geven.
Het hof overweegt als volgt.
Het onder 5 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met betrekking tot de in beslag genomen en nog niet teruggegeven geldbedragen onder nummer 5 en 6. Deze behoren de verdachte toe en zullen daarom worden verbeurd verklaard. Het hof brengt op het geldbedrag onder nummer 6 € 19.000,- in mindering, gelet op de aftrek van de ontvangen coronasteun (€ 52.500,- minus € 19.000 = € 33.500,-). Het hof zal ten aanzien van dat bedrag bepalen dat het wordt teruggegeven aan de verdachte.
Het onder 4 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met betrekking tot de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen onder nummers 8, 9, 10, 11, 12, 13 ,14, 15 en 16. Deze behoren de verdachte toe en zijn bij gelegenheid van het onderzoek aangetroffen. Zij zullen worden onttrokken aan het verkeer aangezien zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit van die voorwerpen in strijd is met het algemeen belang en/of de wet. Nu de door de verdachte genoemde ‘plantenresten’ hennep betreffen, zullen deze dus niet worden teruggegeven aan de verdachte.
Het hof is van oordeel dat de overige inbeslaggenomen goederen dienen te worden teruggegeven aan de verdachte.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 33, 33a, 36b, 36d, 57, 63 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 4 en 5 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
5. € 7.900,- ibg 12-01-21 7900 (Omschrijving: 6016600)
6. € 33.500,- ibg 12-01-21 52500 (Omschrijving: 6019542).
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
10. 1 STK Hennep (Omschrijving: G6016533)
12. 1 STK Hennep (Omschrijving: G6016536)
15. 1 STK Hennep (Omschrijving: G6016543)
8. 1 STK Sealapparaat (Omschrijving: G6016669)
9. 1 STK Plastic Zak (Omschrijving: G6016531)
11. 1 STK Plastic Zak (Omschrijving: G6016534)
13. 1 STK Zak (Omschrijving: G6016540, Action)
14. 1 STK Plastic Zak (Omschrijving: G6016542)
16. 1 STK Plastic Zak (Omschrijving: G6016545).
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. EUR ibg 03-02-21 431.09 (Omschrijving: 6023823)
2. 40 EUR ibg 3-2-21 40 (Omschrijving: 6023824)
3. 10 EUR ibg 3-2-21 10 (Omschrijving: 6023826)
4. 5 EUR ibg 3-2-21 5 (Omschrijving: 6023827)
7. 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: G6018716, Zwart, merk: Apple iPhone 7)
17. 24,20 EUR; IBGN 3-2-2021 24.2 (Omschrijving: G6023823; restbedrag)
18. 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL1300-2020175519-G6016641, zwart, merk: Samsung).
Voorts gelast het hof de teruggave aan de verdachte van een bedrag van € 19.000,-.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. M. Lolkema en mr. I.A. Groenendijk, in tegenwoordigheid van
mr. A. Scheffens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
7 november 2024.
Mr. Lolkema, mr. Groenendijk en mr. Scheffens zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.