ECLI:NL:GHAMS:2024:3400

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 december 2024
Publicatiedatum
10 december 2024
Zaaknummer
200.327.301/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake onderhoud en reparatie van een auto met geschil over factuur en verzuim

In deze zaak heeft [geïntimeerde] onderhoud en reparaties uitgevoerd aan een auto van [appellante]. Na het uitvoeren van de werkzaamheden ontstond er onenigheid over de betaling van de factuur. [appellante] stelde dat de reparaties gebrekkig waren en dat het onderhoud zinloos was. Het hof oordeelde dat [geïntimeerde] niet in verzuim was geraakt, omdat er geen ingebrekestelling had plaatsgevonden. De overige bezwaren van [appellante] werden eveneens verworpen, en het hof bevestigde de eerdere veroordeling van [appellante] tot betaling van het factuurbedrag.

De procedure begon met een dagvaarding van [appellante] op 18 april 2023, waarin zij in hoger beroep ging tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 januari 2023. Tijdens de mondelinge behandeling op 16 september 2024 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de rechtbank waren weergegeven en heeft deze als uitgangspunt genomen voor de beoordeling.

Het hof concludeerde dat [appellante] niet in staat was om de overeenkomst te ontbinden, omdat [geïntimeerde] niet in verzuim was geraakt. De kosten voor de APK en het groot onderhoud moesten door [appellante] worden betaald, aangezien er geen tekortkomingen waren vastgesteld die dit zouden rechtvaardigen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.327.301/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : 10117593 CV EXPL 22-12454
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 10 december 2024
inzake
[appellante],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. E. Doornbos te Badhoevedorp,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. E.J.H. van Lith te Almere.
Partijen worden hierna [appellante] en [geïntimeerde] genoemd.

1.De zaak in het kort

[geïntimeerde] heeft onderhoud en reparaties verricht aan een auto van [appellante] . Over het betalen van de factuur voor het werk is onenigheid ontstaan. [appellante] heeft onder meer aangevoerd dat de reparaties gebrekkig waren en het onderhoud – vanwege die gebreken – zinloos.
Het hof oordeelt onder meer dat [geïntimeerde] niet in verzuim is geraakt, omdat [geïntimeerde] niet in gebreke is gesteld. Ook de overige bezwaren van [appellante] worden verworpen. [appellante] moet betalen waartoe hij door de rechtbank is veroordeeld.

2.Het geding in hoger beroep

[appellante] is bij dagvaarding van 18 april 2023 in hoger beroep gekomen van een vonnis van 20 januari 2023 van de rechtbank Amsterdam, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser/gedaagde in verzet en [appellante] als gedaagde/eiseres in verzet.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven
- memorie van antwoord, met één productie
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 16 september 2024 door hun advocaten laten toelichten, mr. Doornbos aan de hand van overgelegde spreekaantekeningen.
Ten slotte is arrest gevraagd.

3. Feiten

De rechtbank heeft in onderdeel 2 van het bestreden vonnis de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. In hoger beroep is niet in geschil dat de feiten juist zijn weergegeven, zodat ook het hof van deze feiten uitgaat. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten, komen de feiten neer op het volgende.
3.1.
[geïntimeerde] exploiteert in [woonplaats] een autogarage onder de naam [bedrijfsnaam] .
3.2.
Enig bestuurder en aandeelhouder van [appellante] is [Persoon] (hierna: [Persoon] ).
Op 17 maart 2021 stond [Persoon] met zijn [automerk] , kenteken [#] (hierna: de auto), met een defect langs de snelweg. [geïntimeerde] heeft op verzoek van [Persoon] de auto weggesleept en voor onderzoek naar zijn garage gebracht.
3.3.
Op 19 maart 2021 heeft [Persoon] via Whatsapp aan [geïntimeerde] het volgende meegedeeld:
‘Goedemiddag [geïntimeerde] , wat is de stand van zaken nu? Heb je het probleem kunnen vinden en oplossen? Vergeet niet de APK en de onderhoudsbeurt? Alvast dank!’
3.4.
Uit het onderzoek door [geïntimeerde] bleek dat het motorblok van de auto defect was en moest worden vervangen. Na overleg tussen [geïntimeerde] en [Persoon] heeft [Persoon] op 26 maart 2021 aan [geïntimeerde] geappt:
‘Goedemorgen [geïntimeerde] , kan je die gereviseerde motor halen van €2900 ex? Je had het erover dat de je de leenauto nodig hebt daarvoor. Wanneer moet ik die komen brengen?’
3.5.
Het defecte motorblok is in de garage van [geïntimeerde] vervangen door een gereviseerde motor. [Persoon] heeft de [automerk] daarna opgehaald. Kort daarop deden zich problemen voor met het gereviseerde motorblok. [Persoon] heeft de auto teruggebracht naar de garage van [geïntimeerde] en een leenauto van [geïntimeerde] meegekregen. Na onderzoek en reparaties heeft [Persoon] op 17 mei 2021 de auto weer opgehaald en de leenauto teruggegeven.
3.6.
Bij factuur van 27 mei 2021 heeft [geïntimeerde] in totaal € 8.569,97 inclusief btw aan [appellante] in rekening gebracht voor de kosten van reparaties en onderhoud aan de auto en kosten die daarmee verband houden, zoals de kosten van de leenauto. Over de hoogte van het factuurbedrag is tussen partijen onenigheid ontstaan. [appellante] heeft geweigerd het bedrag van de factuur te betalen.
3.7.
In oktober 2021 zijn er weer problemen met de motor van de auto ontstaan.
[appellante] heeft [geïntimeerde] daarover niet ingelicht. Zij heeft de problemen laten herstellen door een ander autobedrijf.

4.Eerste aanleg

4.1.
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg gevorderd, samengevat, [appellante] te veroordelen tot het betalen van het in 3.6 genoemde factuurbedrag van € 8.569,97, met wettelijke rente, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.
4.2.
Bij verstekvonnis van 8 augustus 2022 heeft de rechtbank de vorderingen, waaronder de wettelijke handelsrente, toegewezen. [appellante] heeft daartegen verzet ingesteld.
4.3.
Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank het verstekvonnis vernietigd en [appellante] veroordeeld, uitvoerbaar bij voorraad, om aan [geïntimeerde] te betalen:
  • € 7.218,63 inclusief btw, met de wettelijke handelsrente,
  • € 735,93 aan buitengerechtelijke incassokosten, met de wettelijke rente,
  • € 658,33 voor de kosten van de verstekprocedure en € 311,- voor de kosten van de verzetprocedure, met nakosten.

5.Beoordeling

5.1.
[appellante] heeft in hoger beroep vijf grieven aangevoerd. [appellante] heeft in hoger beroep met verwijzing naar de dagvaarding in hoger beroep geconcludeerd, kort gezegd, tot het vernietigen van het bestreden vonnis en tot het alsnog volledig afwijzen van de vorderingen van [geïntimeerde] , met proceskosten.
Verzuim
5.2.
Met grief 1 betoogt [appellante] dat zij [geïntimeerde] niet in gebreke hoefde te stellen om de overeenkomst tussen partijen te mogen ontbinden. [appellante] stelt hiertoe samengevat het volgende. Na het vervangen van het motorblok en de reparatie daarvan, heeft [geïntimeerde] [Persoon] bedreigd toen er onenigheid ontstond over de factuur. Bovendien zijn er opnieuw problemen ontstaan aan de motor, terwijl [geïntimeerde] al een tweede kans had gehad om de auto deugdelijk te repareren. [appellante] wijst in dit verband ook op de redelijkheid en billijkheid.
5.3.
Het hof begrijpt dat [appellante] stelt dat zij het factuurbedrag niet hoeft te betalen, als gevolg van de omstandigheid dat zij de overeenkomst tussen partijen mocht ontbinden.
Volgens art. 6:265 lid 2 BW ontstaat de bevoegdheid tot ontbinding pas wanneer de schuldenaar in verzuim is, voor zover nakoming niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is. Verzuim treedt volgens art. 6:82 lid 1 BW in wanneer de schuldenaar in gebreke wordt gesteld bij een schriftelijke aanmaning waarbij hem een redelijke termijn voor de nakoming wordt gesteld, en nakoming binnen deze termijn uitblijft. Het staat niet ter discussie dat [appellante] [geïntimeerde] niet in gebreke heeft gesteld. Verder is gesteld noch gebleken dat zich een van de in art. 6:83 BW genoemde gevallen heeft voorgedaan waarin het verzuim intreedt zonder ingebrekestelling.
5.4.
De omstandigheid dat zich na het verhelpen van de problemen met de gereviseerde motor opnieuw motorproblemen voordeden, rechtvaardigt niet het oordeel dat vanwege de redelijkheid en billijkheid of om andere redenen niet van [appellante] kon worden verlangd [geïntimeerde] daarover in te lichten en [geïntimeerde] – na ingebrekestelling – de gelegenheid te geven de problemen te onderzoeken en te verhelpen. Voor zover [appellante] heeft aangevoerd dat dit nutteloos zou zijn geweest, is niet of onvoldoende toegelicht dat [geïntimeerde] niet in staat was om de problemen te verhelpen, of daartoe niet bereid was. Het hof laat dan nog in het midden of [geïntimeerde] daartoe verplicht was. Het staat immers niet vast dat de problemen zijn veroorzaakt door tekortkomingen van [geïntimeerde] bij de eerdere reparaties. Het hof merkt hierbij op dat [appellante] geen – kenbare – grief heeft gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat niet is komen vast te staan dat de motorproblemen in oktober 2021 het gevolg waren van ondeugdelijke reparatie door [geïntimeerde] . [geïntimeerde] heeft in hoger beroep ook geen concrete feiten of omstandigheden aangedragen waaruit volgt dat dit oordeel van de rechtbank onjuist is. [appellante] heeft volstaan met de bewering dat [geïntimeerde] slecht werk heeft geleverd en dat bleek dat diens reparaties geen zin hebben gehad.
5.5.
De omstandigheid dat onenigheid bestond over de hoogte van de factuur, en dat de toon van de onderlinge correspondentie onvriendelijk was geworden, is evenmin voldoende zwaarwegend voor het oordeel dat [geïntimeerde] zonder ingebrekestelling in verzuim is geraakt. Voor zover [appellante] een of meer opmerkingen van [geïntimeerde] – gedaan vanwege het niet-betalen van diens factuur – als bedreigend heeft ervaren, geldt dat deze opmerkingen naar het hof niet van dien aard waren dat ingebrekestelling achterwege kon blijven. Bovendien had [appellante] rechtsbijstand toen zich in oktober weer motorproblemen voordeden. Niet valt in te zien dat [appellante] niet door tussenkomst van haar advocaat [geïntimeerde] in gebreke had kunnen stellen en de auto voor het verhelpen van gebreken had kunnen aanbieden, indien zij bepaalde opmerkingen van [geïntimeerde] als bedreigend heeft ervaren.
5.6.
Uit het voorgaande volgt dat grief 1 geen doel treft. [geïntimeerde] is niet in verzuim geraakt en [appellante] heeft de overeenkomst niet kunnen ontbinden.
APK en groot onderhoud
5.7.
Grief 2 is gericht tegen het toewijzen van de kosten die [geïntimeerde] in rekening heeft gebracht voor APK en groot onderhoud. [appellante] stelt daarover dat zij geen voordeel van deze werkzaamheden heeft gehad, omdat de motor niet deugdelijk was gerepareerd. Bovendien heeft [geïntimeerde] niet vooraf inzicht gegeven in de kosten, aldus [appellante] .
5.8.
In hoger beroep staat niet ter discussie dat [appellante] opdracht aan [geïntimeerde] heeft gegeven voor het uitvoeren van de APK en het groot onderhoud en dat deze zijn uitgevoerd. Nu [geïntimeerde] niet vanwege een tekortkoming in verzuim is geraakt en de overeenkomst niet is ontbonden, behoort [appellante] de kosten van de APK en het onderhoud te betalen. De voor de APK en het groot onderhoud in rekening gebracht kosten zijn bovendien niet zodanig hoog of uitzonderlijk dat [geïntimeerde] [appellante] daarover vooraf had behoren te informeren. [appellante] heeft ook voor het overige geen of onvoldoende feiten of omstandigheden naar voren gebracht waaruit volgt dat [geïntimeerde] in dit geval een dergelijke informatieplicht jegens [appellante] had.
5.9.
Ten overvloede merkt het hof op dat niet is komen vast te staan dat de motor ondeugdelijk is gerepareerd, zoals [appellante] in het kader van deze grief stelt. Het hof verwijst naar hetgeen hierover is overwogen in 5.4.
5.10.
De conclusie is dat ook grief 2 niet slaagt.
Leenauto
5.11.
Grief 3 betreft de leenauto. Volgens de toelichting op de grief heeft de rechtbank ten onrechte aangenomen dat [appellante] ook ten tijde van de eerste reparatie de beschikking had over een leenauto van [geïntimeerde] .
5.12.
Bij de mondelinge behandeling in hoger beroep is namens [appellante] erkend dat zij ook ten tijde van de eerste reparatie de beschikking had over een leenauto van [geïntimeerde] . Dit brengt mee dat grief 3 ongegrond is.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.13.
Grief 4 betreft de buitengerechtelijke incassokosten. Volgens [appellante] zijn de aanzeggingen (van deze kosten) onjuist geweest, ‘want voor een te hoog bedrag, zodat simpelweg niet aan de wettelijke vereisten is voldaan’.
5.14.
De omstandigheid dat de rechtbank een deel van het factuurbedrag niet heeft toegewezen, maakt niet dat [appellante] geen buitengerechtelijke incassokosten aan [geïntimeerde] is verschuldigd. De rechtbank heeft de incassokosten terecht berekend over het toegewezen deel van het factuurbedrag. Ook voor het overige zijn geen (concrete) feiten of omstandigheden naar voren gebracht die tot het oordeel moeten leiden dat de toegewezen vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten te hoog of niet verschuldigd is. Ook grief 4 is dus ongegrond.
Slot
5.15.
Grief 5 heeft geen zelfstandige betekenis en deelt daarom het lot van de andere grieven.
5.16.
De slotsom is dat de grieven geen doel treffen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
Proceskosten
5.17.
[appellante] is in het hoger beroep in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep. Het hof stelt deze kosten als volgt vast:
- griffierecht € 343,-
- salaris advocaat € 1.672,- (tarief I, 2 punten)
totaal € 2.015,-

6.Beslissing

Het hof:
6.1.
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
6.2.
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 2.015,-.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.J.J. Los, L. Alwin en J. van Overeem en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 10 december 2024.