ECLI:NL:GHAMS:2024:3416

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 november 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
200.321.739/01 OK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar beleid en gang van zaken van Leeuwarden Recycling B.V. na wanbeleid en verzoek om onmiddellijke voorzieningen

In deze zaak heeft de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam op 7 november 2024 een beschikking gegeven inzake een verzoek van [A Holding] B.V. en [B Holding] B.V. over het beleid en de gang van zaken van Leeuwarden Recycling B.V. [A Holding] c.s. hebben bij verzoekschrift van 23 januari 2023 de Ondernemingskamer verzocht om een onderzoek in te stellen naar het beleid van Leeuwarden Recycling, na geconstateerd wanbeleid. Tevens werd verzocht om onmiddellijke voorzieningen, waaronder het ontslag van de bestuurder en het benoemen van een nieuwe bestuurder. [B Holding] c.s. hebben verweer gevoerd en het verzoek van [A Holding] c.s. niet-ontvankelijk verklaard.

De Ondernemingskamer heeft vastgesteld dat de samenwerking tussen de partijen is mislukt en dat er geen vooruitzicht meer is op een zinvolle voortzetting van de onderneming. De Ondernemingskamer heeft gegronde redenen gevonden voor twijfel aan een juist beleid en een juiste gang van zaken van Leeuwarden Recycling, wat een onderzoek rechtvaardigt. De Ondernemingskamer heeft besloten een onderzoek te gelasten naar het beleid en de gang van zaken van Leeuwarden Recycling over de periode vanaf 5 december 2019. De kosten van het onderzoek komen ten laste van Leeuwarden Recycling.

De Ondernemingskamer heeft geen onmiddellijke voorzieningen getroffen, maar heeft wel bepaald dat de kosten van het onderzoek voor rekening van Leeuwarden Recycling komen. De partijen zijn in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de begroting van de kosten van het onderzoek, dat binnen zes weken na de beschikking moet worden ingediend. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

beschikking
___________________________________________________________________
GERECHTSHOF AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
zaaknummer: 200.321.739/01 OK
beschikking van de Ondernemingskamer van 7 november 2024
inzake
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A Holding] B.V.,
gevestigd te [....] ,
2.
[A],
wonende te [....] ,
VERZOEKERS,
advocaat:
mr. J.W. de Vries, kantoorhoudende te Bolsward,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LEEUWARDEN RECYCLING B.V.,
gevestigd te Leeuwarden,
VERWEERSTER,
niet verschenen,
e n t e g e n
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[B Holding] B.V.,
gevestigd te [....] ,
2.
[B],
wonende te [....] ,
BELANGHEBBENDEN,
advocaat:
mr. W.H.R. baron van Boetzelaer, kantoorhoudende te Heerenveen.
Hierna zullen partijen en andere (rechts)personen (ook) als volgt worden aangeduid:
  • verzoekers ieder afzonderlijk als [A Holding] en [A] , en gezamenlijk als [A Holding] c.s.;
  • verweerster als Leeuwarden Recycling;
  • belanghebbenden ieder afzonderlijk als [B Holding] en [B] en gezamenlijk als [B Holding] c.s.

1.Het verloop van het geding

1.1
[A Holding] c.s. hebben bij verzoekschrift van 23 januari 2023 de Ondernemingskamer verzocht, samengevat,
een onderzoek te bevelen naar het beleid en de gang van zaken van Leeuwarden Recycling over de periode vanaf 5 december 2019;
alle besluiten van de (indirect) bestuurder van Leeuwarden Recycling, voor zover deze betrekking hebben op bedrijfsbeëindiging, te vernietigen voor zover deze niet nietig zijn, waaronder in ieder geval de besluiten waarmee de (indirect) bestuurder van Leeuwarden Recycling lopende overeenkomsten heeft opgezegd c.q. beëindigd en activa van Leeuwarden Recycling heeft verkocht c.q. overgedragen;
als onmiddellijke voorzieningen voor de duur van de procedure:
a. [AB Holding] B.V. (hierna: [AB Holding] ) te schorsen als bestuurder van Leeuwarden Recycling en een derde persoon te benoemen tot bestuurder van Leeuwarden Recycling;
b. een andere voorziening te treffen die de Ondernemingskamer juist acht;
4. nadat van wanbeleid is gebleken, [AB Holding] als bestuurder te ontslaan en een bestuurder met doorslaggevende stem te benoemen, zonder welke bestuurder Leeuwarden Recycling niet kan worden vertegenwoordigd;
5. Leeuwarden Recycling te veroordelen in de kosten van de procedure.
1.2
[B Holding] c.s. hebben bij verweerschrift van 16 maart 2023 de Ondernemingskamer verzocht het verzoek van [A Holding] c.s. niet-ontvankelijk te verklaren, althans af te wijzen en [A Holding] c.s. hoofdelijk te veroordelen in de kosten van de procedure.
1.3
Het verzoek is behandeld op de zitting van de Ondernemingskamer van 6 april 2023. De advocaten hebben toen de standpunten van de verschillende partijen toegelicht aan de hand van overgelegde aantekeningen. Partijen en hun advocaten hebben vragen van de Ondernemingskamer beantwoord en inlichtingen verstrekt.
1.4
Partijen hebben vervolgens ter zitting overeenstemming bereikt over een regeling, die er, kort gezegd, uit bestaat dat zij de Ondernemingskamer verzoeken een onafhankelijke deskundige aan te wijzen om niet-bindend de waarde te laten bepalen van de aandelen die [AB Holding] houdt in Leeuwarden Recycling, op een door de deskundige vast te stellen peildatum. De regeling is vastgelegd in het proces-verbaal van de zitting.
1.5
De Ondernemingskamer heeft de heer T.M. van Mieghem RV RAB te Leeuwarden voorgesteld als onafhankelijke deskundige. De deskundige heeft op 6 mei 2024 zijn definitieve rapport met partijen gedeeld.
1.6
Bij akte van 6 augustus 2024 hebben [B Holding] c.s. de Ondernemingskamer laten weten dat de waardebepaling door de deskundige geen voldoende basis biedt voor een oplossing van het geschil. Zij verzoeken de Ondernemingskamer dan ook beschikking te wijzen.
1.7
Bij akte met aanvullende producties van 7 augustus 2024 hebben ook [A Holding] c.s. de Ondernemingskamer laten weten dat de waardebepaling door de deskundige niet tot een definitieve oplossing heeft geleid en de Ondernemingskamer verzocht beschikking te wijzen.

2.Inleiding en feiten

2.1
Deze zaak gaat over twee partijen die ieder al jaren actief zijn in de afvalverwerking in Friesland. Toen zij enkele jaren geleden kansen zagen hun business verder te versterken, zijn zij in Leeuwarden Recycling een samenwerkingsverband gestart. Die samenwerking is niet geworden wat zij daarvan hadden gedacht, met uiteindelijk dit enquêteverzoek tot gevolg.
2.2
Leeuwarden Recycling is op 5 december 2019 opgericht. [AB Holding] houdt alle aandelen in Leeuwarden Recycling en is tevens de enige bestuurder van Leeuwarden Recycling. [A Holding] en [B Holding] houden elk 50% van de aandelen in [AB Holding] . Zij vormen samen het bestuur van [AB Holding] en zijn als bestuurders gezamenlijk bevoegd [AB Holding] te vertegenwoordigen. [A Holding] en [B Holding] zijn de persoonlijke holdings van respectievelijk [A] en [B] .
2.3
Op grond van haar statuten stelt Leeuwarden Recycling zich onder meer tot doel het exploiteren van een recyclingbedrijf, het sorteren van bouw- en sloopafval en het voorbereiden van gesorteerd materiaal voor recycling.
2.4
Het idee voor het oprichten van Leeuwarden Recycling kwam voort uit eerdere zakelijke contacten tussen [A] en [B] . [A] en [B] drijven ieder een eigen onderneming op het gebied van afvalverwerking en recycling. Zij wilden met Leeuwarden Recycling samenwerkingsvoordelen en schaalgrootte realiseren. Rabobank heeft aan Leeuwarden Recycling een krediet verstrekt van € 50.000. Voor zover er tussen [A Holding] c.s. en [B Holding] c.s. afspraken zijn gemaakt over de samenwerking en de inbreng van arbeid, materialen en financiële middelen, zijn die niet schriftelijk vastgelegd.
2.5
Leeuwarden Recycling heeft steeds gebruik gemaakt van (een deel van) het terrein op de [....] , waartoe een mondelinge overeenkomst met [B Vastgoed] B.V. is gesloten. Dit terrein wordt ook gebruikt door ondernemingen van [B] .
2.6
De administratie van Leeuwarden Recycling is gevoerd vanuit het kantoor van [B] op de [....] . Voor het voeren van de administratie stelde [A] zijn medewerkster [C] beschikbaar en [B] zijn dochter en medewerkster [D] . Na enige tijd namen zij samen met [E] , een oud-medewerkster van [A] , ook de boekhouding voor hun rekening.
2.7
Vanaf juni 2020 hebben [A] en [B] gesprekken gevoerd met [F] (hierna: [F] ), eigenaar van Transport- en containerverhuurbedrijf [G] (hierna: [G] ). Die gesprekken hebben erin geresulteerd dat (activa van) [G] werd(en) overgenomen door (dan wel ter beschikking gesteld aan) Leeuwarden Recycling. [F] is in dienst getreden van Leeuwarden Recycling.
2.8
Vanaf medio 2021 is er onenigheid ontstaan in de samenwerking. Volgens [C] en [E] werden er ten gunste van de [B] -ondernemingen onjuiste boekingen in de administratie gedaan. Volgens [D] kopieerde [E] klantgegevens van [B] uit de administratie. Dit resulteerde erin dat [A] en zijn medewerkers vanaf eind juli 2021 geen toegang meer kregen tot Minox, het boekhoudsysteem van Leeuwarden Recycling.
2.9
In augustus 2021 heeft [B] aan [A] kenbaar gemaakt de samenwerking te willen beëindigen. Hij heeft een voorstel gedaan om de aandelen die [A] via [A Holding] in [AB Holding] hield over te nemen, om Leeuwarden Recycling vervolgens af te wikkelen. [A] en [B] hebben hierover enkele gesprekken gevoerd. [B] meent dat partijen tot overeenstemming zijn gekomen. [A] betwist dit. Een en ander heeft uiteindelijk niet tot overdracht van de aandelen geleid.
2.1
Bij e-mail van 8 maart 2022 heeft de accountant van Leeuwarden Recycling, de concept jaarrekening over het verlengde boekjaar 2020 en de voorlopige cijfers over 2021 gedeeld met [A] en [B] en hen uitgenodigd deze te bespreken. Uit deze stukken blijkt dat Leeuwarden Recycling in 2020 een netto verlies van € 123.486 had geleden en in 2021 een verlies van € 221.162, met name als gevolg van een aanzienlijke stijging van kosten en handelskredieten.
2.11
[A] en [B] hebben de concept jaarrekeningen over het verlengde boekjaar 2020 en de voorlopige cijfers 2021 niet meer met de accountant besproken. De algemene vergadering van aandeelhouders van Leeuwarden Recycling heeft de jaarrekeningen nooit vastgesteld.
2.12
Nadien hebben [A] en [B] elkaar bestookt met beschuldigingen over openstaande vorderingen tussen verschillende van hun vennootschappen en heeft [B] een lening opgeëist die [B Metaal] B.V. aan [A] had verstrekt.
2.13
Op 26 april 2022 heeft [C] verzocht om inzage in de administratie van Leeuwarden Recycling en om de inloggegevens voor Minox. [B] weigerde dat, omdat [A] Transport B.V. en [C] niet bevoegd zouden zijn inzage te krijgen in de administratie.
2.14
[A] heeft zelf verschillende bezoeken aan Leeuwarden Recycling en [B] gebracht om inzage in de administratie te verkrijgen. De toegang is hem telkens geweigerd. Op 10 mei 2022 hebben twee medewerkers van [A] het terrein van Leeuwarden Recycling bezocht en verzocht om inzage in de administratie. Ook aan hen is de toegang geweigerd. In een brief van 11 mei 2022 heeft [H] (hierna: [H] ), operationeel directeur van [B Metaal] B.V. aan [A] geschreven dat dit bezoek als bedreigend is ervaren. [H] heeft toegezegd dat aan [A] inzage in de administratie van Leeuwarden Recycling zal worden verleend, maar daarbij benadrukt dat de administratie van Leeuwarden Recycling wordt gevoerd in hetzelfde boekhoudsysteem als dat van de andere bedrijven van [B] . Daarom zal de administratie van Leeuwarden Recycling daarvan eerst moeten worden afgescheiden, voordat [A] toegang zal worden verleend. Tot slot heeft [H] laten weten dat [A] en zijn medewerkers niet langer welkom zijn op de terreinen van bedrijven van [B] , tenzij hierover afspraken zijn gemaakt.
2.15
Nadien hebben [A] en zijn medewerkers tevergeefs geprobeerd inzage te krijgen in de administratie van Leeuwarden Recycling. Over de dagelijkse gang van zaken en het bestuur van Leeuwarden Recycling heeft in die periode tussen [A Holding] c.s. en [B Holding] c.s. geen overleg (meer) plaatsgevonden.
2.16
Op 6 juni 2022 heeft [B Vastgoed] B.V. de vennootschap Oldehove Recycling B.V. (hierna Oldehove Recycling) opgericht. Oldehove Recycling is gevestigd op hetzelfde adres als Leeuwarden Recycling en heeft blijkens het uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel als activiteiten het exploiteren van een recyclingbedrijf, het innemen van afvalstromen, het sorteren daarvan en het voorbereiden van gesorteerd materiaal tot recycling.
2.17
Bij brief van 5 augustus 2022 heeft [B] laten weten de samenwerking met [A] in Leeuwarden Recycling en met alle bedrijven van [A] te beëindigen. In zijn brief benoemde [B] dat volgens hem in 2021 overeenstemming is bereikt over de overdracht van de aandelen in [AB Holding] door [A Holding] aan [B Holding] , maar dat [A] nakoming weigert. [B] schrijft ook dat hij inmiddels ruim € 500.000 in Leeuwarden Recycling heeft geïnvesteerd en dat [A] daar niets tegenover heeft gesteld. [B] stelt verder dat hij de samenwerking wenst te beëindigen vanwege misbruik door [A] van de klantgegevens van [B] , bedrijfsspionage door (een van de) medewerkers van [A] en het ontplooien van concurrerende activiteiten door [A] .
2.18
Op 12 en 30 augustus, 5, 19 september 2022 is tussen partijen gecorrespondeerd over de inzage in de administratie en de opzegging van de samenwerking. Dat heeft niet geleid tot inzage of tot een ontvlechting.
2.19
In een brief van 30 augustus 2022 heeft [B] aan [A Holding] c.s. – kort gezegd – onder meer geschreven dat [A] zich nooit om Leeuwarden Recycling heeft bekommerd en enkel heeft geprofiteerd van [B] en zijn klantenbestand. Volgens [B] is de samenwerking niet van de grond gekomen. Ook [F] wil zijn dienstverband beëindigen. Verder deelt [B] mee te hebben besloten de twee geleasete Volvo vrachtwagens per 1 oktober 2022 te zullen inleveren. [B] klaagt dat [A] nooit ergens op reageert, zelfs niet als een overeenkomst is gesloten die strekt tot overdracht van de aandelen in [AB Holding] . Hij wijst er tot slot op verder te zullen gaan met de afwikkeling van Leeuwarden Recycling.
2.2
[B] heeft bij brief van 5 september 2022 aan leasemaatschappij Volvo Lease kenbaar gemaakt twee Volvo vrachtwagens die Leeuwarden Recycling had geleaset, per 1 oktober 2022 te zullen inleveren. Hij verzoekt Volvo Lease – na te hebben uitgelegd dat de verhoudingen met [A] zijn verstoord – alleen nog met hem te communiceren.
2.21
Op 23 september 2022 heeft [H] namens [B] aan de advocaat van [A Holding] c.s. enkele documenten gestuurd, te weten een (goeddeels geanonimiseerd) crediteurenoverzicht, winst- en verliesoverzicht, jarenoverzicht 2020-2022 en een kolommenbalans 2022.
2.22
Bij brief van 13 december 2022 heeft de advocaat van [A Holding] c.s. bezwaar gemaakt tegen het geanonimiseerd verstrekken van de gegevens uit de administratie, daarover een groot aantal vragen gesteld en opnieuw inzage gevraagd in de administratie van Leeuwarden Recycling. Daarnaast is bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van de lease van de twee Volvo vrachtwagens en het feit dat [B] inmiddels in Oldehove Recycling een concurrerende onderneming exploiteert op hetzelfde adres waar ook Leeuwarden Recycling is gevestigd.

3.De gronden van de beslissing

3.1
[A Holding] c.s. hebben aan hun verzoek ten grondslag gelegd dat er gegronde redenen zijn voor twijfel aan een juist beleid en een juiste gang van zaken van Leeuwarden Recycling en dat de toestand van de vennootschap nodig maakt dat onmiddellijke voorzieningen worden getroffen. Als toelichting hebben [A Holding] c.s. – samengevat – het volgende naar voren gebracht.
3.2
[A Holding] c.s. heeft geen toegang tot de administratie van Leeuwarden Recycling en wordt ook overigens niet geïnformeerd over de gang van zaken bij de vennootschap. Ondertussen zijn [B Holding] c.s. bezig om zonder overleg met [A Holding] c.s. de onderneming van Leeuwarden Recycling te beëindigen. Hoewel de bestuurders slechts gezamenlijk vertegenwoordigingsbevoegd zijn, nemen [B Holding] c.s. namens Leeuwarden Recycling onbevoegd allerlei besluiten, waaronder het beëindigen van de leaseovereenkomst voor twee Volvo vrachtwagens; bovendien dragen zij activiteiten en klanten over aan de door [B Vastgoed] B.V. opgerichte concurrerende vennootschap Oldehove Recycling.
3.3
[B Holding] c.s. hebben gemotiveerd verweer gevoerd. De Ondernemingskamer zal hieronder waar nodig op dit verweer ingaan.
3.4
De Ondernemingskamer overweegt als volgt.
Ontvankelijkheid
3.5
De Ondernemingskamer stelt voorop dat de bevoegdheid tot het indienen van een verzoek tot het instellen van een enquête toekomt aan degenen aan wie deze bevoegdheid in de wet is verleend; de daartoe strekkende opsomming in artikel 2:346 BW is limitatief. Tussen partijen is niet in geschil dat [A Holding] c.s. geen houders zijn van aandelen in Leeuwarden Recycling zoals bedoeld in artikel 2:346, lid 1, aanhef en onder b, BW.
3.6
Volgens vaste rechtspraak (vgl. ECLI:NL:HR:2014:905 (Slotervaartziekenhuis) rov. 5.2.2) brengt de strekking van het enquêterecht echter mee dat de verschaffer van risicodragend kapitaal die een eigen economisch belang heeft in de vennootschap waarop het verzoek betrekking heeft dat in zoverre op een lijn kan worden gesteld met het belang van een aandeelhouder of certificaathouder, voor de toepassing van artikel 2:346, lid 1, aanhef en onder b, BW dient te worden gelijkgesteld met een aandeelhouder of certificaathouder. Of voor een dergelijke gelijkstelling aanleiding bestaat is afhankelijk van de concrete feiten en omstandigheden van het geval.
3.7
De Ondernemingskamer beantwoordt die vraag in dit geval bevestigend. Daarbij is met name van belang dat [A Holding] uitsluitend is opgericht om ten behoeve van [A] de aandelen in [AB Holding] te houden en dat [AB Holding] op haar beurt uitsluitend ten behoeve van [A Holding] en [B Holding] de aandelen in Leeuwarden Recycling houdt. [A Holding] en [AB Holding] verrichten daarnaast zelf geen andere (ondernemings)activiteiten. [A Holding] en [AB Holding] fungeren aldus uitsluitend als tussengeschakelde vennootschappen zonder eigen activiteiten en zonder eigen economisch belang bij hun aandeelhouderschap. Onder die omstandigheden kan worden geoordeeld dat het economisch belang van [A Holding] c.s. als verschaffer van risicodragend kapitaal, in dit geval op één lijn kan worden gesteld met het belang van een aandeelhouder of certificaathouder in Leeuwarden Recycling.
Gegronde redenen
3.8
Tussen partijen is niet in geschil dat de samenwerking in Leeuwarden Recycling is mislukt en dat er geen vooruitzicht meer bestaat op een zinvolle voortzetting van een gezamenlijke onderneming. Tegen die achtergrond zijn partijen ter zitting overeengekomen de waarde van de aandelen in Leeuwarden Recycling te laten vaststellen zodat zij – kort gezegd – zouden kunnen afrekenen en de samenwerking kunnen beëindigen. Die afspraak heeft uiteindelijk niet het gewenste effect gehad, omdat partijen het niet eens zijn geworden over de waarde van de aandelen in Leeuwarden Recycling. Daarom wordt nu alsnog toegekomen aan een beoordeling van de vraag of gegronde reden bestaan voor twijfel aan een juist beleid of een juiste gang van zaken van Leeuwarden Recycling die een onderzoek rechtvaardigen. Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat inmiddels geen sprake meer is van een door Leeuwarden Recycling gedreven onderneming en dat een te gelasten onderzoek dus uitsluitend nog van belang is in het kader van een juiste afwikkeling van de beëindiging van de samenwerking tussen de beide aandeelhouders.
3.9
Partijen hebben de samenwerking in Leeuwarden Recycling aldus vormgegeven dat zij ieder uiteindelijk 50% van de aandelen houden en dat [A Holding] , in de persoon van haar bestuurder [A] , en [B Holding] , in de persoon van haar bestuurder [B] , de gezamenlijk bevoegde bestuurders werden van [AB Holding] , die op haar beurt weer de enige bestuurder werd van Leeuwarden Recycling. De samenwerking tussen partijen komt er daarmee in feite op neer dat [A] en [B] samen het bestuur over Leeuwarden Recycling zouden voeren. Onder die omstandigheden brengt de zorgvuldigheid van (onder meer) artikel 2:8 BW die partijen jegens elkaar en jegens de door hen bestuurde vennootschap in acht moeten nemen mee, dat beide feitelijk bestuurders toegang dienen te hebben tot de administratie van Leeuwarden Recycling, dat de bestuurders elkaar op de hoogte houden van het reilen en zeilen van de vennootschap, dat zij overleg voeren over de te nemen besluiten en dat zij de vennootschap niet vertegenwoordigen zonder de andere bestuurder daarbij te betrekken.
3.1
Van dat alles is bij Leeuwarden Recycling al geruime tijd geen sprake meer geweest. Integendeel, [A Holding] c.s. is in juli 2021 de toegang tot administratie van Leeuwarden Recycling ontzegd en vruchtbaar overleg tussen de bestuurders heeft eigenlijk nooit plaatsgevonden. Daarbij verdient opmerking dat Leeuwarden Recycling gebruik maakte van het terrein en kantoor van (vennootschappen van) [B] , maar dat de afspraken daarover nooit zijn vastgelegd. Volgens [B] zijn personeel, materiaal (containers en vrachtwagens) en klanten aan Leeuwarden Recycling ter beschikking gesteld en werden de kosten daarvan aan Leeuwarden Recycling doorbelast. Of dat zo is en op welke grondslag dat is gebeurd, is niet duidelijk geworden. Dat [A Holding] c.s. betrokken zijn geweest bij de totstandkoming van afspraken over de hoogte en omvang van die doorbelastingen – waarbij [B] evident een tegenstrijdig belang had – is niet gebleken; ook hier ontbreekt iedere schriftelijke vastlegging. Partijen zijn het er niet over eens wie de overname van [G] heeft betaald en of de overgenomen activa eigendom zijn geworden van Leeuwarden Recycling, dan wel aan (een vennootschap van) [B] zijn toegekomen, die ze vervolgens tegen betaling ter beschikking heeft gesteld aan Leeuwarden Recycling. Al met al bestaat over de vermogenstoestand en de rechten en verplichtingen van de vennootschap grote onduidelijkheid. Aan de boekhoudplicht van artikel 2:10 BW is niet voldaan en ook de jaarrekeningen van Leeuwarden Recycling zijn nooit vastgesteld.
3.11
Tussen partijen is als gezegd niet in geschil dat de onderneming van Leeuwarden Recycling inmiddels in feite is beëindigd. [B Holding] c.s. hebben daartoe zelfstandig besloten zonder overleg met, of instemming van, [A Holding] c.s. [B Holding] c.s. hebben in dat kader ook de leaseovereenkomsten voor de Volvo vrachtwagens beëindigd, waarbij allerminst zeker is dat zij daartoe zelfstandig bevoegd waren. [B Vastgoed] B.V. heeft al in juni 2022 Oldehove Recycling opgericht, op hetzelfde adres en met dezelfde bedrijfsomschrijving als Leeuwarden Recycling. Oldehove Recycling verricht inmiddels vergelijkbare activiteiten als voorheen door Leeuwarden Recycling werden verricht en er zijn concrete aanwijzingen dat zij daarbij gebruik maakt van materiaal dat voorheen door Leeuwarden Recycling werd gebruikt en dezelfde klanten bedient. Ook dit lijkt vooralsnog in strijd te zijn met de door [B Holding] c.s. jegens [A Holding] c.s. en Leeuwarden Recycling op grond van artikel 2:8 BW in acht te nemen zorgvuldigheid.
3.12
[B Holding] c.s. hebben op hun beurt aangevoerd dat [A Holding] c.s. steeds geweigerd hebben een bijdrage te leveren en te overleggen, dat [B Holding] c.s. als enige alle investeringen in de samenwerking hebben gedaan, dat medewerkers van [A] bedrijfsgegevens van de [B] -vennootschappen hebben ontvreemd en dat [B Holding] c.s. onder die omstandigheden niet bereid waren nog verder in Leeuwarden Recycling te investeren en daarom geen andere keuze hadden dan de samenwerking te beëindigen. De Ondernemingskamer kan niet anders concluderen dan dat kennelijk ook [B Holding] c.s. menen dat de wijze waarop partijen (niet) hebben samengewerkt een gegronde reden oplevert om te twijfelen aan een juist beleid en een juiste gang van zaken van Leeuwarden Recycling. De vraag aan wie dat alles te wijten is geweest kan op dit moment nog in het midden blijven.
Onderzoek, voorzieningen en kosten
3.13
De slotsom is dat er gegronde redenen bestaan voor twijfel aan een juist beleid en een juiste gang van zaken van Leeuwarden Recycling die een onderzoek rechtvaardigen. Een belangenafweging leidt niet tot een ander oordeel. Hoewel Leeuwarden Recycling al geruime tijd geen activiteiten meer ontplooit, bestaat onverminderd belang bij openheid van zaken en vaststelling wie voor mogelijk wanbeleid verantwoordelijk is. De doeleinden van het enquêterecht kunnen daarom nog steeds worden bereikt.
3.14
De Ondernemingskamer zal een onderzoek gelasten naar het beleid en de gang van zaken van Leeuwarden Recycling in de periode vanaf 5 december 2019 tot aan de datum van deze beschikking. Het staat de te benoemen onderzoeker vrij bij het te verrichten onderzoek naar eigen inzicht gebruik te maken van het door T.M. van Mieghem RV RAB opgestelde waarderingsrapport (zie 1.5).
3.15
Gelet op het feit dat door Leeuwarden Recycling inmiddels geen onderneming meer wordt gedreven ziet de Ondernemingskamer mede uit oogpunt van kostenbesparing op dit moment geen aanleiding onmiddellijke voorzieningen te treffen. De overige verzoeken van [A Holding] c.s., onder meer gericht op het vernietigen van besluiten en het ontslaan van het bestuur zijn op dit moment niet toewijsbaar, maar kunnen aan de orde komen nadat uit het verslag van het nog te verrichten onderzoek is gebleken van wanbeleid.
3.16
De Ondernemingskamer zal de kosten van het onderzoek voor rekening brengen van Leeuwarden Recycling. [A Holding] c.s. hebben ter zitting toegezegd bereid te zijn om voor Leeuwarden Recycling de kosten van het onderzoek bij wijze van voorschot te financieren tot een bedrag van maximaal € 25.000, indien de vennootschap niet in staat blijkt om deze kosten te voldoen.
3.17
De Ondernemingskamer zal bepalen dat de te benoemen onderzoeker niet met zijn of haar werkzaamheden, waaronder het opstellen van het hierna te noemen plan van aanpak, zal hoeven beginnen voordat ten genoegen van de onderzoeker voor de betaling van de daarmee gemoeide kosten zekerheid is gesteld.
3.18
De Ondernemingskamer zal de onderzoeker vragen om binnen zes weken na de beschikking waarbij hij of zij als onderzoeker wordt aangewezen een plan van aanpak en een begroting van de kosten van het onderzoek te maken en deze aan de Ondernemingskamer toe te sturen. De Ondernemingskamer zal partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over die begroting en vervolgens het onderzoeksbudget vaststellen.
3.19
De Ondernemingskamer ziet geen aanleiding Leeuwarden Recycling te veroordelen in de kosten van de procedure.

4.De beslissing

De Ondernemingskamer:
beveelt een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van Leeuwarden Recycling B.V. over de periode vanaf 5 december 2019;
benoemt een nader aan te wijzen en aan partijen bekend te maken persoon om het onderzoek te verrichten;
bepaalt dat de kosten van het onderzoek ten laste komen van Leeuwarden Recycling B.V. en dat zij voor de betaling daarvan ten genoegen van de onderzoeker voor het begin van zijn/haar werkzaamheden zekerheid moet stellen;
houdt in verband met het bepaalde in 3.17 de vaststelling van het onderzoeksbudget aan en verzoekt de onderzoeker binnen zes weken na de beschikking waarbij hij als onderzoeker wordt aangewezen een plan van aanpak en een begroting van de kosten van het onderzoek te maken en deze aan de Ondernemingskamer toe te sturen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.W.H. Vink, voorzitter, mr. C.C. Meijer en mr. M.A.M. Vaessen, raadsheren, en mr. D.E.M. Aleman MBA en prof. dr. mr. A.J.C.C.M. Loonen, raden, in tegenwoordigheid van mr. J.K.G. Meijer, griffier, en in het openbaar uitgesproken door mr. A.W.H. Vink op 7 november 2024.