Uitspraak
mr. M.J. Folkeringa, kantoorhoudende te Haarlem,
mr. R.G. Roeffen, kantoorhoudende te Eindhoven.
- verzoekster als [A] ;
- verweerster als OSC Horses.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft verzoekster [A] op 26 juni 2024 een verzoekschrift ingediend bij de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam. Het verzoek hield in dat er een onderzoek moest worden ingesteld naar het beleid en de gang van zaken van de besloten vennootschap OSC Horses B.V. over de periode vanaf de oprichting. Daarnaast vroeg [A] om een onmiddellijke voorziening, waarbij een derde als bestuurder van OSC Horses zou worden benoemd, of een andere voorziening die de Ondernemingskamer passend achtte. Tevens verzocht [A] om OSC Horses te veroordelen in de kosten van de procedure.
OSC Horses heeft op 21 augustus 2024 gereageerd met een verweerschrift, waarin zij vroeg om [A] niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, of het verzoek af te wijzen en [A] te veroordelen in de kosten. Op 10 september 2024 heeft [A] haar verzoek echter ingetrokken. OSC Horses heeft vervolgens op 11 september 2024 verzocht om [A] te veroordelen in de proceskosten, wat door [A] werd betwist.
De Ondernemingskamer heeft in haar beslissing op 29 november 2024 geoordeeld dat het verzoek van [A] tot het bevelen van een onderzoek en het treffen van onmiddellijke voorzieningen niet meer beoordeeld hoefde te worden, aangezien het verzoek was ingetrokken. De Ondernemingskamer heeft [A] niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek en het verzoek van OSC Horses om [A] in de proceskosten te veroordelen afgewezen. De Ondernemingskamer oordeelde dat de onlosmakelijke band tussen deze procedure en de echtscheiding van [A] en [B] geen aanleiding gaf voor een proceskostenveroordeling.