ECLI:NL:GHAMS:2024:3369

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 december 2024
Publicatiedatum
10 december 2024
Zaaknummer
200.335.763/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking verzoekster tegen raadsheer in hoger beroep notariële zaak

In deze zaak heeft verzoekster een wrakingsverzoek ingediend tegen raadsheer mr. J.H. Lieber, die de hoofdzaak behandelde in hoger beroep tegen een vonnis van de Kamer voor het notariaat in Den Haag. De hoofdzaak betreft een klacht van verzoekster tegen notaris mr. [naam], die op 22 november 2023 ongegrond werd verklaard. Het wrakingsverzoek werd op 28 oktober 2024 ingediend, na een zitting op 24 oktober 2024. Verzoekster stelde dat de raadsheer haar tijdens de zitting voortdurend afkapte en de wederpartij meer gelegenheid gaf om te spreken. Ook claimde zij dat het beginsel van hoor en wederhoor was geschonden en dat de raadsheer onterecht een andere raadsheer de gelegenheid gaf om een voorlopig oordeel te geven over een niet-relevante kwestie.

De raadsheer heeft in zijn schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek aangegeven dat het verzoek niet tijdig was ingediend en dat de door verzoekster aangevoerde klachten geen feiten of omstandigheden zijn die de rechterlijke onpartijdigheid in gevaar zouden kunnen brengen. De wrakingskamer heeft het verzoek op 2 december 2024 in het openbaar behandeld. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek tot wraking ongegrond was, omdat de aangevoerde gronden niet voldoende waren om aan te nemen dat de raadsheer vooringenomen was. De wrakingskamer concludeerde dat de procedure correct was verlopen en dat verzoekster voldoende gelegenheid had gekregen om haar standpunt naar voren te brengen.

Uitspraak

GeRechtshof Amsterdam

zaaknummer : 200.335.763/02
zaaknummer hoofdzaak : 200.335.763/01 NOT
Beslissing van de wrakingskamer van 2 december 2024
op het wrakingsverzoek ingediend door
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: verzoekster.

1.De procedure

1.1.
De hoofdzaak betreft het hoger beroep tegen het vonnis van de Kamer voor het notariaat in het ressort Den Haag van 22 november 2023, waarbij verzoeksters klacht tegen mr. [naam] (hierna: de notaris) op alle onderdelen ongegrond is verklaard.
1.2.
Op 24 oktober 2024 is de hoofdzaak op zitting behandeld. Van deze zitting is door de oudste raadsheer en de griffier een proces-verbaal opgemaakt.
1.3.
Verzoekster heeft op 28 oktober 2024 per post en op diezelfde dag tevens per e-mail een schriftelijk stuk aan het hof gezonden. (Het schriftelijke verzoek vermeldt dat het in de brievenbus van het Gerechtshof Amsterdam zou zijn gedeponeerd op 25 oktober 2024). In dat stuk heeft zij de wraking verzocht van de raadsheer mr. J.H. Lieber (hierna: de raadsheer), die de zaak als voorzitter van de meervoudige notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer heeft behandeld. Verzoekster heeft eveneens op 28 oktober 2024 een e-mail gestuurd met daarin een ‘aanvullende grond’ van het wrakingsverzoek.
1.4.
De raadsheer heeft op 5 november 2024 schriftelijk gereageerd op het verzoek tot wraking.
1.5.
Het proces-verbaal van de zitting van 24 oktober 2024 is door de wrakingskamer ontvangen en op 5 november 2024 aan verzoekster verzonden. Verzoekster heeft op 10 november 2024 per e-mail een schriftelijke reactie op het proces-verbaal van de zitting van 24 oktober 2024 aan de wrakingskamer gezonden.
1.6.
Het wrakingsverzoek is op 18 november 2024 door de wrakingskamer in het openbaar behandeld. Op de zitting was verzoekster aanwezig. De raadsheer nam via een videoverbinding deel aan de zitting.
De raadsheer heeft het woord gevoerd aan de hand van schriftelijke aantekeningen.

2.Het wrakingsverzoek en de standpunten daarover

2.1.
De gronden van het wrakingsverzoek blijken uit het schriftelijke verzoek, zoals aangevuld. Verzoekster heeft het verzoek op de zitting van de wrakingskamer toegelicht. Kort samengevat vindt verzoekster het volgende:
- Verzoekster werd op de zitting voortdurend door de voorzitter afgekapt en geïnterrumpeerd, terwijl de wederpartij wel de gelegenheid kreeg om ononderbroken te spreken;
- De inhoud van de klachten van verzoekster is niet behandeld, doordat over de klachten geen vragen werden gesteld, terwijl wel vragen werden gesteld over een kwestie die voor de hoofdzaak niet relevant is, namelijk het handelen van een andere notaris;
- Het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden, onder meer omdat verzoekster niet mocht reageren op de samenvatting van de klachten door de voorzitter;
- De raadsheer heeft een andere raadsheer ten onrechte de gelegenheid gegeven om een voorlopig oordeel te geven over een kwestie die voor de hoofdzaak niet relevant was.
2.2.
De raadsheer heeft in zijn schriftelijke reactie meegedeeld dat hij niet in het verzoek tot wraking berust. De raadsheer heeft zijn standpunt op de zitting toegelicht. Kort samengevat vindt de raadsheer het volgende:
- Het wrakingsverzoek is niet tijdig ingediend.
- De klachten zien op beslissingen van de raadsheer over het verloop van de zitting (ordemaatregelen). Dat zijn geen feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De beslissingen hebben de verzoekster geenszins de mogelijkheid ontnomen haar standpunt naar voren te brengen;
- Het is onjuist dat een ander lid van het hof een voorlopig oordeel heeft gegeven.

3.De beoordeling

Juridisch kader
3.1.
Artikel 100 van de Wet op het notarisambt bepaalt dat zij die deel uitmaken van een kamer voor het notariaat zich kunnen verschonen en kunnen worden gewraakt, indien te hunnen aanzien feiten of omstandigheden bestaan, waardoor in het algemeen de onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Titel IV van het Vierde Boek van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is van overeenkomstige toepassing. Deze bepaling is ook van toepassing op de raadsheren die het hoger beroep behandelen.
3.2.
Volgens artikel 513, lid 1, Sv moet het verzoek worden gedaan zodra bedoelde feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
3.3.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als hij tegenover een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Uitgangspunt is dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van uitzonderlijke omstandigheden. Het moet dan gaan om omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van partijdigheid of van de objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid.
Beoordeling in deze zaak
Tijdigheid
3.4.
Het verzoek moet worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden die daarvoor aanleiding geven aan verzoekster bekend zijn geworden. Na indiening van het verzoek wordt de procedure direct geschorst. Zo wordt voorkomen dat de rechter proceshandelingen verricht gedurende een periode waarvan later wordt vastgesteld dat hij toen niet over de vereiste onpartijdigheid beschikte. Ook is beoogd onnodige vertraging van de procedure te voorkomen. De door verzoekster aangevoerde omstandigheden zijn aan haar bekend geworden op de zitting in de hoofdzaak op donderdag 24 oktober 2024. Zij heeft het wrakingsverzoek naar eigen zeggen in de brievenbus van het hof gedeponeerd op vrijdagavond 25 oktober 2024. Dat stuk heeft een ontvangststempel van maandag 28 oktober 2024. Op 28 oktober 2024 is het verzoek eveneens per e-mail door het hof ontvangen. De verzoekster wordt (in de hoofdzaak en in de wrakingsprocedure) niet bijgestaan door een advocaat. Zij heeft toegelicht dat zij na de zitting enige tijd nodig heeft gehad om te reflecteren op de zitting. Het hof acht het begrijpelijk dat zij enige tijd nodig heeft gehad om zich te oriënteren op de mogelijkheden en om het wrakingsverzoek op te stellen. Dat is een redelijke verklaring voor het tijdsverloop tussen de zitting op donderdag en de ontvangst (per e-mail en per brievenbus) van het wrakingsverzoek door het hof op maandagochtend. Het verzoek is daarom tijdig ingediend en verzoekster kan worden ontvangen in het verzoek.
3.5.
Na indiening van het verzoek heeft verzoekster per latere e-mail een aanvullende wrakingsgrond ingediend. Het uitgangspunt is weliswaar dat alle omstandigheden tegelijk worden voorgedragen, maar verzoekster heeft de aangevoerde nadere grond ingediend op de dag dat het wrakingsverzoek door het hof is ontvangen. In die omstandigheid en in de omstandigheid dat de raadsheer daarop in zijn reactie heeft kunnen reageren, ziet de wrakingskamer aanleiding om deze aanvulling toch in de beoordeling te betrekken
Inhoudelijke beoordeling
3.6.
De stelling van verzoekster dat zij voortdurend werd afgekapt, terwijl de wederpartij ruimer de gelegenheid kreeg om het woord te voeren, is door de raadsheer weersproken. De raadsheer heeft toegelicht dat hij verzoekster heeft gezegd dat haar spreektijd erop zat, nadat de maximale spreektijd van tien minuten was verstreken. Dat de wederpartij niet werd gestopt, kwam doordat de wederpartij minder dan tien minuten aan het woord was.
3.7.
Het proces-verbaal is de kenbron van hetgeen op de zitting is voorgevallen. Uit het proces-verbaal blijkt dat de mondelinge toelichting van verzoekster (in de eerste termijn) door de raadsheer werd beëindigd na het verstrijken van de spreektijd en dat het niet voorgedragen deel van de schriftelijke pleitaantekeningen werd doorgehaald. Dat is geen ongebruikelijke gang van zaken en wijst niet op vooringenomenheid van de raadsheer jegens verzoekster.
In de tweede termijn heeft de voorzitter de verzoekster onderbroken, omdat verzoekster volgens de raadsheer verder ging met het voordragen uit de pleitaantekeningen. Verzoekster heeft hierover gesteld dat zij niet voordroeg uit haar pleitaantekeningen. Volgens verzoekster las zij van een ander papier, om op die wijze te reageren op wat gezegd was op de zitting. In het midden kan blijven of de raadsheer terecht heeft aangenomen dat verzoekster voorlas uit haar pleitaantekeningen. De beslissing om verdere voorlezing te verbieden, is immers een ordebeslissing, die in beginsel geen grond voor wraking kan opleveren. Die ordebeslissing, die voor verzoekster mogelijk onverwacht kwam, valt binnen de vrijheid die een voorzitter heeft om de zitting te leiden. Het is geen beslissing die zo onbegrijpelijk is dat deze slechts door vooringenomenheid van de raadsheer kan zijn ingegeven.
3.8.
Verzoekster heeft naar voren gebracht dat ter zitting geen vragen zijn gesteld over de hoofdzaak. Dat is geen omstandigheid waaruit vooringenomenheid kan blijken. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat vragen zijn gesteld over een akte die is gepasseerd door een notaris die niet betrokken is bij deze zaak. Zelfs als die vragen niet relevant zouden zijn voor de hoofdzaak, hetgeen door de raadsheer wordt betwist, kan daaruit niet worden afgeleid dat de raadsheer vooringenomen was jegens verzoekster.
3.9.
De raadsheer heeft op de zitting in de hoofdzaaak opgemerkt dat hij uit de klachten van klaagster (verzoekster in deze zaak) drie elementen haalt. Verzoekster was het niet eens met die samenvatting en wilde daarop op dat moment reageren. Zij kreeg daar (op dat moment) geen gelegenheid voor. Uit het proces-verbaal blijkt echter ook dat de raadsheer daarna heeft opgemerkt dat de klacht bestond uit tien onderdelen. Het was daarom helder dat de raadsheer weliswaar de klachtonderdelen in drie hoofdcategorieën had onderverdeeld, maar dat de raadsheren alle klachtonderdelen zouden beoordelen. Verzoekster heeft daarna nog in tweede termijn het woord kunnen voeren en daarmee op een later moment de gelegenheid gehad om te reageren op de samenvatting van de raadsheer. Uit dit verloop van de zitting kan niet worden afgeleid dat de raadsheer vooringenomen was.
3.10.
Volgens verzoekster heeft de raadsheer één van de andere raadsheren toegestaan om een voorlopig oordeel te geven. Nog daargelaten dat uit niets is gebleken dat een voorlopig oordeel is gegeven, is niet duidelijk hoe uit een uitlating van een andere raadsheer de vooringenomenheid van de raadsheer tegen wie het wrakingsverzoek is gericht, kan worden afgeleid.
3.11.
Aangezien geen van de gronden tot wraking kan leiden, is het verzoek ongegrond.

4.De beslissing

De wrakingskamer wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.R. Sturhoofd, mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en mr. J.F. Aalders, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker als griffier en door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op 2 december 2024.