ECLI:NL:GHAMS:2024:3406

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
10 december 2024
Zaaknummer
200.342.035/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen gerechtsdeurwaarders over onrechtmatige betekening en executiemaatregelen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een klacht van een klager tegen twee gerechtsdeurwaarders. De klager had bezwaar gemaakt tegen de betekening van een echtscheidingsbeschikking door gerechtsdeurwaarder 2, die volgens hem onrechtmatig was omdat er op dat moment geen achterstand in de betaling van de kinderalimentatie bestond. Daarnaast werd geklaagd dat de gerechtsdeurwaarders doorgingen met executiemaatregelen, ondanks dat zij hadden aangegeven dat het geen probleem zou zijn als de klager pas twee weken later zou betalen. Het hof oordeelde dat de klacht tegen gerechtsdeurwaarder 1 gedeeltelijk gegrond was, terwijl de klacht tegen gerechtsdeurwaarder 2 geheel ongegrond werd verklaard. De maatregel van berisping werd opgelegd aan gerechtsdeurwaarder 1, terwijl gerechtsdeurwaarder 2 geen sanctie kreeg. De uitspraak benadrukt de zorgvuldigheid die van gerechtsdeurwaarders wordt verwacht bij het uitvoeren van hun taken, vooral in situaties waarin betalingsproblemen spelen. Het hof bevestigde dat de gerechtsdeurwaarders niet tuchtrechtelijk laakbaar hadden gehandeld door de betekening uit te voeren, maar dat er wel tekortkomingen waren in de communicatie van gerechtsdeurwaarder 1.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.342.035/01 GDW
nummers eerste aanleg : C/13/734857 / DW RK 23/198
C/13/743439 / DW RK 23/453 (verzet)
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 17 december 2024
inzake

1.[appellant 1] ,

gerechtsdeurwaarder te [plaats 1] ,
2.
[appellant 2],
gerechtsdeurwaarder te [plaats 1] ,
appellanten,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [plaats 2] ,
geïntimeerde.
Partijen worden hierna de gerechtsdeurwaarders (respectievelijk gerechtsdeurwaarder 1 en gerechtsdeurwaarder 2) en klager genoemd.

1.De zaak in het kort

In opdracht van de ex-echtgenote van klager heeft gerechtsdeurwaarder 2 aan klager de echtscheidingsbeschikking betekend. Hierna heeft klager telefonisch met gerechtsdeurwaarder 1 over het exploot gesproken. Klager verwijt de gerechtsdeurwaarders in deze tuchtprocedure onder meer dat de betekening onrechtmatig was, omdat er op dat moment nog geen achterstand in de betaling van de kinderalimentatie bestond en dat de gerechtsdeurwaarders zijn doorgegaan met het nemen van executiemaatregelen, hoewel zij te kennen hadden gegeven dat het geen probleem zou zijn als klager pas twee weken later zou betalen. Anders dan in eerste instantie is beslist, verklaart het hof de klachten ten aanzien van gerechtsdeurwaarder 1 slechts gedeeltelijk gegrond en ten aanzien van gerechtsdeurwaarder 2 geheel ongegrond.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De gerechtsdeurwaarders hebben op 3 juni 2024 een beroepschrift – met bijlagen – bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 15 mei 2024 tussen partijen gegeven onder bovengenoemd nummer (ECLI:NL:TGDKG:2024:42).
2.2.
Klager heeft op 30 augustus 2024 een verweerschrift – met bijlagen – bij het hof ingediend.
2.3.
De gerechtsdeurwaarders hebben op 23 september 2024 nadere producties ingediend. De bijbehorende toelichting is door het hof geweigerd, omdat repliek volgens het procesreglement niet is toegestaan.
2.4.
Het hof heeft van de kamer de stukken van de eerste aanleg ontvangen.
2.5.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 7 oktober 2024. De gerechtsdeurwaarders en klager zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; klager aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.

3.Feiten

Het hof verwijst naar de feiten die de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling daarvan geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat. Waar nodig aangevuld met andere feiten die zijn komen vast te staan, zijn die feiten de volgende.
3.1.
Op 31 mei 2023 heeft gerechtsdeurwaarder 2 een exploot aan klager betekend (door achterlating in een gesloten envelop op het adres van klager), waarin onder meer het volgende is vermeld:

(…)
BETEKEND:
de grosse van een beschikking met aangehecht convenant van 8 juli 2019 in de zaak tussen rekwirant(e) en gerekwireerde, waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.
Voorts heb ik, (toegevoegd) (kandidaat) gerechtsdeurwaarder, als houder en uit kracht van (ondermeer) de ten deze betekende titel de gerekwireerde voornoemd
BEVEL GEDAAN:
Om onmiddellijk (om derdenbeslag te voorkomen), althans binnen twee dagen na heden (ter voorkoming van overige executiemaatregelen) aan onder meer de inhoud van de ten deze betekende titel te voldoen en mitsdien aan mij, (toegevoegd) (kandidaat) gerechtsdeurwaarder, tegen bewijs van betaling te betalen:
De bij vooruitbetaling verschuldigde alimentatie van laatstelijk na indexering bedragende (voor de 3 kinderen) € 1214,72 per maand
€ pro memorie
Executiekosten
€ 1,34
De kosten van dit exploot zoals hierna vermeld
€ pro memorie
Overige executiekosten
€ pro memorie
(Eventueel) nog te vervallen alimentatie per juni 2023
€ pro memorie
(…)
MET AANZEGGING:
dat gerekwireerde (eveneens) gehouden is het bedrag aan alimentatie (inclusief indexering) per de eerste van de maand, bij vooruitbetaling, op de rekening van rekwirant(e) te doen toekomen:
dat bij niet voldoening aan dit bevel de rekwirant(e) zal doen overgaan tot tenuitvoerlegging van de ten deze betekende titel door alle middelen rechtens, onder meer door inbeslagneming en openbare verkoop van de roerende en eventuele onroerende zaken van de gerekwireerde.
(…)
De kosten van het exploot bedragen € 140,60 (inclusief BTW).
3.2.
Nadat klager op 31 mei 2023 op of omstreeks 23:09 uur gerechtsdeurwaarder 1 had gebeld, heeft klager de volgende e-mail aan het kantoor van de gerechtsdeurwaarders gestuurd om 23:32 uur:

Zojuist hebben we telefonisch gesproken over dossier [x] .
Uit uw schrijven begrijp ik dat [hof: de ex-echtgenote] verzocht heeft de kinderalimentatie over juni 2023 op tijd te voldoen. Dit begrijp ik uiteraard en dat is ook mijn streven, echter zoals ik ook naar mevrouw en haar advocaat heb gecommuniceerd, ben ik het grootste deel van 2022 en tot aan maart 2023 werkloos geweest en heb ik duizenden Euro’s verlies geleden met mijn bedrijf.
Gelukkig heb ik per 1 maart 2023 als ZZP’er een nieuwe opdracht bij een klant. Afgelopen 2 maanden heb ik daarmee de schade afbetaald, onder andere achterstallige belastingbetalingen en investeringen om mijn websites online te houden (mijn enige bron van inkomsten).
De betalingstermijn van deze opdracht is 15 dagen. Ik zal de alimentatie dus (net als afgelopen maanden) zo snel mogelijk, doch uiterlijk op 15 juni 2023 voldoen. Mocht dit niet lukken, dan zal ik noodmiddelen aanwenden om dit alsnog zo snel mogelijk te regelen, zoals ik in het jaar met verlies heb gedaan.
Graag verneem ik van u bevestiging van ontvangst en reactie op bovenstaande.
3.3.
Klager en gerechtsdeurwaarder 1 hebben elkaar op 1 juni 2023 nogmaals telefonisch gesproken.
3.4.
Op 1 juni 2023 heeft gerechtsdeurwaarder 1 executoriaal derdenbeslag gelegd op de bankrekening van klager.
3.5.
Bij exploot van 2 juni 2023 heeft gerechtsdeurwaarder 2 het proces-verbaal van het gelegde beslag aan klager betekend.
3.6.
Op 2 juni 2023 heeft klager de achterstallige alimentatie en de in rekening gebrachte kosten voldaan en is het derdenbeslag opgeheven.
3.7.
In de periode van 5 tot en met 7 juni 2023 hebben de advocaat van klager en gerechtsdeurwaarder 2 gecorrespondeerd over het op 31 mei 2023 betekende exploot en het op 1 juni 2023 gelegde bankbeslag.
3.8.
In de periode van 9 tot en met 13 juni 2023 hebben klager en een andere gerechtsdeurwaarder van het kantoor van de gerechtsdeurwaarders, naar aanleiding van door klager ingediende klachten, gecorrespondeerd over het op 31 mei 2023 betekende exploot en het op 1 juni 2023 gelegde bankbeslag.

4.De klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat:
de gerechtsdeurwaarders te vroeg zijn geweest met de betekening en het bevel op 31 mei 2023 (om 15:05 uur) omdat klager die dag nog tot 23:59:59 uur de tijd had om de alimentatie te voldoen. De betekening was onrechtmatig omdat er nog geen achterstand was. De kosten van € 140,- die daarmee samenhangen, zijn ten onrechte gemaakt;
de gerechtsdeurwaarders al op 1 juni 2023, zonder aankondiging, beslag hebben gelegd op de bankrekening van klager, hoewel in het exploot van 31 mei 2023 aan klager was medegedeeld dat hij twee dagen de tijd had om aan de vordering te voldoen voordat executiemaatregelen zouden worden genomen;
de gerechtsdeurwaarders te kennen hebben gegeven dat het geen probleem zou zijn als klager pas op 15 juni 2023 zou kunnen betalen, maar desalniettemin zonder terugkoppeling van hun cliënte zijn doorgegaan met het nemen van executiemaatregelen.

5.Beoordeling

5.1.
De voorzitter van de kamer heeft bij beslissing van 29 november 2023 de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Tegen deze beslissing heeft klager tijdig verzet ingesteld. De kamer heeft in de bestreden beslissing het verzet van klager deels gegrond en deels niet-ontvankelijk verklaard, de beslissing van de voorzitter vernietigd, de klacht gegrond verklaard en aan de gerechtsdeurwaarders de maatregel van berisping en een geldboete van € 500,- opgelegd. Voorts heeft de kamer de gerechtsdeurwaarders veroordeeld in de proceskosten.
Omvang hoger beroep
5.2.
Uit artikel 39 van de Gerechtsdeurwaarderswet volgt – kort weergegeven en voor zover hier van belang – dat de voorzitter van de kamer klachten die naar zijn oordeel kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond dan wel van onvoldoende gewicht zijn, kan afwijzen. Tegen een dergelijke beslissing kan verzet worden gedaan bij de kamer. Tegen de beslissing van de kamer dat het verzet niet-ontvankelijk of ongegrond is, staat geen rechtsmiddel open. De kamer heeft in zijn beslissing van 15 mei 2024 de (tweede) verzetsgrond – inhoudende dat de voorzitter de aanvullingen van klager van 13 en 22 juni 2023 ten onrechte niet in de beslissing heeft meegenomen – niet-ontvankelijk verklaard. Dit betekent dat alleen de klacht zoals deze door klager op 9 juni 2023 bij de kamer is ingediend, ter beoordeling aan het hof voorligt.
Te vroege betekening (klachtonderdeel a.)
5.3.
Anders dan de kamer is het hof van oordeel dat dit klachtonderdeel ongegrond is. De tekst van het exploot suggereert niet dat klager op dat moment een achterstand had in betaling van de alimentatie. Er is alleen bevel gedaan om aan de inhoud van de alimentatiebeschikking te voldoen (de verplichting tot tijdige betaling van de alimentatie is daaronder begrepen) en aangezegd dat bij niet voldoening aan dit bevel executiemaatregelen zullen volgen.
5.4.
In het exploot is wel nog bevel gedaan om de executiekosten van € 140,60 te voldoen. Het hof wijst erop dat nadat de rechter uitspraak heeft gedaan, de partij die daarbij belang heeft die uitspraak steeds aan de wederpartij mag betekenen. In beginsel dient een opdrachtgever (in dit geval de ex-echtgenote van klager) de kosten van een exploot aan de gerechtsdeurwaarder te voldoen. Het hangt van de omstandigheden van het geval af, of die kosten kunnen worden doorberekend aan de wederpartij van de opdrachtgever. Een relevante omstandigheid is de wijze waarop in de betekende titel is bepaald wie de proceskosten moet voldoen. Maar een omstandigheid is ook of de wederpartij al dan niet heeft voldaan aan de inhoud van de betekende titel. Omdat klager al langere tijd de maandelijkse bijdrage niet tijdig, dat wil zeggen: bij vooruitbetaling, betaalde, maar ten tijde van de betekening geen betalingsachterstand had, is in dit geval niet zonder meer duidelijk of de executiekosten bij klager in rekening hadden mogen worden gebracht. Het antwoord op die vraag moet echter worden gegeven door de executierechter en niet door de tuchtrechter.
5.5.
Op grond van het vorenstaande is het hof, anders dan de kamer, van oordeel dat de gerechtsdeurwaarders niet tuchtrechtelijk laakbaar hebben gehandeld door het exploot op 31 mei 2023 te betekenen. Klachtonderdeel a. is dus ongegrond.
Klager had na 31 mei 2023 twee dagen de tijd om de vordering te voldoen (klachtonderdeel b)
5.6.
Bij een derdenbeslag geldt, anders dan klager meent op basis van het exploot van 31 mei 2023, geen wachttermijn van twee dagen voordat verdere executiemaatregelen mogen worden genomen. Dit volgt uit artikel 475 en verder van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De ook in het exploot genoemde termijn van twee dagen ziet op de uitvoering van andere executiemaatregelen. De gerechtsdeurwaarders hebben dit ook zo verwoord in het exploot. De tekst van het exploot is dus in overeenstemming met de wet. Het hof acht klachtonderdeel b. daarom ongegrond.
Doorgaan met het nemen van executiemaatregelen hoewel uitstel akkoord was (klachtonderdeel c.)
5.7.
Het hof stelt allereerst vast dat gerechtsdeurwaarder 2 geen rol heeft gespeeld bij de gebeurtenissen waarover wordt geklaagd in dit klachtonderdeel, aangezien klager op 31 mei en op 1 juni 2023 telefonisch met gerechtsdeurwaarder 1 heeft gesproken en gerechtsdeurwaarder 1 ook degene is geweest die het bankbeslag heeft gelegd op 1 juni 2023. Ten aanzien van gerechtsdeurwaarder 2 verklaart het hof klachtonderdeel c. dan ook ongegrond.
5.8.
Ten aanzien van gerechtsdeurwaarder 1 oordeelt het hof als volgt. Tijdens het (late) telefoongesprek op 31 mei 2023 heeft klager aan gerechtsdeurwaarder 1 laten weten dat het hem waarschijnlijk niet zou lukken tijdig de alimentatie over juni 2023 te betalen. Klager heeft het telefoongesprek opgenomen. Uit het in deze procedure overgelegde geluidsbestand volgt onder andere dat gerechtsdeurwaarder 1 hierop heeft gereageerd met de mededeling: “als je even een mailtje kan sturen dat je het de 15e gaat betalen”. Gerechtsdeurwaarder 1 heeft daarbij niet vermeld dat dan de volgende dag beslag zou worden gelegd, terwijl hij tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft verklaard op dat moment wel op de hoogte te zijn geweest van de inhoud van het dossier. Klager heeft het telefoongesprek verwoord in zijn daaropvolgende e-mail aan het kantoor van de gerechtsdeurwaarders. Vervolgens hebben klager en gerechtsdeurwaarder 1 elkaar telefonisch gesproken op 1 juni 2023. Van dit gesprek is geen geluidsopname gemaakt en/of overgelegd en partijen verschillen erover van mening of gerechtsdeurwaarder 1 tijdens dat gesprek heeft gezegd dat het niet akkoord was dat klager pas uiterlijk 15 juni 2023 zou betalen. Voor gerechtsdeurwaarder 1 stond na dit laatste telefoongesprek wel vast dat klager niet aan zijn betalingsverplichting zou voldoen, terwijl zijn cliënte onmiddellijke betaling wenste. Op dat moment had van gerechtsdeurwaarder 1 mogen worden verwacht dat hij klager in de gelegenheid zou hebben gesteld om alsnog onmiddellijk te betalen, voordat hij executiemaatregelen zou gaan uitvoeren. De urgentie van de kwestie had gerechtsdeurwaarder 1 duidelijker aan klager moeten overbrengen, temeer nu klager in zijn e-mail van 31 mei 2023 te kennen had gegeven dat hij noodmiddelen kon aanwenden. Het hof sluit zich daarom aan bij het oordeel van de kamer dat gerechtsdeurwaarder 1 niet goed met klager heeft gecommuniceerd over het verzoek van klager om uitstel van betaling. Het hof acht klachtonderdeel c. ten aanzien van gerechtsdeurwaarder 1 gegrond.
Maatregel
5.9.
De klacht tegen gerechtsdeurwaarder 2 is geheel ongegrond. Ten aanzien van gerechtsdeurwaarder 1 is ook het hof van oordeel dat zijn handelen tuchtrechtelijk laakbaar is. Hij heeft niet zorgvuldig gehandeld door klager niet alsnog in de gelegenheid te stellen om tot onmiddellijke betaling over te gaan. Van een gerechtsdeurwaarder wordt bij het uitvoeren van zijn werkzaamheden een hoge mate van zorgvuldigheid verwacht, zeker als het om beslaglegging gaat. De kamer heeft aan gerechtsdeurwaarder 1 de maatregel van berisping en een geldboete van € 500,- opgelegd. Omdat hof minder klachtonderdelen gegrond verklaart dan de kamer, ziet het hof aanleiding om aan gerechtsdeurwaarder 1 alleen de maatregel van berisping op te leggen.
Geen kostenveroordeling in hoger beroep
5.10.
Wat gerechtsdeurwaarder 2 betreft is het hoger beroep volledig succesvol. Om die reden behoeft hij in het geheel geen proceskosten te betalen. Het hoger beroep van gerechtsdeurwaarder 1 heeft gedeeltelijk succes. Omdat het hoger beroep leidt tot oplegging van een minder zware maatregel, ziet het hof – overeenkomstig de door het hof gehanteerde richtlijn ‘
Uitgangspunten proceskostenveroordeling in hoger beroep’ (te raadplegen op de website van dit hof) – af van een kostenveroordeling voor gerechtsdeurwaarder 1 in hoger beroep. De door de kamer uitgesproken proceskostenveroordeling voor gerechtsdeurwaarder 1 blijft wel in stand, te weten kosten klager van € 50,- en kosten behandeling van de klacht door de kamer van € 1.500,-.
Conclusie
5.11.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het hof, anders dan de kamer, van oordeel is dat ten aanzien van gerechtsdeurwaarder 1 klachtonderdelen a. en b. ongegrond zijn en klachtonderdeel c. gegrond is en dat ten aanzien van gerechtsdeurwaarder 2 de klacht op alle onderdelen ongegrond is. Verder is het hof van oordeel dat voor het gegronde klachtonderdeel c. aan gerechtsdeurwaarder 1 alleen de maatregel van berisping moet worden opgelegd. Het hof zal de beslissing van de kamer daarom vernietigen voor zover het betreft de gegrondheid van klachtonderdelen a. en b. ten aanzien van gerechtsdeurwaarder 1 en de gegrondheid van de klacht ten aanzien van gerechtsdeurwaarder 2 alsmede de aan de gerechtsdeurwaarders opgelegde maatregel van een geldboete en de aan gerechtsdeurwaarder 2 opgelegde maatregel van berisping en proceskostenveroordeling. Voor het overige zal het hof de beslissing van de kamer bevestigen.

6.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing, voor zover het betreft de gegrondheid van klachtonderdelen a. en b. ten aanzien van gerechtsdeurwaarder 1 en de gegrondheid van de klacht ten aanzien van gerechtsdeurwaarder 2 alsmede de aan de gerechtsdeurwaarders opgelegde maatregel van een geldboete en de aan gerechtsdeurwaarder 2 opgelegde maatregel van berisping en proceskostenveroordeling;
en, in zoverre opnieuw beslissende:
- verklaart de gehele klacht ten aanzien van gerechtsdeurwaarder 2 ongegrond;
- verklaart klachtonderdelen a. en b. ten aanzien van gerechtsdeurwaarder 1 ongegrond;
- bevestigt de bestreden beslissing voor zover daarbij klachtonderdeel c. ten aanzien van gerechtsdeurwaarder 1 gegrond is verklaard, aan gerechtsdeurwaarder 1 de maatregel van berisping is opgelegd en gerechtsdeurwaarder 1 is veroordeeld in de proceskosten.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2024 door de rolraadsheer.