5.23Het hof overweegt als volgt. De man heeft een wettelijke onderhoudsverplichting jegens de vrouw. Als uitgangspunt geldt dat het aan de man is om te stellen en zo nodig te bewijzen dat hij onvoldoende draagkracht heeft om in de aanvullende behoefte van de vrouw te kunnen voorzien aangezien hij zich op het daaruit voortvloeiende rechtsgevolg beroept, te weten nihilstelling cq verlaging van de alimentatie.
In hoger beroep heeft de man ter toelichting op het gestelde gebrek aan draagkracht vooral verwezen naar eerder in het geding gebrachte stukken, met name naar het genoemde rapport van de accountant van 25 mei 2023, maar ook naar de bij zijn inleidend verzoek gevoegde draagkrachtberekening en de ter zitting van de rechtbank voorgedragen pleitnota. Het hof stelt vast dat zich verder in het dossier bevinden: de jaarstukken van [X] B.V. (de onderneming van de man) van 2023, de aangifte IB 2023 en de aanslagen IB van 2019 tot en met 2022, overgelegd als bijlagen bij het rapport van 25 mei 2023.
Met het voorgaande heeft de man, naar het oordeel van het hof, tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw, onvoldoende onderbouwd dat het hem aan draagkracht ontbreekt om in de aanvullende behoefte van de vrouw te voorzien. Deze stukken zijn namelijk vooral gebaseerd op de situatie tot en met 2022, met een prognose voor 2023 terwijl inmiddels bekend is dat laatstgenoemd jaar in financieel en fiscaal opzicht een afwijkend jaar was, omdat de man in het kader van de Wet excessief lenen zijn financiën aanzienlijk heeft moeten herstructureren, zoals hij zelf naar voren heeft gebracht. Hij heeft in 2023 eenmalig een regulier voordeel genoten - althans in zijn aangifte IB opgevoerd - van € 3.347.006,-.
Het had op de weg van de man gelegen om een deugdelijk inzicht te geven in zijn actuele inkomens- en vermogenspositie. Ook had hij een actuele draagkrachtberekening moeten indienen, rekening houdend met de recent verkregen liquiditeiten. In de door de man op 19 augustus 2024 ingediende vermogensopstelling gaat de man uit van een aanvangsvermogen van € 4.195.867,- per 1 januari 2024, maar zonder een toereikende toelichting, die ontbreekt is niet duidelijk hoe hij aan dat bedrag komt (de enkele verwijzing naar pagina ‘5 van 8 en 2 van 3’ levert de verlangde helderheid niet op).
Uit de aangifte IB 2023 van de man blijken de volgende bezittingen per einde 2023:
Bank- en spaartegoeden (Nederland) : € 175.450,-
Bank- en spaartegoeden (buitenland) : € 5.943,-
Aandelen en obligaties : € 1.218.942,-
Vorderingen : € 47.837,-
Onroerende zaken in Nederland : € 2.617.000 ( [plaats D] )
Onroerende zaken in het buitenland : € 1.170.000,- (aandeel man [plaats C] )
Totaal : € 5.235.172,-
Ter zitting in hoger beroep heeft de man verklaard dat de woning in [plaats D] is verkocht voor € 2.250.000,- en dat deze woning is geleverd op 14 juni 2024. Het moet ervoor worden gehouden dat de beschikbaar gekomen overwaarde liquide is (geweest).
De totale waarde van de (box 3) bezittingen is in 2023 verminderd van € 7.965.377,- tot
€ 5.235.172,-. Het hof begrijpt: voornamelijk als gevolg van de overheveling van een deel van de effectenportefeuille naar de eigen BV, de verkoop van de woning in België en de verkoop van (de economische eigendom van) het appartement in Frankrijk aan de BV.
De schuldenlast in box 3 is in 2023 teruggebracht van € 5.645.588 naar € 628.234,-. Het hof begrijpt dat dit voornamelijk het gevolg is van de aflossing van de lening van de man bij zijn BV (€ 3.959.458,-) – onder andere met genoemde dividenduitkering - en de overheveling van de schuld bij InsingerGilissen Bankiers (€ 1.125.000,-) naar – kennelijk - de BV.
Van genoemde schuld van € 628.234,- per einde 2023 maakte deel uit de hypothecaire schuld voor de woning in [plaats D] (€ 412.500,-). Die is afgelost.
Wat betreft de vennootschap van de man: de rechtbank heeft terecht gewezen op de winstreserve per einde 2023. Blijkens de aangifte VpB bedroeg het fiscaal ondernemingsvermogen eind 2023 nog € 6.357.910,- waarvan € 6.203.625,- winstreserves. De grootste activa zijn: het appartement in Frankrijk (€ 555.000,-), de deelneming (€ 619.286,-), de vordering op de man (€ 1.915.542,-) – het hof begrijpt: wegens lening voor verbouwingskosten van de woning aan het [A-straat] – de lening aan de kinderen (€ 1.125.000,-), kortlopende vorderingen op participanten (€ 213.852,-) – het hof begrijpt: de rekening-courantschuld van de man - en effecten (€ 3.187.033,-). Het totaal van de activa bedraagt per einde 2023 € 7.770.142,-.
Aan de passivakant zijn de belangrijkste posten: de pensioenvoorziening (€ 278.644,-) en de schuld aan een kredietinstelling (€ 1.125.000,-). Uit de fiscale winstberekening (PvB) valt op te maken dat [X] BV als zelfstandige eenheid (dus de pensioen-BV weggedacht) geen bijzondere uitgaven heeft, terwijl zij wel over rente-inkomsten en inkomsten uit beleggingen beschikt.
De man heeft bij herhaling verwezen naar het accountantsrapport van 25 mei 2023. Dit rapport is echter niet actueel aangezien het is gebaseerd op de jaren 2019 tot en met 2022. Het hof stelt voorts vast dat het rapport niet volledig is, met name niet omdat de accountant geen rekening ermee lijkt te houden dat de man de alimentatie als persoonsgebonden aftrek ook in aftrek kan nemen in achtereenvolgens box 3 en box 2. Draagkrachtberekeningen van de man waaruit blijkt dat hij met deze aftrek rekening houdt ontbreken.