ECLI:NL:GHAMS:2024:3386

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 december 2024
Publicatiedatum
10 december 2024
Zaaknummer
200.342.381/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voornaamswijziging van een minderjarige in hoger beroep

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om de voornaamswijziging van een minderjarige, hierna aangeduid als [minderjarige]. De vader, verzoeker in hoger beroep, is het niet eens met de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, die op 13 maart 2024 het verzoek van de moeder om de voornaam van [minderjarige] te wijzigen in [naam 1] heeft toegewezen. De vader verzoekt om de voornaam te wijzigen in [naam 2] of [naam 3]. De moeder verzet zich tegen deze wijziging en wil dat de beschikking van de rechtbank in stand blijft.

De vader heeft op 12 juni 2024 hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 30 oktober 2024 zijn beide ouders aanwezig, maar de Raad voor de Kinderbescherming is niet verschenen. De vader heeft zijn primaire verzoek om afwijzing van de wijziging ingetrokken, wat impliceert dat hij instemt met de naamswijziging naar [naam 1]. Het hof overweegt dat de naam [minderjarige] niet duidelijk vrouwelijk is en dat de naam [naam 1] in het belang van het kind is, gezien de verwarring en problemen die de huidige naam met zich meebrengt.

Het hof concludeert dat de vader niet bevoegd is om de subsidiaire verzoeken in te dienen, omdat hij geen gezag heeft over [minderjarige]. De proceskosten worden gecompenseerd. De beslissing van het hof is om de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn subsidiaire verzoeken en de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.342.381/01
zaaknummer rechtbank: C/15/341473 / FA RK 23-3055
beschikking van de meervoudige kamer van 10 december 2024 in de zaak van
[de vader],
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna: de vader,
advocaat: mr. R.A.M. Kamphuis-Jansen van Rosendaal te Leiden,
en
[de moeder] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. R.W. van den Hoek te Leiden.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbende aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] , hierna: [minderjarige] .
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Den Haag,
hierna: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de voornaam van [minderjarige] .
1.2
De rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de rechtbank) heeft in haar beschikking van 13 maart 2024 het verzoek van de moeder om de voornaam van [minderjarige] te wijzigen in [naam 1] toegewezen (hierna: de bestreden beschikking). De vader is het daar niet mee eens en wil dat de voornaam van [minderjarige] gewijzigd wordt in “ [naam 2] ” of “ [naam 3] ”. De moeder wil dat de bestreden beschikking in stand blijft.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De vader is op 12 juni 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De moeder heeft op 10 juli 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
De voorzitter heeft op 29 oktober 2024 met [minderjarige] gesproken. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven.
2.4
De zitting heeft op 30 oktober 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
De raad is niet ter zitting verschenen.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder (hierna: de ouders) zijn de ouders van [minderjarige] , geboren [in] 2016 te [plaats B] .
De ouders hebben een religieus huwelijk gehad. De vader heeft [minderjarige] erkend. De moeder oefent alleen het gezag uit over [minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van de rechtbank Den Haag van 30 april 2021 is het verzoek van de vader om hem mede te belasten met het gezag over [minderjarige] afgewezen. Bij beschikking van 7 december 2022 heeft het gerechtshof Den Haag deze beschikking bekrachtigd.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking is, overeenkomstig het verzoek van de moeder, de wijziging gelast van de voornaam van [minderjarige] in “ [naam 1] ”.
4.2
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, primair het inleidende verzoek van de moeder af te wijzen. Subsidiair verzoekt hij de voornaam van [minderjarige] te wijzigen in “ [naam 2] ” en meer subsidiair verzoekt hij de voornaam van [minderjarige] te wijzigen in “ [naam 3] ”. Subsidiair en meer subsidiair verzoekt hij de ambtenaar van de burgerlijke stand te gelasten om drie maanden na dagtekening van de beschikking de wijziging van de voornaam als latere vermelding toe te voegen, aldus dat de voornaam zal luiden “ [naam 2] ” respectievelijk “ [naam 3] ”.
Ter zitting in hoger beroep heeft de vader zijn primaire verzoek ingetrokken.
4.3
De moeder verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de verzoeken van de vader af te wijzen en de proceskosten van partijen gezien de aard van de kwestie te compenseren.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De vader heeft ter zitting in hoger beroep zijn primaire verzoek ingetrokken, zodat daarop niet meer hoeft te worden beslist.
Het wettelijk kader
5.2
Artikel 1:4 lid 4 BW bepaalt dat de rechter wijziging van de voornamen kan gelasten op verzoek van de betrokken persoon of zijn wettelijk vertegenwoordiger. Voor een dergelijke wijziging dient een voldoende zwaarwichtig belang te bestaan. De wijziging geschiedt doordat van de beschikking waarin de voornaamswijziging wordt gelast een latere vermelding aan de geboorteakte wordt toegevoegd, overeenkomstig artikel 1:20a, lid 1 BW.
De standpunten
5.3
De vader voert aan dat niet is gebleken dat [minderjarige] last heeft van of een duurzame afkeer heeft tegen haar naam. De praktische bezwaren voor de naam [minderjarige] zijn onvoldoende grond om te concluderen dat [minderjarige] veel last zou hebben van haar naam. Zij heeft de vader nooit gevraagd om haar [naam 1] te noemen. De vader kan instemmen met de roepnaam [naam 1] , maar hij vindt het belangrijk dat de naam “ [naam 4] ” op de geboorteakte wordt geregistreerd als tweede naam. In het dagelijks leven wordt een kind niet of nauwelijks geconfronteerd met de tweede naam. [minderjarige] is vernoemd naar haar oma (vaderszijde) en het is in het belang van de familie van vaderszijde om [minderjarige] aantoonbaar lid te laten zijn van de familie.
5.4
De moeder is van mening dat de naamsverandering noodzakelijk is vanwege het dagelijkse ongemak dat [minderjarige] ondervindt van haar naam. De naam [minderjarige] heeft impact op haar zelfbeeld en welzijn, aangezien de naam geassocieerd wordt met mannelijke (bij)namen en verwarring veroorzaakt. Zo wordt [minderjarige] continu aangeschreven als jongen. [minderjarige] identificeert zich met de naam [naam 1] en gebruikt die naam ook in het dagelijks leven. Deze naam komt voort uit een wens tot integratie in de Nederlandse samenleving. Het is geen duurzame oplossing om de naam [naam 1] toe te voegen als eerste naam en de naam [minderjarige] te registreren als tweede naam. De naam [minderjarige] is overbodig aangezien de Syrische achtergrond van [minderjarige] en haar band met de familie van vaderszijde duidelijk aanwezig is.
De beoordeling
5.5
Het hof maakt uit de intrekking van het primaire verzoek in hoger beroep van de vader op dat de ouders beiden instemmen met een voornaamswijziging. Ter zitting in hoger beroep is namens de vader toegelicht dat als [minderjarige] last heeft van haar voornaam, hij zich dan kan neerleggen bij de naam “ [naam 1] ”. Het hof constateert dan ook dat de vader op zichzelf geen bezwaar heeft tegen de naam “ [naam 1] ”.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de voornaam “ [naam 1] ” naar de maatstaven van artikel 1:4 lid 2 BW geoorloofd is. Voorts overweegt het hof dat de moeder voldoende heeft onderbouwd dat het in het belang is van [minderjarige] om haar voornaam te wijzigen in “ [naam 1] ”. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de naam “ [minderjarige] ” niet duidelijk vrouwelijk is en in het Nederlands taalgebied als mannelijk kan worden gezien. Daarnaast is gebleken dat [minderjarige] in het dagelijks leven de naam “ [naam 1] ” gebruikt en dat de naam “ [minderjarige] ” voor verwarring en praktische problemen zorgt en associaties blijkt op te roepen met mannelijke figuren als Superman en Batman. Daarmee zijn voldoende zwaarwegende gronden aanwezig voor de verzochte voornaamswijziging.
5.6
Met zijn subsidiaire en meer subsidiaire verzoek doet de vader een zelfstandig verzoek. Deze verzoeken komen immers niet enkel neer op verweer tegen het verzoek van de moeder, maar houden een eigen verzoek in dat de voornaam van [minderjarige] wordt gewijzigd in “ [naam 2] ” respectievelijk in “ [naam 3] ”. Het hof stelt echter vast dat de vader geen (mede)gezag heeft over [naam 1] en dus niet haar wettelijke vertegenwoordiger is. Omdat in artikel 1:4 lid 4 BW is bepaald dat het verzoek tot voornaamswijziging kan worden gedaan door de betrokken persoon of zijn wettelijk vertegenwoordiger, en dus niet door een ouder zonder gezag, betekent dat dat de vader niet bevoegd is deze verzoeken te doen. Hij zal daarin daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
5.7
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep gelet op de aard van de zaak compenseren, zoals door de moeder is verzocht.
5.8
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn subsidiaire en meer subsidiaire verzoeken in hoger beroep;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
bepaalt dat elke partij de eigen kosten van de procedure in hoger beroep draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.T. Hoogland, mr. A.V.T. de Bie en mr. M.E. Burger, in tegenwoordigheid van mr. I.L.I. Bossert als griffier en is op 10 december 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.