In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een klacht van een klager tegen twee gerechtsdeurwaarders. De klager had bezwaar gemaakt tegen de betekening van een echtscheidingsbeschikking door gerechtsdeurwaarder 2, die volgens hem onrechtmatig was omdat er op dat moment geen achterstand in de betaling van de kinderalimentatie bestond. Daarnaast werd geklaagd dat de gerechtsdeurwaarders doorgingen met executiemaatregelen, ondanks dat zij hadden aangegeven dat het geen probleem zou zijn als de klager pas twee weken later zou betalen. Het hof oordeelde dat de klacht tegen gerechtsdeurwaarder 1 gedeeltelijk gegrond was, terwijl de klacht tegen gerechtsdeurwaarder 2 geheel ongegrond werd verklaard. De maatregel van berisping werd opgelegd aan gerechtsdeurwaarder 1, terwijl gerechtsdeurwaarder 2 geen sanctie kreeg. De uitspraak benadrukt de zorgvuldigheid die van gerechtsdeurwaarders wordt verwacht bij het uitvoeren van hun taken, vooral in situaties waarin betalingsproblemen spelen. Het hof bevestigde dat de gerechtsdeurwaarders niet tuchtrechtelijk laakbaar hadden gehandeld door de betekening uit te voeren, maar dat er wel tekortkomingen waren in de communicatie van gerechtsdeurwaarder 1.