In deze zaak heeft [geïntimeerde] onderhoud en reparaties uitgevoerd aan een auto van [appellante]. Na het uitvoeren van de werkzaamheden ontstond er onenigheid over de betaling van de factuur. [appellante] stelde dat de reparaties gebrekkig waren en dat het onderhoud zinloos was. Het hof oordeelde dat [geïntimeerde] niet in verzuim was geraakt, omdat er geen ingebrekestelling had plaatsgevonden. De overige bezwaren van [appellante] werden eveneens verworpen, en het hof bevestigde de eerdere veroordeling van [appellante] tot betaling van het factuurbedrag.
De procedure begon met een dagvaarding van [appellante] op 18 april 2023, waarin zij in hoger beroep ging tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 januari 2023. Tijdens de mondelinge behandeling op 16 september 2024 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de rechtbank waren weergegeven en heeft deze als uitgangspunt genomen voor de beoordeling.
Het hof concludeerde dat [appellante] niet in staat was om de overeenkomst te ontbinden, omdat [geïntimeerde] niet in verzuim was geraakt. De kosten voor de APK en het groot onderhoud moesten door [appellante] worden betaald, aangezien er geen tekortkomingen waren vastgesteld die dit zouden rechtvaardigen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep.